archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Het zijn maar woorden | ||||
Het einde van de standaardtaal | Gerbrand Muller | |||
of: De wedergeboorte van het talig continuüm
Soms staat er iemand op om ons te verrassen met een harde boodschap. Wij weten het nog niet, maar binnenkort zal iets waaraan wij gehecht zijn, iets waarvan wij ons niet kunnen voorstellen dat het er ooit niet zou kunnen zijn, ophouden te bestaan. Het zal ons moeilijk vallen, want na de verdwijning van dat iets zal de wereld anders zijn.
Zo'n boodschap wordt ons in deze tijd gebracht door de taalhistoricus Joop van der Horst. In zijn boeiende, vlot leesbare studie Het einde van de standaardtaal. Een wisseling van Europese taalcultuur (juni 2008) zet hij uiteen dat er een einde zal komen aan de betrekkelijke uniformiteit niet alleen van de spelling, maar ook van het gebruik van de taal in het algemeen.
De nu bestaande uniforme regels voor het taalgebruik zijn onverbrekelijk verbonden met denkbeelden die zijn ontwikkeld in de Renaissance, een tijdperk dat nu definitief ten einde loopt. In de komende tijd zullen mensen mondeling en in geschrifte veel meer hun eigen regels gaan volgen. Waarmee boekjes als Hoe zeg ik het in het Nederlands of A la recherche du mot propre binnenkort hun tijd gehad zullen hebben. En dat is nog niet alles: dankzij de digitale manier van zoeken zal bovendien de in de Renaissance ontwikkelde alfabetische ordening over afzienbare tijd tot de geschiedenis gaan behoren. Weinigen zullen nog het ABC kunnen opzeggen, wat niet alleen het einde zal betekenen van het aftelversje eindigend met 'dit zijn de zesentwintig letters van het Nederlandse alfabet, gij zijt hem net', maar ook van alle alfabetisch geordende encyclopedieën en woordenboeken.
Waarop zijn Van der Horsts voorspellingen gebaseerd? Om ons te doen beseffen wat er nu gaande is, voert hij ons terug naar het begin van de Renaissance. In de eeuwen die de overgang van de Middeleeuwen naar de Renaissance markeren (dertiende t/m vijftiende eeuw) begon men in geschrifte meer en meer van de volkstalen gebruik te maken. Daarmee groeide de behoefte om die talen - waaronder het Frans, Duits, Engels, Spaans, Italiaans, Nederlands - verder te ontwikkelen, zodat ze de vergelijking met het Latijn konden doorstaan. De daarvoor noodzakelijke ordening en normering van de spelling en grammatica kregen gedurende de Renaissance hun beslag. In de zestiende eeuw zorgden vooral de uitgevers van het gedrukte boek voor meer eenheid in de spelling, in de zeventiende en achttiende eeuw worden de normen en regels voor spelling, grammatica en stijl vastgelegd in steeds omvangrijker grammatica's en woordenboeken.
In de zestiende en zeventiende eeuw werden de normgevers nog gedreven door een oprecht verlangen hun taal verder te ontwikkelen, maar tegen het einde van de achttiende eeuw trad er 'een onmiskenbare verkilling op': wie de taal in woord en geschrift niet correct beheerste telde maatschappelijk niet langer mee. Door de ontwikkeling van regels en normen wordt het onderscheid tussen de talen om zo te zeggen officieel. Er worden, in de woorden van Van der Horst, 'hekken' omheen gezet: daarmee wordt de 'verkaveling' van het in de Middeleeuwen bestaande 'talig continuüm' een feit. Wat we ons bij een 'talig continuüm' moeten voorstellen laat Van der Horst aan onze verbeelding over. In de Middeleeuwen vloeiden dialecten min of meer onmerkbaar in elkaar over, lijkt hij te willen zeggen, en blijkbaar reisde men in Europa van noord naar zuid en van oost naar west zonder ergens een opvallende taalgrens te overschrijden. Met de regels en normen werd er na de Middeleeuwsen niet alleen meer uniformiteit in het taalgebruik geschapen, maar werden de talen ook van elkaar afgebakend: zó en niet anders zeg en schrijf je iets in het Duits, zó in het Nederlands, zó in het Engels of in het Frans. De dialecten gingen ondergronds.
Door verschillende oorzaken trad er in de loop van de negentiende eeuw een kentering op. Taalkundigen begonnen in te zien dat de grenzen tussen talen diffuus zijn. Erkent men eenmaal dat alle regelgeving voor het taalgebruik maar betrekkelijke geldigheid bezit, dan wordt het ook moeilijk vast te houden aan het onderscheid tussen taal en dialect. De 'hekken' die in de loop van eeuwen om de talen zijn gezet worden geleidelijk weer geslecht. 'Het' Nederlands of 'het' Engels vallen uiteen in een onafzienbare reeks varianten van het Nederlands of het Engels. Er blijken letterlijk ontelbaar veel talen te bestaan: het 'continuüm' van de Middeleeuwen treedt opnieuw in het licht.
Het tijdperk van de Renaissance loopt nu ten einde - ik volg nog steeds Van der Horst - en met dat einde verliezen de in dat tijdperk ontwikkelde denkbeelden over taal hun geldigheid. Het duidelijkst blijkt dat uit het feit dat de jongere generaties steeds slechter kunnen spellen. De gebrekkige kennis van de spelling is niet de schuld van die generaties en evenmin van het onderwijs: het hoofd van de post-renaissance mens staat er eenvoudig niet meer naar. Vijftig jaar geleden waren leerlingen nog bereid en in staat zich te verdiepen in de eigenaardigheden van de medeklinkers in het kofschip, nu is het verloren moeite hen daarvan te trachten te doordringen. De in de Renaissance ontwikkelde normen en regels voor het taalgebruik hebben hun gezag verloren en in de komende tijd zullen de mensen de taal veel meer hanteren op de manier waarop hun dat goeddunkt. De een zal bijvoorbeeld het laatste deel van de vorige zin schrijven: 'handteren op de manier waarop hen dat goedunkt', de andere 'hantteren op de manier waarop hun dat guddunkt'.
Een zekere standaard zal volgens Van der Horst wel gehandhaafd blijven. Bedrijven zullen daartoe een spellingsdeskundige in dienst hebben: 'iemand met een nederig baantje, allicht in tijdelijke dienst, en volgend jaar vervangen door een ander.'
Van der Horsts harde boodschap zal de oudere generatie die nog met de renaissance-denkbeelden is opgegroeid misschien doen schrikken. Toch staat ons volgens Van der Horst geen ramp te wachten. Voor wie tegenwoordig de pen hanteert is er 'absoluut geen sprake van vrijheid blijheid'. Aan het 'moderne schrijven' worden in deze tijd minstens zo strenge eisen gesteld - alleen speelt de in de Renaissance ontwikkelde standaardisering daarbij nauwelijks meer een rol. 'Het tegenwoordige krantenartikel is veel beter geschreven. Er mag dan al eens een spelfout in staan, of een overtreding tegen de klassieke schrijftaalnorm, het moderne krantenartikel is duidelijk en het is beter leesbaar.' Overtreding tegen of van de norm, niemand zal erover vallen, en Carlo van Praags boutade in In het Cafetarium in de vorige Leunstoel zal in een latere herdruk van annotaties moeten worden voorzien.
Van der Horsts boek dwingt bewondering af. Het geeft een helder en leerzaam overzicht van de geschiedenis van het taalgebruik vanaf het einde van de Middeleeuwen tot nu, en met de bovenstaande samenvatting heb ik het nauwelijks recht gedaan. Maar… Mijn bedenkingen tegen het boek hoop ik in een volgend stukje te verwoorden.
************************
Nieuwsgierig naar de uitgaven
van uitgeverij De Sneeuwstorm?
Verwen uzelf en vraag gratis
Het laatste Vlugschrift aan via:
|
||||
© 2009 Gerbrand Muller | ||||
powered by CJ2 |