archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > Een omweg waard | ||||
Sprakeloos op het spreekgestoelte | Gerbrand Muller | |||
Stel, u moet een spreekbeurt houden over het museum. U heeft twintig minuten spreektijd. U heeft niets op schrift gesteld, want u kent het onderwerp op uw duimpje en u bent bang dat de mensen in slaap zullen vallen als u een uitgeschreven tekst gaat voorlezen. U begint - maar er zal direct iets grondig misgaan, laat mij u de afgang te besparen en zelf het woord nemen.
‘Dames en heren, het museum is uit de tijd. Dat ligt niet aan het museum, maar aan de tijd. De tijd is zo snel voortgeschreden dat het museum het niet meer kon bijhouden. Het museum heeft de gekste dingen gedaan om de tijd bij te houden, maar de tijd liep zo hard dat het museum er tenslotte het bijltje bij neer moest leggen. Ik zeg de tijd, maar ik bedoel natuurlijk de tijden, oftewel de zeden, de opvattingen… .’
Mijn voordracht kabbelt verder. Het gaat goed! Ik heb de aandacht van de mensen, mijn stem wordt voller. Ik spreek mijn verbazing uit over het gemak waarmee ervan wordt uitgegaan dat iets heeft afgedaan als het niet meer met de tijd meegaat. Moet onze eigen tijd dan werkelijk de maat van alle dingen zijn? Is onze tijd de perfecte tijd? Ik wijs erop dat nog geen honderd jaar geleden het verleden als toonbeeld voor het heden gold. Ik noem de Romeinen die zich steeds aan hun vroege voorvaderen bleven spiegelen. ‘Lange tijd ging de mens ervan uit dat het verleden goed was en het heden er slechts mee door kon als het niet te ver van het verleden afweek. Waarom doen wij dat niet meer? Maar ik dwaal af…’
In werkelijkheid dwaal ik niet af, mijn opmerkingen over de tijd dienen om mijn betoog een beetje te kruiden. Het is waar, misschien moet ik daarmee oppassen, je moet de mensen niet onderschatten, ze merken het als je teveel gaat schmieren... Ik stok. Iets heeft me van mijn apropos gebracht. De laatste zinnen die ik heb gesproken klinken in mijn oren na: ‘…ging de mens ervan uit dat het verleden goed was… waarom doen wij dat niet meer?’. ‘Hoor hem!’ zegt een duiveltje dat in me is opgestaan ‘moet je nou niet verschrikkelijk lachen?’ ‘Hou je mond!’ snauw ik. ‘Dit ben jij helemaal niet,’ vervolgt het duiveltje ‘niet jij zelf, zoals je eigenlijk bent, zie je wel, je grinnikt!’ Het zweet breekt me uit. Ik moet verder! Waar wilde ik naartoe? Het museum… de waarde en de betekenis… van wat? Ik weet het niet meer. Ik weet niet meer waar ik naar toe wilde, ja, het staat me zelfs nog maar vaag bij waar ik het over had.
Maar ik moet iets zeggen, ik moet mijn stem laten klinken! Woorden, in godsnaam woorden! Zonet had ik nog woorden in overvloed tot mijn beschikking, nu is mijn hoofd leeg, alsof een windhoos alle gedachten eruit heeft weggezogen. Een mager groepje woorden dient zich aan: ‘het museum bewaart… het cultuurgoed…’ Nee, dit slaat nergens op… De woorden verdwijnen, andere nemen hun plaats in: ‘museum dient… cultuur…’ God sta me bij! Ook deze woorden trekken zich terug. Twee dienen zich nog als laatste strohalm aan: ‘museum… leuk…’ ‘Leuk,’ prevel ik. Ik staar naar mijn handen. Ik besef dat daar mijn handen liggen, dat ik voor een zaal vol mensen sta en dat ik bezig was aan een betoog, maar waar het betoog over ging weet ik in de verste verte niet meer.
Steeds als ik voor mijn werk het woord moest voeren lag het gevaar op de loer van een black out, zoals ik het voor mezelf noemde. Het kon al gebeuren bij een praatje van een paar minuten. Op de agenda’s voor vergaderingen noteerde ik bij de onderwerpen waar ik iets over moest zeggen steeds enkele trefwoorden waaraan ik mij hoopte vast te klampen als het duiveltje op een ongelegen moment in mij mocht opstaan. In plaats van black out (in de tweede betekenis in Van Dale ‘een tijdelijk verlies van bewustzijn, gezichtsvermogen, concentratie of geheugen’) is het misschien beter te spreken van stupor linguae *.
Mijn tong ligt verstijfd in mijn mond, maar overigens onderga ik het stilvallen van mijn woordenstroom bij volle bewustzijn. Misschien zou je de toestand waarin ik op dat moment verkeer zelfs als een hoger bewustzijn kunnen beschouwen. Het moment waarop ik verstom is tevens dat van de waarheid. Want ik besef dat de woorden die ik uitspreek niet waarachtig zijn. Ik speel een mijnheer. Een mijnheer die een Zaak ter harte gaat. De woorden die ik spreek komen niet uit mijn ziel, ik zeg ze niet in een poging om een glimp van de Waarheid te onthullen. Dat hoefde ook niet. Als beleidsambtenaar diende ik deze of gene goede zaak, niet de Waarheid. Evengoed, nu ik mijn ambtelijke loopbaan heb afgesloten ligt de weg voor me open om te trachten waarachtig te zijn. Het lokt me. Moge mijn ziel eindelijk spreken.
Volgende keer verder over het museum.
* Spraakbelemmering, in mijn geval uiteraard niet letterlijk door een stupor of verstijving van de tong, maar door een verstoring van het proces in de hersenen om de juiste woorden te vinden.
*************************************
Drs. Theo IJzermans geeft begeleiding bij
persoonlijke ontwikkeling op het werk.
Ga voor informatie naar www.ijzermans.org |
||||
© 2007 Gerbrand Muller | ||||
powered by CJ2 |