 |

Een paar weken geleden was op de televisie een paradox te zien. De
66-jarige minister Laurens Jan Brinkhorst van Economische Zaken verkondigde
met een superieur glimlachje dat ouderen veel te weinig werken. Er
is sprake van een groot probleem en de minister wilde dat eens aan
de orde stellen. De arbeidsparticipatie van 50-jarigen en ouderen
moest flink omhoog en zelfs sloot de bewindsman niet uit dat de pensioengerechtigde
leeftijd op termijn van 65 jaar verschoven zou moeten worden naar
66, 67, misschien wel 70 jaar. Gevoelsmatig lijkt er wel iets in het
standpunt van Brinkhorst te zitten, want het is raar dat duizenden
gezonde mensen van middelbare leeftijd niet meer hoeven te werken.
Aan de andere kant weten wij dat heel veel van die mensen niet uit
eigen vrije wil uit het arbeidsproces zijn gestapt, en hebben wij
het ongemakkelijke gevoel dat hen ten onrechte iets kwalijk wordt
genomen. Het andere idee van Brinkhorst is echter te gek voor woorden,
want waarom mogen mensen op hun 65e niet van hun welverdiende pensioen
genieten?
De lage arbeidsparticipatie van 50-plussers wordt vanuit economisch
en sociaal gezichtspunt als een probleem gezien. Vanuit de hoek van
Economische Zaken wordt beargumenteerd dat productieve arbeid onbenut
blijft, wat nadelig is voor de economische groei. De tegenargumenten
zijn legio. Het eerste is dat de verhouding tussen loon en arbeidsproductiviteit
bij ouderen ongunstiger is dan bij jongeren. Als er meer ouderen gaan
werken, zou de gemiddelde productiviteit wel eens kunnen dalen. Het
tweede tegenargument is dat productiviteitsstijging moet komen uit
innovatie van producten en productieprocessen. Bedrijven met relatief
veel oudere werknemers zijn echter minder innovatief dan bedrijven
die veel jongeren in dienst hebben. De ongunstige loon-productiviteitsverhouding
en het geringe innovatiepotentieel van ouderen zijn een belangrijke
oorzaak geweest van het falen van het leeftijdsbewust personeelsbeleid
aan het eind van de jaren 90. Werkgevers hadden om bedrijfseconomische
redenen liever jongeren. Een derde argument tegen de stelling dat
door de geringe arbeidsparticipatie de kennis en capaciteiten van
veel ouderen niet worden benut, is dat niet-werkende 50-plussers wel
degelijk productief zijn, onder andere als vrijwilliger. Het belang
van vrijwilligerswerk voor het functioneren van de economie en de
samenleving wordt in het algemeen sterk onderschat.
Een heel andere argumentatie komt uit de hoek van Sociale Zaken. Deze
luidt dat door de lage arbeidsparticipatie een zware wissel wordt
getrokken op de sociale zekerheid, met name de WW en de WAO. Er zijn
twee tegenargumenten. Het eerste is dat de lage arbeidsparticipatie
voor een belangrijk deel wordt veroorzaakt doordat mensen minder uren
zijn gaan werken. Het aantal werkenden is vanaf 1990 juist toegenomen.
Er zijn zogenaamde anderhalfverdienhuishoudens ontstaan: huishoudens
waarvan een van de partners (of beide partners) in deeltijd werkt.
Het gezinsinkomen is gestegen of gelijk gebleven, zodat een beroep
op de sociale zekerheid helemaal niet nodig is. Het tweede tegenargument
is dat jongeren een baan hebben gekregen (of behouden) doordat ouderen
zich uit het arbeidsproces hebben teruggetrokken. Het is dus de ene
uitkering of de andere. Weliswaar krijgen ouderen gemiddeld een hogere
uitkering dan jongeren, maar (langdurig) werkloze jongeren krijgen
hun uitkering langere tijd.
Er is veel wetenschappelijke discussie mogelijk over de voor- en nadelen
van een lage arbeidsparticipatie. Op het ogenblik hoor je eigenlijk
maar één argument, namelijk – in de woorden van
minister De Geus van Sociale Zaken – dat wij het gehele arbeidspotentieel
nodig hebben om de vergrijzing te kunnen betalen. Dat klinkt redelijk.
Hoe meer mensen werken, des te meer belasting en sociale premies worden
afgedragen waarmee de vergrijzing betaald kan worden. Bovendien, wie
werkt maakt geen gebruik van de sociale zekerheid. Maar wat we in
de praktijk aan sociaal beleid zien, is niet zozeer te kwalificeren
als bevordering van de arbeidsparticipatie, dan wel als beperking
van het gebruik van de sociale zekerheid. In de WW wordt de vervolguitkering
afgeschaft en wordt de sollicitatieplicht van mensen van 57½
jaar weer ingevoerd. De WAO wordt beperkt tot volledig arbeidsongeschikten.
De VUT wordt afgeslankt en er wordt steeds openlijker gesproken over
een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Waarschijnlijk
hebben deze maatregelen allerlei ongewenste neveneffecten waaraan
men nu liever niet denkt. Met de huidige werkloosheid zullen meer
mensen aangewezen zijn op de bijstand. Het is niet ondenkbaar dat
de arbeidsproductiviteit en het innovatief vermogen van bedrijven
achterblijven doordat ouderen de schaarse arbeidsplaatsen blijven
bezetten. En als de economische groei niet op tijd inzet, stijgt de
jeugdwerkloosheid.
Dit is een negatief beleid. Als je het vangnet weghaalt, zullen minder
mensen springen, maar degenen die vallen, vallen hard. Een regering
hoeft niet altijd populaire maatregelen te nemen, integendeel, maar
moet wel altijd zorgen voor voldoende maatschappelijk draagvlak. Daarin
slaagt dit kabinet volgens de jongste opiniepeilingen niet bijzonder
goed. Een eerste aanzet tot een positief beleid ter verhoging van
de arbeidsparticipatie zou het besef kunnen zijn dat arbeid moet concurreren
met andere activiteiten, met name in het gezin en in de vrije tijd.
In de recente studie Werk(en) Moet Wel Leuk Zijn komt Van
Hoof tot de conclusie dat er in ons land een typisch Nederlandse arbeidscultuur
heerst. Nederlanders hechten meer dan andere Europeanen belang aan
het ideaal van ‘passend’ en zelfstandig werk en zij vinden
dit belangrijker dan de mogelijkheden om te presteren. Intrinsieke
factoren (prettig, interessant werk) zijn belangrijker geworden. Een
tamelijk nieuw verschijnsel is dat bij de waardering van een baan
meer dan vroeger wordt gelet op de balans tussen werk en privé-leven.
Natuurlijk geldt dit niet voor iedereen in gelijke mate. Het zijn
echter waardevolle inzichten voor beleidsvoerders die meer mensen
aan het werk willen helpen. Duidelijk is namelijk dat je er met financiële
prikkels alleen niet komt. Werk moet ook leuk zijn, willen mensen
dat ook na hun 50e nog met plezier blijven doen. De voorbeelden liggen
voor het oprapen. Je ziet het direct als Brinkhorst op de televisie
komt.

|
 |