archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 1 Jaargang 5 11 oktober 2007 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > Luister! | ||||
American Folk Blues Festival | Henk Klaren | |||
In het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw ontstond er veel belangstelling voor authentieke Amerikaanse plattelandsmuziek, ook in de steden; niet alleen in de Verenigde Staten ook in Europa. Na jazz en rock ’n roll kwamen folk en blues onze kant op.
Ik wéét wel dat er allerlei grijze gebieden tussen die hokjes zitten en dat rock ’n roll nooit zou hebben bestaan zonder het twaalfmaten bluesschema, maar toch.
Voordat folk en blues echt populair werden, had je natuurlijk de grote volksmuziekverzamelaars als Alan Lomax en Harry Smith, door wie voor latere liefhebbers werelden open gingen. De authentieke plattelandsmusici werden naar New York gehaald, bijvoorbeeld door de Friends of Old Time Music: Ralph Rinzler, John Cohen en Israel Young. De eerste twee maakten zelf ook muziek. Young was de eigenaar van het legendarische Folklore Centre, aan MacDougalstreet in New York. Met old time music bedoelden ze allerlei soorten volksmuziek: wat we nu folk noemen, country, blue grass, spirituals, blues, noem maar op.
Ik merk, dat ik het woord authentiek nu al twee keer heb gebruikt. In die tijd werd dat ook heel belangrijk gevonden. Dat zat achter de protesten van de principiële folkies toen Bob Dylan elektrisch versterkt ging spelen met The Band. Zonder die principiële geitenwollen-sokken-liefhebbers zou de westerse popmuziek er nu heel anders hebben uitgezien en vooral heel anders hebben geklonken. Van Eric Clapton en de Stones tot Bob Dylan en Joan Baez en van de Eagles en Gillian Welch tot Normaal en Bløf. Het zou allemaal anders zijn geweest. Minder, vermoed ik.
In West Europa speelden twee Duitsers een belangrijke rol bij de popularisering van de blues. Een wat incongruent stel qua achtergrond. Horst Lippmann was half joods en dook in de laatste maanden van de oorlog onder. Niet vanwege zijn joodse achtergrond, die nooit werd ontdekt, maar omdat hij een nieuwsbrief over jazz publiceerde en alles wat met jazz te maken had was verboden. Zijn partner Fritz Rau was lid van de Hitler Jugend. Hij was nog heel jong en het zat in de familie. Deze twee organiseerden tussen 1962 en 1970 jaarlijks het American Folk Blues Festival. Folk moet hier worden gelezen als een bijvoeglijk naamwoord bij blues.
Er zijn opnamen van, verzameld op drie DVD’s. Een geweldig document. Een tijdsdocument ook. Tegenwoordig zou er niet zo snel meer een affiche verschijnen met de tekst: American Negro Blues Festival. Maar het klopt wel. Pas op de laatste bonus track van de derde DVD verschijnt de eerste en enige blanke muzikant: een mondharmonicaspeler in de begeleidingsband van Muddy Waters.
Als je de films bekijkt zie je dat de jaren zestig er niet altijd en overal uitzagen als die kleurige sixties van Woodstock en Kralingen. Ja, de opnamen zijn in zwart-wit, maar dat bedoel ik niet. De heren artiesten dragen vrijwel allemaal kostuums en dassen, veel hebben ook ontkroesd haar. De dames dragen vaak wonderlijke jurkjes en truttige kapsels. Voor het publiek geldt hetzelfde: keurig jasje-dasje en jurkjes en permanentjes. Het applaus is ook heel beschaafd. Maar het gaat natuurlijk om de muziek. Howlin’ Wolf en Sonny Boy Williamson zijn te zien en te horen. Mijn eerste twee bluesplaten waren van die twee. Ze behoren nog steeds tot mijn favoriete blueszangers. Geweldig. Het festival was een soort rondreizend circus en de verschillende artiesten spelen dikwijls mee als begeleider van anderen. Ze kondigen elkaar ook aan. Daar zijn ze niet zo origineel in (om de haverklap: one of the finest… en the one and only:… ). Er zijn zaalopnamen, maar ook een soort studio-opnamen in uiterst lullige decortjes. Bij die laatste opnamen staan de artiesten na afloop wat ongemakkelijk te kijken. Zo van, tsja, en nu? Wel vertederend.
Je hoort vaak de stelling verkondigen dat er maar één bluesnummer bestaat, maar dat dat nummer duizenden variaties kent en natuurlijk verschillende teksten. Er zit wel wat in, want al die liedjes kennen hetzelfde akkoordenschema. Als je deze DVD’s bekijkt dan zijn er weliswaar overeenkomsten – het blijft de blues – maar als je Sunnyland Slim of Roosevelt Sykes hoort dan is het bijna boogie-woogie en klinkt het toch heel anders dan T-Bone Walker.
Die namen ook. Wat dacht je van: Lonesome Jimmy Lee of Little Brother Montgomery (een vrij lange man). Jump Jackson op drums is ook mooi.
Het materiaal lijkt me een goudmijn voor bandjes. Er staan wel wat bekende nummers op, zoals Hound Dog door Big Mama Thornton (ja, inderdaad: big), Got My Mojo Working door Muddy Waters en Wang Dang Doodle door Koko Taylor met de fantastische mondharmonicaspeler Little Walter. De andere nummers hoor je nooit op de radio.
De DVD’s moeten weer terug naar de bieb. Maar eerst moet ik nog een keer kijken naar Willie Dixon’s Nervous. Een dikke man met een staande bas, die stotterend – I’m n-n-n-nervous – de blues zingt. Zou Roger Daltrey dat ooit hebben gezien?
********************
Beetje tot rust komen?
Kijk op www.canarias.nl |
||||
© 2007 Henk Klaren | ||||
powered by CJ2 |