archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 15 Jaargang 4 7 juni 2007 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > Een omweg waard | ||||
Follow the money | Gerbrand Muller | |||
Het ruikt er een beetje muf, op tafels en in vitrines liggen dingen uitgestald die het verdienen om bekeken te worden: zo beschreef ik in mijn vorige stukje het museum dat mij als jongen plezier verschafte. Die beschrijving doet geen recht aan de musea die me in mijn jeugd en nog lange tijd daarna zoveel genot geschonken hebben. Gesteenten, fossielen en prehistorische werktuigen vormden maar een klein onderdeel van wat er te zien viel in de musea waar mijn ouders me mee naartoe namen; de meeste dichtbij huis, want we woonden in Leiden, ‘stad der musea’. Daar was bijvoorbeeld het wonderbaarlijke drieluik Het Laatste Oordeel van Lucas van Leyden in de Lakenhal, of er waren de prachtige Boeddhabeelden in het Museum voor Volkenkunde, en verder de Egyptische en Romeinse beelden en de Griekse vazen in het Museum van Oudheden. In het vorig jaar verschenen jubileumboekje van RoMeO, de vriendenvereniging van het Museum van Oudheden, heb ik getracht de bevreemding en verwondering te beschrijven waarmee de beelden en voorwerpen in het Museum van Oudheden me als kind vervulden. In de zalen heerste rust, dat kon het museum zich toen nog veroorloven, en beelden en voorwerpen kregen de kans om voor zichzelf te spreken.
Verwonderd en betoverd ben ik ook op latere leeftijd nog vaak in musea geweest. Zoals - om me maar tot één voorbeeld te beperken, in het Haags Gemeentemuseum waar ik zo vaak als ik er maar in de buurt kwam terugkeerde naar de schitterend opgestelde collectie Chinees en Perzisch aardewerk, waaronder het schenkvat in de vorm van de vogel hop. Of naar het betoverende glaswerk. Of naar de schilderijen van Weissenbruch, Jongkind, Maris, Israëls, Mondriaan, Sluyters, Gestel, Robertson. Ronddwalend door het museum kon je onbekommerd genieten van het prachtige interieur, des te meer nadat dat tijdens het directoraat van Rudi Fuchs in oude luister was hersteld. Je blik werd in de centrale hal en het trappenhuis nog niet pijnlijk getroffen door de muurschilderingen van Sol LeWitt, die nu op een verschrikkelijke manier Berlage’s fijnzinnige architectuur en kleurstelling ontluisteren. Door zijn schilderingen op deze plaatsen aan te brengen bewijst Sol LeWitt dat hij niet alleen geen ziel, maar ook geen hart heeft. Zielloos en harteloos zijn ook degenen die hem zijn gang lieten gaan.
Arm Gemeentemuseum… was het nog maar eenvoudig museum in plaats van museum voor moderne kunst. Een museum voor moderne kunst is een contradictio in terminis en onbestaanbaar. In een museum worden dingen bijeengebracht die het waard zijn om bewaard en getoond te worden, dingen van gisteren en langer geleden. Het leven waarvan zij deel uitmaakten is vervlogen, het museum toont iets van dat leven in gestolde vorm. Kunst in haar ontstaan laat zich niet grijpen. De wegen van de kunst zijn onvoorspelbaar als die van het leven. In plaats van te proberen eigentijdse kunst in een museum onder te brengen zou men evengoed kunnen trachten de golven van de zee te vangen en achter glas ten toon te stellen. Waar hedendaagse kunstwerken ook horen, niet in het museum: daar komen zij hopelijk later terecht als zij met hun tijd geschiedenis zijn geworden.
Men kan twisten over het aankoopbeleid van mensen als Sandberg en Fuchs, maar het Stedelijk Museum in Amsterdam had in hen nog directeuren die in contact stonden met de wereld van de kunstenaars. Van die wereld zijn de beheerders van de musea met moderne kunst het laatste decennium hoe langer hoe meer vervreemd geraakt. Het ene museum voor moderne kunst na het andere is in handen gevallen van gewiekste managers. Van kunst hebben zij geen verstand, en dat is ook niet nodig want de curieuze zaken die de zalen van hun musea vullen - fotomontages, environments, installaties, video’s e.a. - mogen ‘modern’ of ‘postmodern’ heten, met kunst hebben ze weinig te maken, hoezeer de officiële kunstwereld dat het publiek ook wil doen geloven. Van Krimpen, die sinds een aantal jaren in het Haags Gemeentemuseum de scepter zwaait, doet overigens niet eens meer moeite om de mensen in de waan te laten dat het hem om de kunst te doen is. ‘Eerst de mensen, dan de kunst,’ verklaarde hij in een interview met Kasper Jansen, afgedrukt in NRC-Handelsblad van 23 februari jl. Hij aanvaardt met liefde dat hij wordt afgeschilderd als een populist, en succes is voor hem ‘het leukste op de wereld’. Van Tuyl, directeur van het Stedelijk Museum, koopt werk van internationaal populaire en dus ‘dure’ kunstenaars als een ‘investering’ onder het credo ‘follow the money’. Hans den Hartog Jager, die hiervan in een artikel in NRC-Handelsblad melding maakt, acht de handelswijze van Van Tuyl ‘realistischer en gefundeerder’ dan die van Van Krimpen, die ‘onbekende buitenlandse kunstenaars’ aankoopt ‘ongetwijfeld in de hoop grote namen vroeg te hebben ontdekt.’ (NRC-Handelsblad 5 januari 2007.)
‘Follow the money,’ in arren moede maar hopen dat je grote namen vroeg ontdekt en geen kat in de zak koopt… hoe heeft het zover kunnen komen? En waar gaan we naartoe? Drie jonge honden in de museumwereld geven op deze laatste vraag het antwoord: Naar een mondig museum. In een onder deze kop in NRC-Handelsblad van 1 december 2006 afgedrukte verklaring vertellen zij, Stijn Huijts, directeur van Museum Het Domein in Sittard, Edwin Jacobs, voormalig directeur van Museum Jan Cunen in Oss en Meta Knol, conservator van het Centraal Museum in Utrecht, wat er in het verleden verkeerd was en welke kant het met de kunst en het museum zal uitgaan. ‘De ‘traditionele, Europese rangen- en standenmaatschappij’ brokkelt langzamerhand af en maakt plaats voor “het ‘geëmancipeerd burgerschap’ naar Amerikaans model.’ Zij, jonge honden, hebben hun ogen niet in hun zak en beseffen wat de musea te doen staat: ‘In plaats van zich op te stellen als traditionele bolwerken van blanke cultuur, zouden musea met gevoel voor actualiteit ook andersoortige impulsen moeten gaan oppikken.’ Voor wie, anders dan zij, hun ogen nog in hun zak hebben, maken zij duidelijk wat zij met die ‘andersoortige impulsen’ bedoelen: ‘Kunst is niet langer louter een elitekwestie… Voor een jonge generatie is de mystieke ervaring van schoonheid soms zelfs bijzaak geworden…’ Eindelijk, de elite heeft afgedaan, het werd tijd, en bij het oppikken van andersoortige impulsen zullen musea er rekening mee moeten houden dat schoonheid bijzaak is geworden, want de jonge generatie heeft zoveel andere zaken aan haar hoofd, daar kan schoonheid natuurlijk nauwelijks meer bij, laat staan de mystieke ervaring daarvan. Kunst kan zonder schoonheid uitstekend gedijen, er blijft daarbuiten nog zoveel over, bijna teveel om op te noemen: ‘Hedendaagse beeldende kunst is een onophoudelijk proces van vertrek en aankomen, langs alle mogelijke routes van beelden, situaties, expressies, samenwerkingsprojecten en territoria.’
Hedendaagse kunst is, zou je uit de laatst geciteerde zin opmaken, een eindeloze opeenvolging van wezenloze rituelen, iets om bij in slaap te vallen van verveling. Een redelijk mens die dit wanstaltige proza leest, of die door het van ‘situaties, expressies en samenwerkingsprojecten’ zinderende museum loopt, zou tot de conclusie kunnen komen dat de ontwikkeling van de kunst blijkbaar een einde heeft genomen. Vreemd hoe snel dat is gegaan, zo kort na de buitensporige bloei van een groot aantal uiteenlopende kunstrichtingen. Hoe kan dat? Wat is er dan toch gebeurd?
(Wordt vervolgd)
****************************
Kijk eens op www.meermanno.nl
'Springveren, het beste uit de leunstoel’ is nu te koop. Luister ook naar 'De mannenpil' , een van de bijdragen, voorgelezen door Maeve van der Steen. Zie www.eburon.nl/product_details.php?item_id=472 |
||||
© 2007 Gerbrand Muller | ||||
powered by CJ2 |