archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 15 Jaargang 4 7 juni 2007 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Bij ons in de straat | ||||
Speciaal voor jou | Mabel Amber | |||
Op de derde trede van het tweede stukje achtertrap naar de eerste galerij gerekend vanaf het tussenbordes, ligt een flinke hoop poep. De roodharige vrouw die deze feces ontwaart, kijkt er enkele tellen naar en buigt zich dan voorover, waarschijnlijk om de herkomst ervan te kunnen vaststellen. Ze snuift voorzichtig, haar neusvleugels bewegen subtiel, als een jong hondje dat pas kennismaakt met de wereld.
‘Juist,’ zegt ze ‘als ik het niet dacht, dit is nu eens geen hondenpoep, nee, dit is mensenstront. Maar van wie, and that's the question.’
Ze houdt haar hoofd in de nek, haar rechterwijsvinger is vermanend geheven, op haar gelaat verschijnt een verbeten trek. Onze vrouw lijkt iemand die de dingen graag tot de bodem toe uitzoekt.
‘Het zal een lastige klus worden, zoveel is zeker,’ overlegt ze bij zichzelf, terwijl ze haar weg omhoog naar de tweede galerij vervolgt en daarbij zijwaarts de trap bestijgt, haar lichaam tegen de balustrade aan om de afstand tussen haar en de ontlasting zo groot mogelijk te maken.
‘En er is nog iets, ook heel zeker, ik ruim het niet op, ik sloof me al genoeg uit voor dit blok, telefoontjes naar de onderhoudsdienst, het gedoe met de klemmende boxdeur, en wie moest de ambulance bellen voor de halfdode buurvouw, wie wast de ramen voor mijn buurman, en wie heeft ervoor gezorgd dat de hond van de derde niet meer in de rondte scheet op de achtertrap? Ja, dat was ik, laat nu maar eens een ander de drek wegscheppen. Bah, wat een vieze lucht, dan liever hondenkak, enfin, ik gebruik de hoofdingang wel tot het klusje is geklaard.’
Ondertussen heeft ze haar flat op de tweede bereikt, ze steekt de sleutel in het slot, duwt de donkerblauwe deur open en stapt naar binnen.
Enkele dagen gaan voorbij. Regelmatig (en nachtelijk) onderzoek wijst uit dat nog geen enkele bewoner van het blok met emmers chloorwater, bezems en dweilen in de weer is geweest. De hoop uitwerpselen ligt in zijn oorspronkelijke staat, helemaal intact, op dezelfde plek. Telkens wanneer ze een blik naar beneden werpt, daarbij gevaarlijk ver over de balustrade hangend, spreekt zij zichzelf zachtjes maar dwingend toe:
‘Je doet het niet, hoor je, je doet het niet, laat een ander het doen!’
Andere bewoners, althans zij die gewoon zijn de achtertrap te gebruiken, mijden deze eveneens. Het is opvallend druk in het hoofdportaal. Men spreekt er schande van onder elkaar.
‘De buurt gaat er niet op vooruit, zo’n tien jaar geleden kwam dit niet voor!’
‘Hoe haalt iemand het in z’n hoofd, en dan nog op zo’n plek!’
‘Kan geen oudje zijn geweest, die breekt er z’n benen bij.’
‘Ik dacht dat alle huizen tegenwoordig toiletten hadden!’
‘Een ongelukje is menselijk, maar ruim het dan even op!’
‘Weer eens wat anders dan hondenpoep.’
‘Wat een verloedering, waar gaat dit heen vraag je je af!’
Uiteraard ontbreekt ook deze niet: ‘Zeker weer zo’n vuile junk, overal verzieken ze de boel!’
De roodharige vrouw is niet de enige die discrete onderzoekjes instelt. Nu en dan komen de onderzoekers elkaar tegen. Blijkens hun korte dialogen leeft ook bij hen grote onwil om de uitwerpselen op te ruimen:
‘Echt, dit keer doe ik het niet, echt niet, ik sta altijd klaar om ergens iets aan te doen, maar nu mag een ander eens de handen uit de mouwen steken!’
De ander knikt instemmend.
‘Zo is het maar net, wie heeft mij bedankt voor het snoeien? Geen hond, ’t is hier altijd stank voor dank.’
En zo heeft iedereen z’n eigen reden.
‘’k Heb het aan me rug, kan amper me eigen boeltje schoonhouden, kom nou.’
‘Er zijn hier lui die werkelijk nog helemaal nooit iets voor het blok hebben gedaan, nou is het hun beurt!’
‘Als ik die lùcht alleen al in me neus krijg worrik niet goed.’
‘Gewoon wachten tot de schoonmaker komt..donderdag geloof ik.’
‘Ja ja, als ik het niet dacht, daar hebben de jonge mensen van tegenwoordig het te druk voor, het trappenhuis schoonhouden!’
‘Als je ’t vandaag opruimt, ligt ‘t er morgen weer.’
‘Als je hier eenmaal mee begint, is het einde zoek!’
Uiteraard ontbreekt ook deze niet: ‘Laat de kaboutertjes het maar doen.’
Het onderzoek van de roodharige vrouw lijkt op een dood spoor te zijn gekomen. Aanknopingspunten ontbreken. Mogelijke verdachten zijn de kinderen in het tegenover liggende blok die voetbal spelen op het gazon pal voor de bezoedelde trap. Maar waarom zouden zij dat doen? Hun eigen flat is aangrenzend immers, of zouden zij te bedonderd zijn om een straatje over te steken, drie trappen te bestijgen, en een eind galerij af te lopen waarna ze het toilet bij moeder thuis kunnen gebruiken? Zou kunnen, ouders voeden hun kroost niet meer op, dat is algemeen bekend, iedereen heeft het er over, in de supermarkt, aan de borreltafel, op school, op het werk, in de media. Maar toch, dat kinderen zomaar, op klaarlichte dag hun behoefte doen in een openbaar trappenhuis, zijn we dan niet terug in de Middeleeuwen?
Mogelijkheid twee: een zwerver die het trappenhuis heeft uitgekozen als slaapkamer en toilet. Maar die zou door omwonenden gesignaleerd worden, op een of ander tijdstip, ’s ochtends heel vroeg of ’s nachts want sommige mensen zijn bijzonder matineus en weer anderen komen op late uren thuis. Dan, als derde optie: de poep is afkomstig van een dronkaard uit de buurt die zich vergiste in het trappenhuis.Ten vierde: een geestelijk gestoorde heeft aldus zijn visitekaartje aan de wereld laten zien, en tot slot nummer vijf: een verslaafde uit de grote stad die van zijn pad is afgeweken.
Inmiddels zijn er drie dagen verstreken, nog steeds ligt de hoop uitwerpselen op de trap, minder vers, zwartachtig van kleur en zonder glans. Het vocht is in het beton eromheen getrokken wat nu een tint donkerder is dan de rest.
‘Een misdadiger keert altijd terug naar de plek van de misdaad,’ zegt de roodharige vrouw tegen zichzelf, op de terugweg van een snelle controlemissie tegen middernacht.
‘Maar om nou nacht na nacht te posten onder de trap, nee, dat gaat me toch te ver, ik trek mijn handen er van af, de boze daad is de straf zelve, luidt een Oosterse wijsheid, wie bij een ander de stoep vol kakt, zal het terugvinden voor zijn eigen deur!’
Op de vijfde dag, één dag voor de schoonmaker de trappenhuizen hun wekelijkse beurt geeft, ziet de roodharige vrouw vanaf haar uitkijkpost, dat de hoop…groter is geworden! Twee keer zo groot als eerst, ze kan haar ogen niet geloven. Ze kijkt even om zich heen, en sluipt dan snel de trap af. Bovenaan de plek des onheils staat ze stil. Nu ziet ze dat er aarde ligt, de poep is verdwenen. Het heeft net geregend, een mild aprilbuitje; vochtige, geurige en onschuldige aarde heeft kennelijk de stinkende drek vervangen.
‘ ‘t Ligt er nog hoor, er ònder,’ zegt een stem achter haar. Het is de Molukker van de hoekflat op de eerste galerij, die elke zaterdag gedurende vier volle uren zijn lichtgrijze auto reinigt en poetst en die elke maandag veertien hagelwitte onderhemden en veertien hagelwitte onderbroeken aan strakgespannen waslijnen dwars over zijn balkon ophangt.
De Molukker is ernstig gestemd. Hij heeft een schepje in zijn hand die omhuld is door een rubberen handschoen, evenals zijn andere hand.
‘Ik ben aan de weet gekomen dat de schoonmaker met vakantie is,’ zegt hij. ‘Bij mij voor de deur was het goed te ruiken, nòg een week in de stank breng ik niet op.’
De roodharige vrouw vouwt haar armen over elkaar.
‘Bent u ook aan de weet gekomen van wie de poep afkomstig is?’ vraagt ze.
De Molukker schudt zijn hoofd: ‘Nee, ik was er niet bij en er stond geen naam op. Weet u iets naders?’
De vrouw schudt haar hoofd.
Voor de duur van een tweede week ligt het bergje aarde daar, niets wijst op zijn duistere geheim. Maar alle bewoners van het blok weten het. Buiten de Molukker en de roodharige vrouw, maakt nog niemand gebruik van de achtertrap. Wanneer zij tenslotte het lang verwachte busje van de schoonmaker de straat in ziet rijden, begroet onze vrouw hem op het tussenbordes.
‘Daar zit poep onder,’ zegt ze, een beschuldigende vinger naar de indrogende aarde.
De schoonmaker, een slungelige veertiger in een korte lange broek, leunt op zijn zwabber. ‘Zo, speciaal voor mij?’
De vrouw trekt wat met haar mond en maakt een hulpeloos gebaar.
‘We konden er niet mee omgaan,’ zegt ze.
De schoonmaker fronst licht.
‘Ik begrijp het,’ zegt hij.
******************************
http://www.mabel-amber.blogspot.com
'Springveren, het beste uit de leunstoel’ is nu te koop. Luister ook naar 'De mannenpil' , een van de bijdragen, voorgelezen door Maeve van der Steen. Zie www.eburon.nl/product_details.php?item_id=472 |
||||
© 2007 Mabel Amber | ||||
powered by CJ2 |