archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 8 Jaargang 4 15 februari 2007 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Het leven zelf | ||||
Ergernis 26: exhibitionisten | Mabel Amber | |||
Het staat er werkelijk. En hoog op de lijst bovendien. Alsof mijn pad wekelijks of zelfs dagelijks zou worden gekruist door potloodventers. Wat niet het geval was ten tijde van het noteren der Duizend Ergernissen. En nog steeds niet. Drie keer slechts ben ik een exhibitionist tegengekomen (of hij mij) en telkens gaven deze seksuele randfiguren mij een flink deel ergernis, om in de beeldspraak te blijven.
Het was vlak na mijn vaders verscheiden en ik zat, overmand door verdriet en een veelheid aan stormachtige emoties, in een Amsterdams park. Op een bankje. Een poosje blikte ik naar beneden, mijn hoofd in mijn handen. Iets deed mij opzien, ik voelde mij geobserveerd. Drie passen van mij vandaan stond een potloodventer, in zijn hand een hele grote.
Ik sprong op en schreeuwde tegen hem! Hoe hij het lef had om zich te exhibitioneren tegenover iemand die net haar vader had verloren, en verder: ‘Gà je weg, lamlul!’.
De man keek wat verbouwereerd maar deed wat hem werd gezegd, met medeneming van het nog altijd buitensporig grote geslachtsdeel. Ik zeg ‘met medeneming ‘ omdat hij het niet opborg achter de rits maar rustig wegwandelde, het deel nog in zijn hand alsof het een los voorwerp was, een stuk hout of een opgerolde krant.
Het voorval schokte me niet en bracht me evenmin van mijn stuk. Ik voelde daarentegen hevige ergernis, op zo’n ranzige wijze uit mijn eigen, onvervangbare hier en nu te zijn gestoten. Een vertrouweling die ik erover vertelde wees mij op het bijzondere aspect ervan. Was mijn relatie met mijn vader niet altijd zeer problematisch geweest? En hoe anders dan de hele toedracht van zijn dood, de gebeurtenissen ervoor en erna als regelrechte vingerwijzingen van het lot te beschouwen?
‘Dit incident moest gebeuren,’ zei mijn vertrouweling. ‘Het stond op het programma.’
En voorts was hij van mening dat ik een en ander zou moeten ‘duiden’. Wat ik heb gedaan. Ben uitgekomen bij God en Freud.
Een ander irritant incident met een exhibitionist vond vele jaren daarvoor plaats. Mogelijk beoordelen lezers navolgende kleine geschiedenis als zeer vermakelijk, ikzelf, moet ik bekennen, eigenlijk ook, maar mijn gezelschap, mevrouw mijn moeder, zag de plotselinge aanwezigheid van een potloodventer op de trappen van de Sint Pieter in Rome als een ergernis van formaat. Alhoewel niet om redenen des geloofs.
De man ‘verscheen’ zogezegd aan ons vanachter een der indrukwekkende pilaren, zijn deel in de hand, lang, wit en vooral slap. De vergelijking met een sliert gekookte spaghetti ligt voor het oprapen. Op een steenworp afstand achter hem veegden de vegers de glanzende plavuizen van het befaamde bordes schoner dan schoon.’Moet je dat nou toch zien!’ riep mijn moeder smalend, waarbij ze met een beschuldigende vinger op de uitgebluste penis wees, ‘Wat wil jij nou? Vort en gauw een beetje, slapjanus!’
Ze stoof de trappen op in zijn richting waarna de venter haar met een snel ingezette galop ontweek om dan de trappen af te springen, het bungelende lid voor zich uit houdend in zijn ene hand, met zijn andere een Pan-am tasje meetrekkend.
‘Stop ‘m in je tasje, dan heb je d’r geen last meer van!’ schreeuwde mijn moeder hem nog achterna.
En tegen mij: ‘Jasses, daar knap ik toch op af hè.’
(Opmerkelijk hierbij was dat noch bezoekers, noch veegploeg ook maar de minste aandacht schonken aan de commotie, alsof het fictief was geweest, de spelers onzichtbaar, het geschreeuw onhoorbaar.)
Het derde exhibitionistische gebeuren in deze reeks had iets spectaculairs, het was méér dan gewoon een man die de inhoud van zijn gulp laat zien. Dat kon niet simpelweg omdat hij het zonder broek deed. Deze potloodventer had zich verstopt. Onder water.
De plaats van handeling is wederom een park in de hoofdstad. Nietsvermoedend wandel ik over het pad langs, een vijvertje. Alles ligt er prachtig bij in het zachte avondlicht, vogels ergens in een boom kwetteren wat, heel in de verte lopen hondenuitlaters en hun viervoeters over de glooiende, groene heuvel in het midden van het park. Ik blijf even staan om mijn koers te bepalen, rechts van mij ligt nu de vijver. Ineens breekt het serene oppervlak open en uit het wak in de lelies verrijst een poedelnaakte man, een groot groen blad scheefgezakt over zijn hoofd.
Lang en bleek is hij, vrij jong, zijn mannelijk deel staat horizontaal in de ruimte, zónder de helpende hand van de meester. (Wat mij nu nog bevreemdt, ik heb altijd gemeend dat kou, dus ook vijverwater, een krimpend effect sorteert.)
Even balanceert hij zo, zijn armen langs zijn haast doorschijnende lichaam vol ribben en schonken, handen iets uitgedraaid; dit is de Andy Warhol-antiheld in een levend Jugendstil décor.
Heel even sta ik open voor de onmiskenbare poëzie van het tafereel en maak me dan snel uit de voeten. Ik werp nog een blik achterom en zie hem naar de kant waden, maar tot mijn opluchting niet in mijn richting.
Het is niet makkelijk om je houding tegenover potloodventers te bepalen. Ze zijn ongevaarlijk (op die ene na) en eigenlijk pathetisch. Woede en morele verontwaardiging acht ik misplaatst. Blijft over medelijden. Maar medelijden voelt niet goed, net als slecht passende kleren. Blijft over ergernis, een gevoel met een lage veroordelingsfactor dat niettemin voldoende houvast biedt om je even flink kwaad te maken.
*****************************************
Gezonde werkdieren voor de allerarmsten: Brooke Hospital for Animals. Zie www.brooke.nl |
||||
© 2007 Mabel Amber | ||||
powered by CJ2 |