archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 4
Jaargang 4
30 november 2006
Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Emancipatie, de kostwinner als verliezer Carlo van Praag

0404BS Polder
Ik heb de hoogtijdagen van het kostwinnersgezin nog meegemaakt en niet slechts als toeschouwer. In 1964 trad ik in het huwelijk en maakte voortaan deel uit van zo’n kostwinnersgezin. De term was toen nog niet in zwang omdat het gezin, waarin de man de kost verdiende en de vrouw voor huishouding en kinderen zorgde – beiden op full time basis – in die dagen vanzelfsprekend was en het tweeverdienersgezin nauwelijks voorkwam. Het kostwinnersgezin is sindsdien bebeukt door de golven van de emancipatie en het is ernstig in diskrediet geraakt. Je wordt er tegenwoordig fiscaal zelfs voor gestraft en ware het niet dat ik inmiddels gepensioneerd ben, dan zou ik door de gemeenschap met de nek worden aangezien vanwege medeplichtigheid aan een dermate vrouwonvriendelijk instituut. Met dat al heeft het kostwinnersgezin nog lang standgehouden en zelfs nu is het nog allerminst verdwenen. Van de huishoudens met minderjarige kinderen is nog steeds bijna een derde een kostwinnersgezin (dat wil zeggen dat de vrouw zelfs geen deeltijdbaan heeft) en onder het oudere deel van de bevolking is het kostwinnersgezin nog in de meerderheid.

De hardnekkigheid van het verschijnsel laat zich heel goed verklaren. De rolverdeling in een gezin wordt niet geheel bepaald door de heersende ideologie; zij wordt ook ingegeven door de mogelijkheden en beperkingen van de echtelieden. Een vrouw met weinig opleiding en een geringe arbeidservaring (en daar waren er in de jaren vijftig veel van) is een gebrekkige kostwinner. Een man wiens hele opvoeding in het teken heeft gestaan van een komend en exclusief kostwinnerschap is geen goede huisvrouw en moeder. Mensen torsen hun opvoeding mee die is berekend op de maatschappij waarin zij opgroeiden en niet op de maatschappij die later ontstond. Ook al zouden zij bereid zijn de last van de opvoeding af te werpen, omdat een nieuw maatschappelijk ideaal inmiddels zijn intrede heeft gedaan, dan nog stuiten zij op praktische bezwaren. Je kunt wel een nieuwe rol begeren, maar kun je hem ook spelen? En wie past er op de kinderen?

De weerbarstigheid van het kostwinnersgezin ligt ook in de kracht van het model. Het was ooit een ijzersterk sociaal systeem, een dwingende institutie, een multifunctioneel arrangement, dat voorzag in een veelheid van individuele en maatschappelijke behoeften. Ik verval als vanzelf in het idioom van mijn studie van destijds in de jaren vijftig, toen het functionalisme de sociologie domineerde. Het functionalisme zag de maatschappij als een organisch geheel waarvan de onderdelen op elkaar waren afgestemd, terwijl het geheel weer voorzag in de algemene behoeften van de samenleving: ‘institutions are orderly sets of relationships whose function is to maintain the society as a system’ (Radcliffe-Brown).

Het kostwinnersgezin liet zich soepel langs deze lijnen analyseren. De man verdiende de kost en vertegenwoordigde het gezin in de buitenwereld. Hij was als hoofd van het huishouden ook doelwit van de fiscus en de sociale zekerheid. Hij was kortom direct op de samenleving aangesloten. De vrouw zorgde dat de man, vrijgesteld van huishoudelijke plichten, zich volledig aan de betaalde arbeid kon wijden. Zelf was zij grotendeels indirect, via haar man, op de samenleving aangesloten; voor het overige was zij binnenwaarts, op het eigen gezin, gericht. Deze constructie kwam pas goed tot haar recht nadat de kinderen, op zijn minst twee in getal maar vaak meer, het gezin kwamen verrijken. De grens tussen het mannelijke en het vrouwelijke domein tekende zich vervolgens nog scherper af. Prachtig toch!

Man en vrouw in complementaire rollen, samengebracht in het gezin dat de samenleving zonder hapering van voltijdse arbeidskrachten voorzag die hun werk nooit onderbraken om kinderen uit school te halen of de loodgieter te ontvangen. Vader op het werk, moeder thuis. Ook in het psychologische vlak waren de rollen complementair: de man vertegenwoordigde ratio, gezag en leiderschap, de vrouw zorgde voor affectie en harmonie, een en ander geheel in overeenstemming met de natuurlijke eigenschappen die beide geslachten werden toegeschreven. De kracht van het systeem school in die complementariteit: de ene rol kon niet zonder de andere. Echtscheiding was onder die omstandigheden geen optie, tenzij de partners zo slecht met elkaar overweg konden dat zij de totale ontregeling van het leven die uit een scheiding voortkwam, voor lief namen. Je bedenkt je wel drie keer als je materieel, zo sterk op elkaar bent aangewezen. Daarbij kwam dat het kostwinnersgezin ook door de buitenwereld werd ondersteund. Er rustte een odium op gescheidenen (vandaar de term ‘schuldloos gescheiden’ die je in contactadvertenties uit die dagen kon tegenkomen), op alleenstaande moeders en zelfs op ongehuwden en kinderlozen. Zij waren zedeloos of zielig.

Nu ik het sociologisch raffinement, inherent aan het verschijnsel kostwinnersgezin, zo enthousiast heb beschreven, denkt u misschien dat ik het graag terugwil. Hoewel een zekere hunkering naar het verleden mij niet vreemd is, wijs ik toch die suggestie van de hand. Het systeem draaide voornamelijk op kosten van de vrouw. Zij was weliswaar niet meer zo onderhorig en rechteloos als in een voorgaande periode, toen zij zelfs het kiesrecht ontbeerde, maar haar levensperspectieven waren in een kostwinnersgezin toch ernstig versmald. Terwijl de mannen, zeker in een tijd van onderwijsexpansie, van alles konden worden, was voor vrouwen slechts één loopbaan weggelegd: die van huisvrouw en moeder. Welke ook de natuurlijke aanleg van de geslachten (die werd eerst door de wetenschap als belangrijk gegeven geaccepteerd en vervolgens tot in het absurde ontkend), het valt moeilijk in te zien dat vrouwen slechts voor één loopbaan geschikt zijn, terwijl mannen alle kanten opkunnen. Een samenleving die de ontplooiing van het individu hoog in het vaandel heeft, kan daarmee op termijn niet uit de voeten. En zo is het kostwinnersgezin in de hele westerse wereld, in Nederland aan de late kant, in de ban gedaan. Het functionalisme in de sociologie trouwens ook!

Is de vrouwenemancipatie daarmee een feit en kan het feminisme op zijn lauweren rusten? Dat lijkt mij niet! Er is weliswaar veel veranderd en veel bereikt, maar meer dan een halve emancipatie is het niet geworden. Zeker in Nederland, waar het gezin met anderhalve kostwinner de norm is geworden, is de emancipatie vastgelopen op een linie, waarmee de natie vrede lijkt te hebben, maar die de beoogde gelijkheid van mannen en vrouwen slechts naderbij heeft gebracht en niet veroverd.

Vreemd, ik heb me nooit echt aangetrokken gevoeld tot het feminisme en zijn officiële vertegenwoordigsters die ik uit hoofde van mijn werk nogal eens ontmoette. En hoor mij nu is!


© 2006 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Emancipatie, de kostwinner als verliezer Carlo van Praag
0404BS Polder
Ik heb de hoogtijdagen van het kostwinnersgezin nog meegemaakt en niet slechts als toeschouwer. In 1964 trad ik in het huwelijk en maakte voortaan deel uit van zo’n kostwinnersgezin. De term was toen nog niet in zwang omdat het gezin, waarin de man de kost verdiende en de vrouw voor huishouding en kinderen zorgde – beiden op full time basis – in die dagen vanzelfsprekend was en het tweeverdienersgezin nauwelijks voorkwam. Het kostwinnersgezin is sindsdien bebeukt door de golven van de emancipatie en het is ernstig in diskrediet geraakt. Je wordt er tegenwoordig fiscaal zelfs voor gestraft en ware het niet dat ik inmiddels gepensioneerd ben, dan zou ik door de gemeenschap met de nek worden aangezien vanwege medeplichtigheid aan een dermate vrouwonvriendelijk instituut. Met dat al heeft het kostwinnersgezin nog lang standgehouden en zelfs nu is het nog allerminst verdwenen. Van de huishoudens met minderjarige kinderen is nog steeds bijna een derde een kostwinnersgezin (dat wil zeggen dat de vrouw zelfs geen deeltijdbaan heeft) en onder het oudere deel van de bevolking is het kostwinnersgezin nog in de meerderheid.

De hardnekkigheid van het verschijnsel laat zich heel goed verklaren. De rolverdeling in een gezin wordt niet geheel bepaald door de heersende ideologie; zij wordt ook ingegeven door de mogelijkheden en beperkingen van de echtelieden. Een vrouw met weinig opleiding en een geringe arbeidservaring (en daar waren er in de jaren vijftig veel van) is een gebrekkige kostwinner. Een man wiens hele opvoeding in het teken heeft gestaan van een komend en exclusief kostwinnerschap is geen goede huisvrouw en moeder. Mensen torsen hun opvoeding mee die is berekend op de maatschappij waarin zij opgroeiden en niet op de maatschappij die later ontstond. Ook al zouden zij bereid zijn de last van de opvoeding af te werpen, omdat een nieuw maatschappelijk ideaal inmiddels zijn intrede heeft gedaan, dan nog stuiten zij op praktische bezwaren. Je kunt wel een nieuwe rol begeren, maar kun je hem ook spelen? En wie past er op de kinderen?

De weerbarstigheid van het kostwinnersgezin ligt ook in de kracht van het model. Het was ooit een ijzersterk sociaal systeem, een dwingende institutie, een multifunctioneel arrangement, dat voorzag in een veelheid van individuele en maatschappelijke behoeften. Ik verval als vanzelf in het idioom van mijn studie van destijds in de jaren vijftig, toen het functionalisme de sociologie domineerde. Het functionalisme zag de maatschappij als een organisch geheel waarvan de onderdelen op elkaar waren afgestemd, terwijl het geheel weer voorzag in de algemene behoeften van de samenleving: ‘institutions are orderly sets of relationships whose function is to maintain the society as a system’ (Radcliffe-Brown).

Het kostwinnersgezin liet zich soepel langs deze lijnen analyseren. De man verdiende de kost en vertegenwoordigde het gezin in de buitenwereld. Hij was als hoofd van het huishouden ook doelwit van de fiscus en de sociale zekerheid. Hij was kortom direct op de samenleving aangesloten. De vrouw zorgde dat de man, vrijgesteld van huishoudelijke plichten, zich volledig aan de betaalde arbeid kon wijden. Zelf was zij grotendeels indirect, via haar man, op de samenleving aangesloten; voor het overige was zij binnenwaarts, op het eigen gezin, gericht. Deze constructie kwam pas goed tot haar recht nadat de kinderen, op zijn minst twee in getal maar vaak meer, het gezin kwamen verrijken. De grens tussen het mannelijke en het vrouwelijke domein tekende zich vervolgens nog scherper af. Prachtig toch!

Man en vrouw in complementaire rollen, samengebracht in het gezin dat de samenleving zonder hapering van voltijdse arbeidskrachten voorzag die hun werk nooit onderbraken om kinderen uit school te halen of de loodgieter te ontvangen. Vader op het werk, moeder thuis. Ook in het psychologische vlak waren de rollen complementair: de man vertegenwoordigde ratio, gezag en leiderschap, de vrouw zorgde voor affectie en harmonie, een en ander geheel in overeenstemming met de natuurlijke eigenschappen die beide geslachten werden toegeschreven. De kracht van het systeem school in die complementariteit: de ene rol kon niet zonder de andere. Echtscheiding was onder die omstandigheden geen optie, tenzij de partners zo slecht met elkaar overweg konden dat zij de totale ontregeling van het leven die uit een scheiding voortkwam, voor lief namen. Je bedenkt je wel drie keer als je materieel, zo sterk op elkaar bent aangewezen. Daarbij kwam dat het kostwinnersgezin ook door de buitenwereld werd ondersteund. Er rustte een odium op gescheidenen (vandaar de term ‘schuldloos gescheiden’ die je in contactadvertenties uit die dagen kon tegenkomen), op alleenstaande moeders en zelfs op ongehuwden en kinderlozen. Zij waren zedeloos of zielig.

Nu ik het sociologisch raffinement, inherent aan het verschijnsel kostwinnersgezin, zo enthousiast heb beschreven, denkt u misschien dat ik het graag terugwil. Hoewel een zekere hunkering naar het verleden mij niet vreemd is, wijs ik toch die suggestie van de hand. Het systeem draaide voornamelijk op kosten van de vrouw. Zij was weliswaar niet meer zo onderhorig en rechteloos als in een voorgaande periode, toen zij zelfs het kiesrecht ontbeerde, maar haar levensperspectieven waren in een kostwinnersgezin toch ernstig versmald. Terwijl de mannen, zeker in een tijd van onderwijsexpansie, van alles konden worden, was voor vrouwen slechts één loopbaan weggelegd: die van huisvrouw en moeder. Welke ook de natuurlijke aanleg van de geslachten (die werd eerst door de wetenschap als belangrijk gegeven geaccepteerd en vervolgens tot in het absurde ontkend), het valt moeilijk in te zien dat vrouwen slechts voor één loopbaan geschikt zijn, terwijl mannen alle kanten opkunnen. Een samenleving die de ontplooiing van het individu hoog in het vaandel heeft, kan daarmee op termijn niet uit de voeten. En zo is het kostwinnersgezin in de hele westerse wereld, in Nederland aan de late kant, in de ban gedaan. Het functionalisme in de sociologie trouwens ook!

Is de vrouwenemancipatie daarmee een feit en kan het feminisme op zijn lauweren rusten? Dat lijkt mij niet! Er is weliswaar veel veranderd en veel bereikt, maar meer dan een halve emancipatie is het niet geworden. Zeker in Nederland, waar het gezin met anderhalve kostwinner de norm is geworden, is de emancipatie vastgelopen op een linie, waarmee de natie vrede lijkt te hebben, maar die de beoogde gelijkheid van mannen en vrouwen slechts naderbij heeft gebracht en niet veroverd.

Vreemd, ik heb me nooit echt aangetrokken gevoeld tot het feminisme en zijn officiële vertegenwoordigsters die ik uit hoofde van mijn werk nogal eens ontmoette. En hoor mij nu is!
© 2006 Carlo van Praag
powered by CJ2