archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 4
Jaargang 4
30 november 2006
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Een telegram van Philips II Willem Minderhout

0404VG LitWM
Toen ik tijdens de herfstvakantie in Appingedam naar de ‘hangende keukens’ keek, dacht ik ineens: ‘Verrek, die hangen vast boven het Damsterdiep.’ Een voorbijganger bevestigde dit vermoeden. Ik had het Damsterdiep nooit eerder gezien, maar toch meende ik het te kennen. Het speelt namelijk een belangrijke rol in De Nieuwe Man van Thomas Rosenboom. De opening van dat boek is magistraal en – naar ik aanneem – historisch. Rosenboom beschrijft de reis van het eerste stoomschip dat Groningen, via het Damsterdiep, bereikte, waar het ‘door een juichende menigte onthaald’ werd. Eenmaal in Groningen aangekomen bleek er echter nergens water voorhanden te zijn dat breed genoeg was om te keren. “Achterstevoren is zij door drie Groninger trekpaarden terug naar Delfzijl getrokken, dat hele Damsterdiep weer door”, beschrijft Rosenboom de smadelijke aftocht. Ik had het boek niet meegenomen en wist me niet meer te herinneren in welk dorp Bepol, de hoofdpersoon, zijn scheepswerf had gehad. Ik heb daarom het vlak bij Appingedam gelegen Wirdum niet bezocht en daar heb ik spijt van.

Wat ik ook niet bij me had was De Graanrepubliek van Frank Westerman. Een prachtig boek dat de opkomst en de ondergang van graanboeren en hun communistische knechten van het Groningse Oldambt beschrijft. Sicco Mansholt, Koert Stek en andere markante Oldambsters komen erin tot leven. “Waaraan kon je de streek herkennen? Aan de dominante rol van de boer, die zijn arbeiders naar ‘goeddunken huurde en ontsloeg’.” Als ik dat boek bij me had gehad had ik misschien ‘Het Ambonezenbosje’ in de Carel Coenraadpolder kunnen vinden en had ik vast en zeker het graf van Eltjo Siemens in Finsterwolde bezocht. En dan had ik mij misschien ook gerealiseerd dat die ‘oude professor’ waar de boer waarvan we het vakantiehuis hadden gehuurd over sprak*, niemand anders was dan Jan Willem Hofstee, die ook in dat boek voorkomt. Hofstee blijkt een uitgebreide karakterologische studie van de Oldambster gemaakt te hebben. “De Oldambster is – ongeacht klasse of stand – stug van karakter. (...) Beleefdheid vinden ze belachelijk.” Ik moet toch nog maar een keer terug en dan beter voorbereid.

Wat ik wel bij me had was Margaretha van Jan Siebelink. Ik had nog nooit iets van Siebelink gelezen. Dat kan gebeuren, niet waar? Je schept met je netje uit de zee van boeken, maar die zee is zo groot dat je nooit verder komt dan een impressie. Als auteurs me bevallen, streef ik altijd wel een zeker mate van ‘completionisme’ na, maar daardoor weet je van weinig auteurs wellicht iets meer, maar van veel auteurs weinig tot niets. Siebelink, dus. Toen zijn Knielen Op Een Bed Violen ineens een hit werd herinnerde ik me dat ik ooit voor mijn verjaardag zijn boek Margaretha had gekregen. Margaretha gaat over Margaretha van Parma, de landvoogdes in de tijd dat hier de Tachtigjarige Oorlog op uitbreken stond. Ik vond het een prachtig boek. Die Siebelink, die kan het wel.

Wie het ook kunnen dat zijn de boekillustratoren. De omslag van Margaretha is geïllustreerd met een fragment van een schilderij van Titiaan, heldere smaakvolle penseelstreken met een oog voor détail. Op de omslag van Louis Paul Boon’s Geuzenboek, dat nagenoeg dezelfde periode beslaat, prijkt Moord Op De Onnozele Kinderen van Brueghel. Beide illustraties treffen de sfeer van die boeken precies.

Boon beschrijft die periode vanuit het perspectief van het volk, de ketters. Ik vind het nog steeds één van zijn grootste romans, hoewel niets De Kapellekens Baan / Zomer te Termuren kan evenaren. Siebelink kiest echter een heel ander perspectief. Hij kruipt in de huid van Karel V’s bastaarddochter Margaretha. Hij schildert een prachtig portret van een vrouw die zich neerlegt bij de rol die ze moet spelen in de Habsburgse (huwelijks) politiek. Maar ook van een vrouw die door haar afkomst, verwekt bij een eenvoudig meisje uit Oudenaerde, en haar sekse constant het gevoel heeft dat ze er niet echt bij hoort en vervangbaar is. Zelfs de verliefdheid op Willem van Oranje, die Siebelink haar toedicht, komt volkomen geloofwaardig over.

En dan .... Dan ontvangt ze opeens een telegram van haar halfbroer Philips II. “Margaretha zag aan het zegel dat het telegram uit Madrid kwam.” Ik geloofde mijn ogen niet. Ik had het gevoel alsof er ineens iemand op de fiets door een opvoering van Hamlet reed. Was dit een vergissing? Het woord telegram komt vijf keer in dat hoofdstuk voor, dus als het een vergissing was dan wel een hele hardnekkige. Zoiets zou Rosenboom waarschijnlijk nooit overkomen. Zijn aan de tijd en de plaats van handeling aangepaste taalgebruik – “briek en op brakke benen”- is soms behoorlijk irritant. Maar juist die lang uitgesponnen irritatie is, vind ik, één van Rosenbooms grootste charmes.

Ik zit er ondertussen maar mooi mee. Waren er al telegrammen ver voordat de telegraaf was uitgevonden, of was Siebelink even de kluts kwijt? Wie kan me helpen? Overigens is het wel een geluk dat hij de Slag bij Heiligerlee niet heeft beschreven. Daar zijn we ook al niet geweest.

* Willem Minderhout. Overleven in Oost-Groningen. De Leunstoel, 4, 3 (16 november 2006).

Bronnen.
Jan Siebelink ( 2002). Margaretha. Amsterdam: Bezige Bij.
Thomas Rosenboom (2004). De Nieuwe Man. Amsterdam: Querido.
Frank Westerman (1999, 2003). De Graanrepubliek. Olympus.
Louis Paul Boon (1979). Het Geuzenboek. Amsterdam: Querido/Arbeiderspers.
 
*******************************************
Literatuur en beeldende kunst onder één dak
bij Buddenbrooks aan het Noordeinde in Den Haag.



© 2006 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Een telegram van Philips II Willem Minderhout
0404VG LitWM
Toen ik tijdens de herfstvakantie in Appingedam naar de ‘hangende keukens’ keek, dacht ik ineens: ‘Verrek, die hangen vast boven het Damsterdiep.’ Een voorbijganger bevestigde dit vermoeden. Ik had het Damsterdiep nooit eerder gezien, maar toch meende ik het te kennen. Het speelt namelijk een belangrijke rol in De Nieuwe Man van Thomas Rosenboom. De opening van dat boek is magistraal en – naar ik aanneem – historisch. Rosenboom beschrijft de reis van het eerste stoomschip dat Groningen, via het Damsterdiep, bereikte, waar het ‘door een juichende menigte onthaald’ werd. Eenmaal in Groningen aangekomen bleek er echter nergens water voorhanden te zijn dat breed genoeg was om te keren. “Achterstevoren is zij door drie Groninger trekpaarden terug naar Delfzijl getrokken, dat hele Damsterdiep weer door”, beschrijft Rosenboom de smadelijke aftocht. Ik had het boek niet meegenomen en wist me niet meer te herinneren in welk dorp Bepol, de hoofdpersoon, zijn scheepswerf had gehad. Ik heb daarom het vlak bij Appingedam gelegen Wirdum niet bezocht en daar heb ik spijt van.

Wat ik ook niet bij me had was De Graanrepubliek van Frank Westerman. Een prachtig boek dat de opkomst en de ondergang van graanboeren en hun communistische knechten van het Groningse Oldambt beschrijft. Sicco Mansholt, Koert Stek en andere markante Oldambsters komen erin tot leven. “Waaraan kon je de streek herkennen? Aan de dominante rol van de boer, die zijn arbeiders naar ‘goeddunken huurde en ontsloeg’.” Als ik dat boek bij me had gehad had ik misschien ‘Het Ambonezenbosje’ in de Carel Coenraadpolder kunnen vinden en had ik vast en zeker het graf van Eltjo Siemens in Finsterwolde bezocht. En dan had ik mij misschien ook gerealiseerd dat die ‘oude professor’ waar de boer waarvan we het vakantiehuis hadden gehuurd over sprak*, niemand anders was dan Jan Willem Hofstee, die ook in dat boek voorkomt. Hofstee blijkt een uitgebreide karakterologische studie van de Oldambster gemaakt te hebben. “De Oldambster is – ongeacht klasse of stand – stug van karakter. (...) Beleefdheid vinden ze belachelijk.” Ik moet toch nog maar een keer terug en dan beter voorbereid.

Wat ik wel bij me had was Margaretha van Jan Siebelink. Ik had nog nooit iets van Siebelink gelezen. Dat kan gebeuren, niet waar? Je schept met je netje uit de zee van boeken, maar die zee is zo groot dat je nooit verder komt dan een impressie. Als auteurs me bevallen, streef ik altijd wel een zeker mate van ‘completionisme’ na, maar daardoor weet je van weinig auteurs wellicht iets meer, maar van veel auteurs weinig tot niets. Siebelink, dus. Toen zijn Knielen Op Een Bed Violen ineens een hit werd herinnerde ik me dat ik ooit voor mijn verjaardag zijn boek Margaretha had gekregen. Margaretha gaat over Margaretha van Parma, de landvoogdes in de tijd dat hier de Tachtigjarige Oorlog op uitbreken stond. Ik vond het een prachtig boek. Die Siebelink, die kan het wel.

Wie het ook kunnen dat zijn de boekillustratoren. De omslag van Margaretha is geïllustreerd met een fragment van een schilderij van Titiaan, heldere smaakvolle penseelstreken met een oog voor détail. Op de omslag van Louis Paul Boon’s Geuzenboek, dat nagenoeg dezelfde periode beslaat, prijkt Moord Op De Onnozele Kinderen van Brueghel. Beide illustraties treffen de sfeer van die boeken precies.

Boon beschrijft die periode vanuit het perspectief van het volk, de ketters. Ik vind het nog steeds één van zijn grootste romans, hoewel niets De Kapellekens Baan / Zomer te Termuren kan evenaren. Siebelink kiest echter een heel ander perspectief. Hij kruipt in de huid van Karel V’s bastaarddochter Margaretha. Hij schildert een prachtig portret van een vrouw die zich neerlegt bij de rol die ze moet spelen in de Habsburgse (huwelijks) politiek. Maar ook van een vrouw die door haar afkomst, verwekt bij een eenvoudig meisje uit Oudenaerde, en haar sekse constant het gevoel heeft dat ze er niet echt bij hoort en vervangbaar is. Zelfs de verliefdheid op Willem van Oranje, die Siebelink haar toedicht, komt volkomen geloofwaardig over.

En dan .... Dan ontvangt ze opeens een telegram van haar halfbroer Philips II. “Margaretha zag aan het zegel dat het telegram uit Madrid kwam.” Ik geloofde mijn ogen niet. Ik had het gevoel alsof er ineens iemand op de fiets door een opvoering van Hamlet reed. Was dit een vergissing? Het woord telegram komt vijf keer in dat hoofdstuk voor, dus als het een vergissing was dan wel een hele hardnekkige. Zoiets zou Rosenboom waarschijnlijk nooit overkomen. Zijn aan de tijd en de plaats van handeling aangepaste taalgebruik – “briek en op brakke benen”- is soms behoorlijk irritant. Maar juist die lang uitgesponnen irritatie is, vind ik, één van Rosenbooms grootste charmes.

Ik zit er ondertussen maar mooi mee. Waren er al telegrammen ver voordat de telegraaf was uitgevonden, of was Siebelink even de kluts kwijt? Wie kan me helpen? Overigens is het wel een geluk dat hij de Slag bij Heiligerlee niet heeft beschreven. Daar zijn we ook al niet geweest.

* Willem Minderhout. Overleven in Oost-Groningen. De Leunstoel, 4, 3 (16 november 2006).

Bronnen.
Jan Siebelink ( 2002). Margaretha. Amsterdam: Bezige Bij.
Thomas Rosenboom (2004). De Nieuwe Man. Amsterdam: Querido.
Frank Westerman (1999, 2003). De Graanrepubliek. Olympus.
Louis Paul Boon (1979). Het Geuzenboek. Amsterdam: Querido/Arbeiderspers.
 
*******************************************
Literatuur en beeldende kunst onder één dak
bij Buddenbrooks aan het Noordeinde in Den Haag.

© 2006 Willem Minderhout
powered by CJ2