archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 20 Jaargang 3 5 oktober 2006 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > In de polder | ||||
De uitvinding van de tijd | Carlo van Praag | |||
Wij oriënteren ons voordurend in de ruimte die tijd heet en wij bepalen onze plaats daarin frequent en routineus, bijna reflexmatig. Wij weten bijna steeds hoe laat het is. Het helpt dat wij allen beschikken over een meetinstrument dat ons de benodigde informatie biedt en zo afhankelijk zijn wij hiervan geworden, dat wij het aan onze pols meedragen. Bijna al onze activiteiten zijn getemporiseerd en vinden een plaats in het logboek dat agenda heet. Zelfs zonder dat wij deze fysiek meedragen is hij in ons hoofd aanwezig en trekken wij, gedisciplineerd als wij zijn, een koers door de dag, door de week, door de maand en door het jaar; de meesten van ons in elk geval! Het zijn vanzelfsprekendheden waar niemand nog bij stilstaat. Alleen als de verplichtingen in de agenda een te hoge dichtheid krijgen, ontvangt de eigenaar een pijnprikkel. Hij wordt plotseling met de schaarste van de tijd geconfronteerd; hij voelt zich gejaagd. Aan de andere kant van het spectrum, waar de tijd te overvloedig beschikbaar is, kan ook mentale pijn ontstaan en wel in de vorm van verveling: de dag komt maar niet om!
Een moeilijk en in hoge mate abstract begrip, de tijd. Vandaar die ruimtelijke metaforen waarin ik hierboven al bij herhaling belandde. Ruimte is concreter dan tijd. Ruimte kun je zien, ook zonder dat je over een meetinstrument beschikt. Tijd komt pas tot leven als hij gemeten wordt. Laat ik mij niet op filosofisch terrein begeven. Het wordt mij al gauw te moeilijk. Ook de natuurwetenschappelijke inzichten in het begrip tijd gaan mij boven de pet. Zelfs de voor simpele zielen navertelde speciale relativiteitstheorie ontsnapt me. Op een andere manier is evenwel het begrip tijd wel toegankelijk voor iemand met mijn beperkte intellectuele uitrusting: als object van maatschappelijke ordening! Wij hebben het dan niet over de tijd als zodanig, maar over de indeling daarvan, de toewijzing van de tijd aan menselijke activiteiten, de inroostering van ons leven.
Wat heeft de sociale wetenschap hierover zoal te beweren? Laten we eerst constateren dat het gros van de sociaal-wetenschappelijke verhandelingen over het onderwerp voorbijgaat aan de tijd als object van maatschappelijke ordening en zich slechts richt op specifieke invullingen van de tijd en dan vooral de besteding van de vrije tijd. Er is een bloeiende vrijetijdssociologie, maar een sociologie van de tijdsordening levert niet zoveel hits op. Te onzent moet Johan Goudsblom worden genoemd. Zijn artikel, De Worm en de Klok: Over de wording van een mondiaal tijdregime*, was mijn inspiratiebron. In de literatuurlijst van dat artikel vind ik 31 bronnen, waarvan er 17 voorzover ik kan zien de ordening van de tijd als onderwerp hebben. Dat is niet veel. Waarom heeft dit prachtige onderwerp zich niet in een grotere belangstelling verheugd? Vermoedelijk omdat de ordening van onze tijd met zijn collectieve ritme van arbeid, huishoudelijk werk, vrije tijd en nachtrust zo vanzelfsprekend is, dat wij haar als een natuurlijk gegeven zien in plaats van een door mensenhand aangebrachte, en dus sociologisch relevante, ordening van het bestaan. ‘In het dagelijks leven staan wij zelden stil bij het begrip tijd’, zegt Goudsblom, ‘en zijn wij geneigd om tijd te ervaren als een “natuurlijk, ahistorisch en onproblematisch” gegeven’ (p. 20). Ook een ander feit speelt vermoedelijk een rol. Tijd is weliswaar een schaarse bron, maar niet één die, zoals geld of macht, in het teken van verdelingen. concurrentie, conflict en belangentegenstellingen staat. Althans niet op directe wijze! Het onderwerp is niet erg gepolitiseerd. Het blijft bij incidentele kleine schermutselingen over arbeidsduur, winkelopeningstijden en een half gemeende oproep tot onthaasting.
Goudsblom laat zien hoe de meting van de tijd in de ontwikkeling van de menselijke beschaving steeds preciezer werd en steeds meer gestandaardiseerd raakte, terwijl de samenleving steeds afhankelijker werd van de klok. Voordat die klok, de mechanische klok wel te verstaan, werd uitgevonden, zo omstreeks 1300, behielpen de mensen zich voornamelijk met zonnewijzers die uiteraard weersafhankelijk zijn en die metingen opleveren die variëren met de breedtegraden en met de seizoenen. De lengte van de dag (of liever van de periode van daglicht) is een natuurlijk gegeven, maar de indeling daarvan in uren was een menselijke uitvinding, Aanvankelijk duurde een uur langer naarmate de dag langer was. Pas later werd het uur gestandaardiseerd en bedroeg het overal ter wereld en in alle seizoenen een vierentwintigste deel van een etmaal. Verdere standaardisatie volgde. Ook als een uur overal even lang duurt hoeft het nog niet overal op dezelfde tijd te beginnen. Dat is zelfs tegennatuurlijk. De draaiing van de aarde om haar eigen as brengt met zich mee dat de klokken op diverse plaatsen in de wereld verschillende tijden aanwijzen. Zelfs binnen het kleine Nederland, waar het moment van zonsopkomst van plaats tot plaats weinig verschilt, sloegen niet alle klokken gelijk twaalf uur. Voor de dienstregeling van de treinen is het natuurlijk handig als er op dit punt wel overeenstemming is en die kwam er ook toen het spoorwegnet er lag. Mondiale standaardisatie kreeg zijn beslag nog wat later, aan het eind van de negentiende eeuw, toen tijdzones werden ingesteld met de tijd van Greenwich als referentiepunt. De toewijzing van Nederland aan de Midden-Europese tijdzone, waarin het een uur later is dan in Greenwich, dateert pas van 1940.
Met dit alles is slechts de indeling van het etmaal besproken en nog niet de totstandkoming van het jaar en de indeling daarvan in maanden, weken en dagen. Ook de kalender is mensenwerk. De baan van de aarde om de zon en die van de maan om de aarde zijn weliswaar natuurlijke uitgangspunten voor de datering van gebeurtenissen, maar daarmee is de tweespalt meteen gegeven: sommige beschavingen verkozen de maankalender, andere de zonnekalender. Geen van beide kalenders levert mooie ronde getallen voor het aantal dagen of het aantal maanden per jaar op, zodat er vervolgens weer correcties moeten worden toegepast die in verschillende culturen een verschillende vorm hebben gekregen. De dominantie van de westerse beschaving heeft er wel toe geleid dat onze Gregoriaanse kalender het tot wereldstandaard heeft gebracht, overigens zonder dat alternatieve kalenders in onbruik zijn geraakt.
Zoals de klok moest ook de kalender worden voorzien van een nulpunt en ook hier geraakte de mensheid niet tot een universele oplossing: de schepping van de wereld volgens het Oude Testament, de geboorte van Jezus en Mohammeds vlucht van Mekka naar Medina vormen enkele van de meest bekende nulpunten. Allerminst ‘natuurlijke, ahistorische en onproblematische’ oplossingen dus!
Dit relaas over de uitvinding van de tijd is niet meer dan een inleiding tot het onderwerp dat ik eigenlijk wilde aanvatten: de positionering van menselijke bezigheden op de tijdas, de inroostering van ons leven. Er is daarover juist in Nederland heel fraai empirisch onderzoek gedaan. Zijn wij in de loop van de tijd minder gaan slapen? Zijn mannen meer in het huishouden gaan doen, naarmate vrouwen zich meer op de arbeidsmarkt begaven? Hoe ontstaan spitsuren op de weg? Toegezegd voor de volgende keer!
* Goudsblom J. Het regime van de tijd (Meulenhof 1997)
**********************************************
Luister naar BNR Nieuwsradio. Informatie op: www.bnr.nl . |
||||
© 2006 Carlo van Praag | ||||
powered by CJ2 |