archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 10
Jaargang 3
16 maart 2006
Bezigheden > Recht en onrecht delen printen terug
Niemand wil twee keer betalen Henk Bergman

0306 BZ Recht
Nederlandse ondernemingen doen steeds vaker zaken in andere landen. Goed voor de omzet en hopelijk ook voor de winst, maar fiscaal gezien zitten er aan die buitenlandse activiteiten de nodige haken en ogen. Het grootste gevaar dat dreigt is dubbele belastingheffing. Gelukkig zijn er belastingverdragen.

Neem de volgende situatie. Modebedrijf Gracieus BV, een onderneming opgericht naar Nederlands recht, is gevestigd in Amsterdam. De directie besluit het hoofdkantoor met ingang van juli 2006 naar Parijs te verplaatsen. Het feit dat de onderneming Nederland verlaat betekent echter niet dat ze daarmee ook verlost is van de Nederlandse fiscus. De Wet op de vennootschapsbelasting bevat namelijk een fictiebepaling, op grond waarvan ondernemingen die naar Nederlands recht zijn opgericht steeds geacht worden in Nederland te zijn gevestigd – waardoor ze daar belastingplichtig zijn. Maar ook Frankrijk zal op grond van de Franse belastingwet Gracieus BV vanaf juli 2006 als belastingplichtige aanmerken. De onderneming krijgt dus te maken met dubbele belastingheffing. Althans in theorie. Want het Nederlands-Franse belastingverdrag zorgt ervoor dat het in de praktijk zo’n vaart niet loopt.

Nederland heeft met een kleine tachtig landen bilaterale belastingverdragen gesloten. Belangrijke handelspartners als Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten staan natuurlijk op de lijst. En ook met de Aziatische economische grootmachten China, Japan en Korea hebben we afspraken gemaakt. Opvallend sterk aanwezig in ons verdragenpakket zijn de Oost-Europese landen (inclusief de Baltische staten) en de voormalige Sovjet-republieken.

Belastingverdragen zijn er niet zomaar. Over het verdrag met de Verenigde Staten – voor Nederland heel belangrijk – is met tussenpozen ongeveer twintig jaar onderhandeld voordat het uiteindelijk in 1992 gesloten werd. In 2004 is het op een aantal punten aangepast, met als belangrijke winst voor Nederland de ingevoerde nul-procentheffing op dividenden. Gelukkig is de gang van zaken rond het verdrag met de VS niet representatief. Nederland staat bekend als een goede verdragsonderhandelaar en over het geheel genomen kunnen we tevreden zijn met het pakket verdragen dat we hebben.

Belastingverdragen hebben tot doel dubbele belasting te voorkomen. Zo’n dubbele heffing dreigt als een belastingplichtige uit het ene verdragsland – onderneming of natuurlijk persoon­ – inkomsten geniet uit het andere land. Inkomsten kunnen bestaan uit ondernemingswinst, maar ook uit loon, rente, dividend, royalty’s of opbrengsten uit onroerend goed. Het verdrag tussen de twee landen bepaalt welk land mag heffen over grensoverschrijdende inkomsten: het woonland (het land waar iemand woont of waar de onderneming is gevestigd) of het bronland (het land waar bepaalde inkomsten vandaan komen). Deze zogenoemde toewijzingsregels zijn in de meeste verdragen in grote lijnen hetzelfde:

1) winst uit onderneming wordt belast in het land waar degene die de onderneming drijft is gevestigd (behalve als sprake is van een zogenoemde vaste inrichting; zie hierna);
2) looninkomsten zijn doorgaans belast in de staat waar de dienstbetrekking wordt uitgeoefend. Maar het heffingsrecht valt aan de woonstaat (= Nederland) toe als de werknemer minder dan 183 dagen per jaar in het andere land werkt en zijn loon ontvangt van een werkgever die in Nederland is gevestigd;
3) inkomsten uit onroerend goed mogen belast worden in de staat waar het onroerend goed is gelegen;
4) de heffing over pensioenen wordt vaak toegewezen aan de woonstaat van de gepensioneerde en
5) het heffingsrecht over dividend, rente en royalty’s is in veel verdragen verdeeld over beide staten – zij het dat de bronstaat (de staat waar de ‘bron’ van de inkomsten ligt) zijn heffing tot een bepaald percentage moet beperken.

Het overgrote deel van de ruim 1700 belastingverdragen die wereldwijd bestaan heeft een gemeenschappelijke basis: het OESO Modelverdrag uit 1963. Het werd ingevoerd met als doel het aantal belastingverdragen op te voeren, want door de toenemende internationale contacten werd het probleem van de dubbele heffing opeens acuut. En het heeft gewerkt, want sinds de jaren zeventig is het netwerk van belastingverdragen wereldwijd enorm gegroeid. Bij vrijwel alle onderhandelingen over belastingverdragen is het OESO Modelverdrag de norm – ook als daar belangrijke niet-OESO-landen als China, India en Brazilië bij betrokken zijn.

De verdragen van na 1963 zijn vrijwel allemaal gebaseerd op het Modelverdrag en dus redelijk uniform in de manier waarop ze de heffingsbevoegdheid verdelen. Uiteraard hebben landen wel de vrijheid hun eigen accenten aan te brengen. Oudere verdragen – zoals Nederland bijvoorbeeld heeft met Zwitserland (1951) en Duitsland (1959) – kunnen op belangrijke punten behoorlijk afwijken van het Modelverdrag – dan is het dus extra opletten geblazen welke regels precies van toepassing zijn.

In belastingverdragen wordt doorgaans afgesproken dat een land mag heffen over de activiteiten die een buitenlands bedrijf op zijn grondgebied onderneemt als sprake is van een vaste inrichting – bijvoorbeeld een filiaal, kantoor of werkplaats. Als Diamant BV – een onderneming die in Nederland is gevestigd en daar belastingplichtig is voor haar totale wereldwinst – een kantoor in België opent dan dreigt dubbele belastingheffing. Ook België zal willen heffen en wel over het deel van de winst dat via de vaste inrichting wordt gerealiseerd. Maar opnieuw schiet het belastingverdrag te hulp. Nederland zal doorgaans rekening houden met de in België belaste winst door het verlenen van een belastingvrijstelling.

De vaste inrichting heeft te maken met twee actuele problemen. Het eerste is dat het lang niet altijd duidelijk is wanneer er nu sprake is van een vaste inrichting. Dat was niet moeilijk in de tijd dat we alleen nog maar ‘rokende schoorstenen’ kenden, maar de snelle groei van dienstverlenende bedrijven met een onduidelijke vestigingsplaats heeft die vraag aanmerkelijk gecompliceerd. En het tweede punt betreft de vraag hoeveel winst je nu aan de vaste inrichting mag toerekenen. Daarover lopen de meningen nogal uiteen. De OESO houdt zich er al jaren mee bezig, maar heeft het verlossende woord nog niet kunnen spreken. Intussen wordt het vaste-inrichtingbegrip in de praktijk steeds verder opgerekt. De bronstaten willen niet achter het net vissen en zorgen er daarom voor dat vaste inrichtingen zoveel mogelijk binnen hun heffingsbevoegdheid blijven.

Prangende vraag: wat gebeurt er als een Nederlandse belastingplichtige inkomsten geniet uit een land waarmee Nederland géén belastingverdrag heeft gesloten? De dreiging van dubbele heffing is dan levensgroot. Maar geen paniek: voor dergelijke gevallen bestaat het Besluit ter Voorkoming van Dubbele Belasting ofwel het BVDB. Het is een eenzijdige regeling die Nederland heeft getroffen om dubbele heffing bij binnenlands belastingplichtigen te voorkomen. Belangrijke voorwaarde is dat de dubbele heffing niet op een andere manier dan via het BVDB kan worden bereikt.
 
***********************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door donaties van:
Katharina Kouwenhoven, Hans Meijer, Ruurd Kunnen, Beer Meijer, Carlo
van Praag en Frits Hoorweg.


© 2006 Henk Bergman meer Henk Bergman - meer "Recht en onrecht"
Bezigheden > Recht en onrecht
Niemand wil twee keer betalen Henk Bergman
0306 BZ Recht
Nederlandse ondernemingen doen steeds vaker zaken in andere landen. Goed voor de omzet en hopelijk ook voor de winst, maar fiscaal gezien zitten er aan die buitenlandse activiteiten de nodige haken en ogen. Het grootste gevaar dat dreigt is dubbele belastingheffing. Gelukkig zijn er belastingverdragen.

Neem de volgende situatie. Modebedrijf Gracieus BV, een onderneming opgericht naar Nederlands recht, is gevestigd in Amsterdam. De directie besluit het hoofdkantoor met ingang van juli 2006 naar Parijs te verplaatsen. Het feit dat de onderneming Nederland verlaat betekent echter niet dat ze daarmee ook verlost is van de Nederlandse fiscus. De Wet op de vennootschapsbelasting bevat namelijk een fictiebepaling, op grond waarvan ondernemingen die naar Nederlands recht zijn opgericht steeds geacht worden in Nederland te zijn gevestigd – waardoor ze daar belastingplichtig zijn. Maar ook Frankrijk zal op grond van de Franse belastingwet Gracieus BV vanaf juli 2006 als belastingplichtige aanmerken. De onderneming krijgt dus te maken met dubbele belastingheffing. Althans in theorie. Want het Nederlands-Franse belastingverdrag zorgt ervoor dat het in de praktijk zo’n vaart niet loopt.

Nederland heeft met een kleine tachtig landen bilaterale belastingverdragen gesloten. Belangrijke handelspartners als Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten staan natuurlijk op de lijst. En ook met de Aziatische economische grootmachten China, Japan en Korea hebben we afspraken gemaakt. Opvallend sterk aanwezig in ons verdragenpakket zijn de Oost-Europese landen (inclusief de Baltische staten) en de voormalige Sovjet-republieken.

Belastingverdragen zijn er niet zomaar. Over het verdrag met de Verenigde Staten – voor Nederland heel belangrijk – is met tussenpozen ongeveer twintig jaar onderhandeld voordat het uiteindelijk in 1992 gesloten werd. In 2004 is het op een aantal punten aangepast, met als belangrijke winst voor Nederland de ingevoerde nul-procentheffing op dividenden. Gelukkig is de gang van zaken rond het verdrag met de VS niet representatief. Nederland staat bekend als een goede verdragsonderhandelaar en over het geheel genomen kunnen we tevreden zijn met het pakket verdragen dat we hebben.

Belastingverdragen hebben tot doel dubbele belasting te voorkomen. Zo’n dubbele heffing dreigt als een belastingplichtige uit het ene verdragsland – onderneming of natuurlijk persoon­ – inkomsten geniet uit het andere land. Inkomsten kunnen bestaan uit ondernemingswinst, maar ook uit loon, rente, dividend, royalty’s of opbrengsten uit onroerend goed. Het verdrag tussen de twee landen bepaalt welk land mag heffen over grensoverschrijdende inkomsten: het woonland (het land waar iemand woont of waar de onderneming is gevestigd) of het bronland (het land waar bepaalde inkomsten vandaan komen). Deze zogenoemde toewijzingsregels zijn in de meeste verdragen in grote lijnen hetzelfde:

1) winst uit onderneming wordt belast in het land waar degene die de onderneming drijft is gevestigd (behalve als sprake is van een zogenoemde vaste inrichting; zie hierna);
2) looninkomsten zijn doorgaans belast in de staat waar de dienstbetrekking wordt uitgeoefend. Maar het heffingsrecht valt aan de woonstaat (= Nederland) toe als de werknemer minder dan 183 dagen per jaar in het andere land werkt en zijn loon ontvangt van een werkgever die in Nederland is gevestigd;
3) inkomsten uit onroerend goed mogen belast worden in de staat waar het onroerend goed is gelegen;
4) de heffing over pensioenen wordt vaak toegewezen aan de woonstaat van de gepensioneerde en
5) het heffingsrecht over dividend, rente en royalty’s is in veel verdragen verdeeld over beide staten – zij het dat de bronstaat (de staat waar de ‘bron’ van de inkomsten ligt) zijn heffing tot een bepaald percentage moet beperken.

Het overgrote deel van de ruim 1700 belastingverdragen die wereldwijd bestaan heeft een gemeenschappelijke basis: het OESO Modelverdrag uit 1963. Het werd ingevoerd met als doel het aantal belastingverdragen op te voeren, want door de toenemende internationale contacten werd het probleem van de dubbele heffing opeens acuut. En het heeft gewerkt, want sinds de jaren zeventig is het netwerk van belastingverdragen wereldwijd enorm gegroeid. Bij vrijwel alle onderhandelingen over belastingverdragen is het OESO Modelverdrag de norm – ook als daar belangrijke niet-OESO-landen als China, India en Brazilië bij betrokken zijn.

De verdragen van na 1963 zijn vrijwel allemaal gebaseerd op het Modelverdrag en dus redelijk uniform in de manier waarop ze de heffingsbevoegdheid verdelen. Uiteraard hebben landen wel de vrijheid hun eigen accenten aan te brengen. Oudere verdragen – zoals Nederland bijvoorbeeld heeft met Zwitserland (1951) en Duitsland (1959) – kunnen op belangrijke punten behoorlijk afwijken van het Modelverdrag – dan is het dus extra opletten geblazen welke regels precies van toepassing zijn.

In belastingverdragen wordt doorgaans afgesproken dat een land mag heffen over de activiteiten die een buitenlands bedrijf op zijn grondgebied onderneemt als sprake is van een vaste inrichting – bijvoorbeeld een filiaal, kantoor of werkplaats. Als Diamant BV – een onderneming die in Nederland is gevestigd en daar belastingplichtig is voor haar totale wereldwinst – een kantoor in België opent dan dreigt dubbele belastingheffing. Ook België zal willen heffen en wel over het deel van de winst dat via de vaste inrichting wordt gerealiseerd. Maar opnieuw schiet het belastingverdrag te hulp. Nederland zal doorgaans rekening houden met de in België belaste winst door het verlenen van een belastingvrijstelling.

De vaste inrichting heeft te maken met twee actuele problemen. Het eerste is dat het lang niet altijd duidelijk is wanneer er nu sprake is van een vaste inrichting. Dat was niet moeilijk in de tijd dat we alleen nog maar ‘rokende schoorstenen’ kenden, maar de snelle groei van dienstverlenende bedrijven met een onduidelijke vestigingsplaats heeft die vraag aanmerkelijk gecompliceerd. En het tweede punt betreft de vraag hoeveel winst je nu aan de vaste inrichting mag toerekenen. Daarover lopen de meningen nogal uiteen. De OESO houdt zich er al jaren mee bezig, maar heeft het verlossende woord nog niet kunnen spreken. Intussen wordt het vaste-inrichtingbegrip in de praktijk steeds verder opgerekt. De bronstaten willen niet achter het net vissen en zorgen er daarom voor dat vaste inrichtingen zoveel mogelijk binnen hun heffingsbevoegdheid blijven.

Prangende vraag: wat gebeurt er als een Nederlandse belastingplichtige inkomsten geniet uit een land waarmee Nederland géén belastingverdrag heeft gesloten? De dreiging van dubbele heffing is dan levensgroot. Maar geen paniek: voor dergelijke gevallen bestaat het Besluit ter Voorkoming van Dubbele Belasting ofwel het BVDB. Het is een eenzijdige regeling die Nederland heeft getroffen om dubbele heffing bij binnenlands belastingplichtigen te voorkomen. Belangrijke voorwaarde is dat de dubbele heffing niet op een andere manier dan via het BVDB kan worden bereikt.
 
***********************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door donaties van:
Katharina Kouwenhoven, Hans Meijer, Ruurd Kunnen, Beer Meijer, Carlo
van Praag en Frits Hoorweg.
© 2006 Henk Bergman
powered by CJ2