archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 8
Jaargang 3
16 februari 2006
Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Talenten Ruurd Kunnen

0308 Polder
Het onderwijs in Nederland moet worden verbeterd zodat ‘de potentiële talenten’ beter worden benut. Dat is de stelling van Professor Jaap Dronkers uit Florence. Hij doet vervolgens enkele voorstellen die tot het beoogde doel moeten leiden: 1. Laat scholen onderling concurreren, 2. Leg het bestuur in handen van ouders en leerkrachten, 3. Beoordeel scholen alleen op de leerprestaties van de leerlingen, 4. Verbeter het niveau van de leerkrachten. Het achterliggende idee is dat getalenteerde jongeren alle kans krijgen zich te ontplooien als de scholen optimaal zijn ingericht. In de ogen van Dronkers moet de overheid zich daar niet teveel mee bemoeien. De rol van de Inspectie moet kleiner worden. Het moet vooral uit de scholen zelf komen.

Dit is allemaal heel deskundig bedacht maar één ding valt direct op, namelijk het foutieve gebruik van het begrip ‘benutting van talenten’. Dronkers stelt benutting van talent gelijk aan opleiden. Dat is onjuist. De benutting van talent vindt plaats in de praktijk, o.a. door arbeid te verrichten. Het verhaal van Dronkers gaat over talentontwikkeling, die noodzakelijkerwijs aan de benutting vooraf gaat. Deze vergissing is symptomatisch – in de onderwijswereld is niet goed nagedacht over talent en de manier waarop je daarmee zou moeten omgaan. Talent wordt benut als de persoon in kwestie met zijn of haar opleiding een baan uitoefent en geld verdient. Talentontwikkeling vindt plaats op school. Aan talentontwikkeling gaat nog een stap vooraf, namelijk de talentherkenning. Ook hierover spreekt Dronkers in het geheel niet. Zolang echter niet bekend is waarvoor een kind aanleg heeft is het puur toeval als de talentontwikkeling succes heeft, zelfs als de beste programma’s en methoden worden gebruikt.

Wie het woord ‘talentherkenning’ intikt in Google, vindt alleen maar sites van sportorganisaties. Op de eerste drie Google-pagina’s kwam ik de volgende sporten tegen: atletiek, triatlon, schaatsen, zwemmen, schoonspringen, turnen en gymnastiek, kaatsen, tafeltennis, korfbal, wielrennen en schermen. Daarnaast verscheen ook het NOC*NSF in beeld. In de sport is veel aandacht voor het ontdekken van jonge talentjes, die men hoopt op te leiden tot Olympische kampioenen. De conceptuele trits die in de sportwereld wordt gehanteerd, is: talentherkenning, talentontwikkeling, topsport.

Nog niet zo lang geleden nam men in de sport een meer afwachtende houding in. Aan het begin van elk nieuw seizoen meldden zich kinderen en jongeren aan bij de verenigingen. De nieuwe leden kregen training en konden via de jeugdploegen opklimmen tot de hogere teams of (in individuele sporten) meedoen aan steeds belangrijkere wedstrijden. De besten kwamen het verst en met enig geluk bleek een sportbond een Olympisch kampioen in de gelederen te hebben. Hoe meer jonge leden des te groter de kans dat er een topper tussen zat. Omgekeerd verwachtte men dat sporthelden jongeren zouden stimuleren om een bepaalde sport te gaan beoefenen. Breedtesport en topsport waren zijden van dezelfde medaille. In de aanloop naar de Olympische Spelen van 2000 is een actiever topsportbeleid gestart. Tegenwoordig hanteert het NOC*NSF als officiële beleidsdoelstelling dat Nederland behoort tot de Top-10 van het landenklassement van de internationale sportwereld. Het kabinet ondersteunt deze doelstelling. Om die te bereiken is ‘structurele aandacht voor het herkennen en ontwikkelen van talenten’ nodig. Talentherkenning wordt daarom planmatig en programmatisch opgezet.

Talentontwikkeling levert via Google een rijker geschakeerd palet van websites op. Natuurlijk weer sportorganisaties, maar er zitten ook veel bureaus voor training, loopbaanbegeleiding en coaching bij en een enkele onderwijsinstelling, zoals de Haagse Hogeschool. De talentontwikkeling wordt door elke sportbond op zijn eigen manier georganiseerd. Centraal staat uiteraard een afgewogen mix van training en wedstrijden. Trainingen vinden plaats op verschillende niveaus, op verenigingsniveau, op regionaal en op landelijk niveau en er worden selectieprocedures gehanteerd om toegelaten te worden. Hierdoor ontstaat het verschil met de breedtesport. De meeste bonden rekenen maatschappelijke begeleiding tot de talentontwikkeling. De jeugdige sporters moeten een opleiding afmaken omdat zij na hun sportcarrière aangewezen zijn op een maatschappelijke loopbaan.

Kan het onderwijs iets van de sport leren? In recente beleidsstukken van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is nog minder reflectie op het begrip talent terug te vinden dan bij Dronkers. In de nota Ruim Baan voor Talent uit 2003 staat een paragraaf ‘talentsearch’, waarmee experimenten met nieuwe selectievormen worden bedoeld. Onderwijs in Stelling (2000) komt niet verder dan de uitspraak ‘Goed onderwijs biedt mensen kansen om hun talenten voluit te ontplooiien (sic!) met inachtneming van ieders individuele capaciteiten.’ Er valt dus wel iets te leren, maar waarschijnlijk denken velen in de onderwijswereld daar anders over. Daar gaat men er namelijk nog steeds vanuit dat een goede leerkracht direct ziet wat de mogelijkheden van zijn of haar leerlingen zijn. Zijn of haar motivatie, pedagogische capaciteiten en vakkennis staan garant voor de ontwikkeling van dat talent, mits de omgevingsvariabelen (de kwaliteit van de school, de invloed van gezin en sociaal milieu) goed zijn. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van toetsen, IQ-tests en school- en beroepskeuzeonderzoeken.

Dit alles blijft echter steken in het algemene onderwijsbeleid, dat vergelijkbaar is met de breedtesportbenadering. Het Nederlandse onderwijs kent geen toptalentenbeleid zoals het NOC*NSF dat aan het eind van de twintigste eeuw heeft ontwikkeld. Wellicht is de les voor het onderwijs dat topsport en breedtesport goed samengaan. Zou het mogelijk zijn goed onderwijs voor iedereen overeenkomstig ieders capaciteiten te combineren met onderwijs voor toptalent? Let wel: dit zou op jonge leeftijd moeten beginnen en niet moeten worden beperkt tot het academisch onderwijs (‘Harvard aan de Rijn’). Zou het, ervan uitgaande dat de kenniseconomie topsport is, denkbaar zijn dat het onderwijs doelstellingen formuleert zoals het NOC*NSF heeft gedaan, en deze door een programmatische aanpak en gerichte investeringen probeert te realiseren?

Nederland heeft zeer goed gepresteerd op de Olympische Spelen van Sydney en Athene. Op het gebied van wetenschappelijke en technologische innovatie dreigt een achterstand te ontstaan. Dat is in elk geval een reden voor bezinning.
 
*****************************************************************
De TOPTOETS is dé uitdaging voor leerlingen met talent voor leren, weten en denken.
Ga naar www.toptoets.nl .


© 2006 Ruurd Kunnen meer Ruurd Kunnen - meer "In de polder"
Beschouwingen > In de polder
Talenten Ruurd Kunnen
0308 Polder
Het onderwijs in Nederland moet worden verbeterd zodat ‘de potentiële talenten’ beter worden benut. Dat is de stelling van Professor Jaap Dronkers uit Florence. Hij doet vervolgens enkele voorstellen die tot het beoogde doel moeten leiden: 1. Laat scholen onderling concurreren, 2. Leg het bestuur in handen van ouders en leerkrachten, 3. Beoordeel scholen alleen op de leerprestaties van de leerlingen, 4. Verbeter het niveau van de leerkrachten. Het achterliggende idee is dat getalenteerde jongeren alle kans krijgen zich te ontplooien als de scholen optimaal zijn ingericht. In de ogen van Dronkers moet de overheid zich daar niet teveel mee bemoeien. De rol van de Inspectie moet kleiner worden. Het moet vooral uit de scholen zelf komen.

Dit is allemaal heel deskundig bedacht maar één ding valt direct op, namelijk het foutieve gebruik van het begrip ‘benutting van talenten’. Dronkers stelt benutting van talent gelijk aan opleiden. Dat is onjuist. De benutting van talent vindt plaats in de praktijk, o.a. door arbeid te verrichten. Het verhaal van Dronkers gaat over talentontwikkeling, die noodzakelijkerwijs aan de benutting vooraf gaat. Deze vergissing is symptomatisch – in de onderwijswereld is niet goed nagedacht over talent en de manier waarop je daarmee zou moeten omgaan. Talent wordt benut als de persoon in kwestie met zijn of haar opleiding een baan uitoefent en geld verdient. Talentontwikkeling vindt plaats op school. Aan talentontwikkeling gaat nog een stap vooraf, namelijk de talentherkenning. Ook hierover spreekt Dronkers in het geheel niet. Zolang echter niet bekend is waarvoor een kind aanleg heeft is het puur toeval als de talentontwikkeling succes heeft, zelfs als de beste programma’s en methoden worden gebruikt.

Wie het woord ‘talentherkenning’ intikt in Google, vindt alleen maar sites van sportorganisaties. Op de eerste drie Google-pagina’s kwam ik de volgende sporten tegen: atletiek, triatlon, schaatsen, zwemmen, schoonspringen, turnen en gymnastiek, kaatsen, tafeltennis, korfbal, wielrennen en schermen. Daarnaast verscheen ook het NOC*NSF in beeld. In de sport is veel aandacht voor het ontdekken van jonge talentjes, die men hoopt op te leiden tot Olympische kampioenen. De conceptuele trits die in de sportwereld wordt gehanteerd, is: talentherkenning, talentontwikkeling, topsport.

Nog niet zo lang geleden nam men in de sport een meer afwachtende houding in. Aan het begin van elk nieuw seizoen meldden zich kinderen en jongeren aan bij de verenigingen. De nieuwe leden kregen training en konden via de jeugdploegen opklimmen tot de hogere teams of (in individuele sporten) meedoen aan steeds belangrijkere wedstrijden. De besten kwamen het verst en met enig geluk bleek een sportbond een Olympisch kampioen in de gelederen te hebben. Hoe meer jonge leden des te groter de kans dat er een topper tussen zat. Omgekeerd verwachtte men dat sporthelden jongeren zouden stimuleren om een bepaalde sport te gaan beoefenen. Breedtesport en topsport waren zijden van dezelfde medaille. In de aanloop naar de Olympische Spelen van 2000 is een actiever topsportbeleid gestart. Tegenwoordig hanteert het NOC*NSF als officiële beleidsdoelstelling dat Nederland behoort tot de Top-10 van het landenklassement van de internationale sportwereld. Het kabinet ondersteunt deze doelstelling. Om die te bereiken is ‘structurele aandacht voor het herkennen en ontwikkelen van talenten’ nodig. Talentherkenning wordt daarom planmatig en programmatisch opgezet.

Talentontwikkeling levert via Google een rijker geschakeerd palet van websites op. Natuurlijk weer sportorganisaties, maar er zitten ook veel bureaus voor training, loopbaanbegeleiding en coaching bij en een enkele onderwijsinstelling, zoals de Haagse Hogeschool. De talentontwikkeling wordt door elke sportbond op zijn eigen manier georganiseerd. Centraal staat uiteraard een afgewogen mix van training en wedstrijden. Trainingen vinden plaats op verschillende niveaus, op verenigingsniveau, op regionaal en op landelijk niveau en er worden selectieprocedures gehanteerd om toegelaten te worden. Hierdoor ontstaat het verschil met de breedtesport. De meeste bonden rekenen maatschappelijke begeleiding tot de talentontwikkeling. De jeugdige sporters moeten een opleiding afmaken omdat zij na hun sportcarrière aangewezen zijn op een maatschappelijke loopbaan.

Kan het onderwijs iets van de sport leren? In recente beleidsstukken van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is nog minder reflectie op het begrip talent terug te vinden dan bij Dronkers. In de nota Ruim Baan voor Talent uit 2003 staat een paragraaf ‘talentsearch’, waarmee experimenten met nieuwe selectievormen worden bedoeld. Onderwijs in Stelling (2000) komt niet verder dan de uitspraak ‘Goed onderwijs biedt mensen kansen om hun talenten voluit te ontplooiien (sic!) met inachtneming van ieders individuele capaciteiten.’ Er valt dus wel iets te leren, maar waarschijnlijk denken velen in de onderwijswereld daar anders over. Daar gaat men er namelijk nog steeds vanuit dat een goede leerkracht direct ziet wat de mogelijkheden van zijn of haar leerlingen zijn. Zijn of haar motivatie, pedagogische capaciteiten en vakkennis staan garant voor de ontwikkeling van dat talent, mits de omgevingsvariabelen (de kwaliteit van de school, de invloed van gezin en sociaal milieu) goed zijn. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van toetsen, IQ-tests en school- en beroepskeuzeonderzoeken.

Dit alles blijft echter steken in het algemene onderwijsbeleid, dat vergelijkbaar is met de breedtesportbenadering. Het Nederlandse onderwijs kent geen toptalentenbeleid zoals het NOC*NSF dat aan het eind van de twintigste eeuw heeft ontwikkeld. Wellicht is de les voor het onderwijs dat topsport en breedtesport goed samengaan. Zou het mogelijk zijn goed onderwijs voor iedereen overeenkomstig ieders capaciteiten te combineren met onderwijs voor toptalent? Let wel: dit zou op jonge leeftijd moeten beginnen en niet moeten worden beperkt tot het academisch onderwijs (‘Harvard aan de Rijn’). Zou het, ervan uitgaande dat de kenniseconomie topsport is, denkbaar zijn dat het onderwijs doelstellingen formuleert zoals het NOC*NSF heeft gedaan, en deze door een programmatische aanpak en gerichte investeringen probeert te realiseren?

Nederland heeft zeer goed gepresteerd op de Olympische Spelen van Sydney en Athene. Op het gebied van wetenschappelijke en technologische innovatie dreigt een achterstand te ontstaan. Dat is in elk geval een reden voor bezinning.
 
*****************************************************************
De TOPTOETS is dé uitdaging voor leerlingen met talent voor leren, weten en denken.
Ga naar www.toptoets.nl .
© 2006 Ruurd Kunnen
powered by CJ2