archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 7
Jaargang 3
2 februari 2006
Bezigheden > In de tuin delen printen terug
In de put Theo Capel

0307BZ Tuin
Het is een dooie boel in de tuin. Dat hoort bij de tijd van het jaar en helemaal bij een beginnende tuin als de mijne. Ik houd me onledig met de binnenkant van mijn huisje schilderen en kijk dan af en toe naar buiten naar de armetierige struikjes die over niet al te lange tijd uit de knop moeten komen. Tegelijkertijd repeteer ik hun namen en stuit dan keer op keer op een exemplaar dat zich maar niet in mijn geheugen wil vastzetten. Zou er iets zijn met de rhodotypos scandens die ook wel de witte kerria wordt genoemd?

Het enige dat opvalt zijn de molshopen. De mol houdt blijkbaar geen winterslaap. Tot nu toe hield hij thuis in de tuin van de buurman, tot diens ergernis, maar nu heeft hij de doorsteek gewaagd. Veel wormen ben ik bij het spitten nog niet tegengekomen, maar een mol weet misschien meer dan ik of zou hij gewoon op de tast bezig zijn? Een medetuinder beweerde dat hij onlangs een mol boven de grond gezien had die de grootte van een kat had maar dat beslist niet was. Als de verhalen zo doorgaan zal binnenkort de eerste poema worden gesignaleerd. Nu moet ik wel zeggen dat ik op een doodstille ochtend een fazant stoorde. Ook een beest dat je niet meteen in een volkstuin verwacht.

Eigenlijk had ik verwacht dat de eerste narcissen al boven de grond kwamen. Langs het pad, aan de voet van de beginnende haag van haagbeuk heb ik een vroege soort geplant waarvan werd beloofd dat die al in januari zou bloeien. Nu is de maand nog niet om, dus er is nog hoop, tenzij de mollen als terzijde ook wel een bloembol lusten. Ik dacht dat het vleeseters zijn, maar je weet maar nooit. Afwachten is vaak het lot van de tuinier.

Intussen hoef je niet echt naar je tuin om van planten te genieten. Overal in de stad is van alles te zien. Dat is de boodschap van Ton Denters die Stadsplanten, veldgids voor de stad, schreef. Meer dan zevenhonderd plantensoorten zou je met een beetje oefening op straat moeten kunnen herkennen. Wat een gewoon mens onkruid zou noemen valt bijvoorbeeld uiteen in gewoon varkensgras, kruipertje, beklierde basterdwederik en harig knopkruid. Ik weet niet of je daar nu wel echt enthousiast over moet doen, maar de gids ziet er fraai uit. De planten zijn op kleur geordend en van elk is een (stads)foto afgebeeld. Daarnaast worden er ook stadswandelingen beschreven, waarbij vooral die van Utrecht opvalt. Dat is namelijk een stad waar de straatputtenflora floreert.

Bij een put heb ik altijd een zekere huiver. Bij straatvoetballen in mijn jonge jaren gebeurde het wel eens dat de afgetrapte tennisbal die daarvoor diende in een put verdween. Iemand met een dunne arm en voldoende moed kon door het rooster heen trachten de bal op te vissen, maar meestal moest een krachtpatser het deksel eraf tillen en dan zag je de bal vaak buiten bereik in de diepte drijven, tussen drab dat afschuw opriep. Ik heb nooit beseft dat ik dan ook meteen een blik op de begroeiing had moeten werpen.

In de stad Utrecht schijnt iemand alle deksels van de 60.000 straatsputten te hebben gelicht en te hebben geconstateerd dat in 2000 gevallen van plantengroei sprake was. Hoeveel oude tennisballen er gelijktijdig werden ontdekt, vertelt het boek niet. Vooral mannetjesvaren schijnt zich aan de putwand goed te hechten. Wijfjesvaren veel en veel minder. Het lijkt me niet gezellig om als mannetje daar zonder al te veel aanspraak van wijfjes in zo'n donkere put te zitten.

Stinkende gouwe komt ook voor, een van de weinige onkruidsoorten die ik meteen herken, omdat hij in mijn oude tuin voortdurend opdook. De plant stinkt niet echt, maar als je de stelen breekt bij het uithalen, komen je handen onder de gele vlekken te zitten die moeilijk te verwijderen zijn. Laten staan is dan een makkelijker weg. Hij heeft groene, harige stelen, frisgroen ingesneden blad en kleine, prettig ogende gele bloemetjes, een beetje als een boterbloem, maar dan zonder het glimmende. Het nadeel is dat hij fors uitgroeit en zo andere planten in de weg gaat staan.

Mag je iemand die putdeksels licht een tuinier noemen? In de tuin naast me heeft de eigenaar een diepe put gegraven en met oude bakstenen de suggestie van een historisch bouwsel willen geven. Hij is er niet alleen voor de sier, maar dient ook om zijn tuin beter te afwateren. Ik heb nog niet gekeken wat er zich aan de wand heeft gehecht. En als ik weer eens in Utrecht ben, ga ik liever op zoek naar de oudste vijgenboom van Nederland die ergens aan de Oudegracht zou staan. Liever de geur van groen in de neus dan putlucht. De dagen worden al weer langer. Er komt weer een dag dat we het groen kunnen ruiken.
 
*****************************************************
Literair cabaretprogramma bij u thuis? Zie: www.theovandenoever.nl .


© 2006 Theo Capel meer Theo Capel - meer "In de tuin"
Bezigheden > In de tuin
In de put Theo Capel
0307BZ Tuin
Het is een dooie boel in de tuin. Dat hoort bij de tijd van het jaar en helemaal bij een beginnende tuin als de mijne. Ik houd me onledig met de binnenkant van mijn huisje schilderen en kijk dan af en toe naar buiten naar de armetierige struikjes die over niet al te lange tijd uit de knop moeten komen. Tegelijkertijd repeteer ik hun namen en stuit dan keer op keer op een exemplaar dat zich maar niet in mijn geheugen wil vastzetten. Zou er iets zijn met de rhodotypos scandens die ook wel de witte kerria wordt genoemd?

Het enige dat opvalt zijn de molshopen. De mol houdt blijkbaar geen winterslaap. Tot nu toe hield hij thuis in de tuin van de buurman, tot diens ergernis, maar nu heeft hij de doorsteek gewaagd. Veel wormen ben ik bij het spitten nog niet tegengekomen, maar een mol weet misschien meer dan ik of zou hij gewoon op de tast bezig zijn? Een medetuinder beweerde dat hij onlangs een mol boven de grond gezien had die de grootte van een kat had maar dat beslist niet was. Als de verhalen zo doorgaan zal binnenkort de eerste poema worden gesignaleerd. Nu moet ik wel zeggen dat ik op een doodstille ochtend een fazant stoorde. Ook een beest dat je niet meteen in een volkstuin verwacht.

Eigenlijk had ik verwacht dat de eerste narcissen al boven de grond kwamen. Langs het pad, aan de voet van de beginnende haag van haagbeuk heb ik een vroege soort geplant waarvan werd beloofd dat die al in januari zou bloeien. Nu is de maand nog niet om, dus er is nog hoop, tenzij de mollen als terzijde ook wel een bloembol lusten. Ik dacht dat het vleeseters zijn, maar je weet maar nooit. Afwachten is vaak het lot van de tuinier.

Intussen hoef je niet echt naar je tuin om van planten te genieten. Overal in de stad is van alles te zien. Dat is de boodschap van Ton Denters die Stadsplanten, veldgids voor de stad, schreef. Meer dan zevenhonderd plantensoorten zou je met een beetje oefening op straat moeten kunnen herkennen. Wat een gewoon mens onkruid zou noemen valt bijvoorbeeld uiteen in gewoon varkensgras, kruipertje, beklierde basterdwederik en harig knopkruid. Ik weet niet of je daar nu wel echt enthousiast over moet doen, maar de gids ziet er fraai uit. De planten zijn op kleur geordend en van elk is een (stads)foto afgebeeld. Daarnaast worden er ook stadswandelingen beschreven, waarbij vooral die van Utrecht opvalt. Dat is namelijk een stad waar de straatputtenflora floreert.

Bij een put heb ik altijd een zekere huiver. Bij straatvoetballen in mijn jonge jaren gebeurde het wel eens dat de afgetrapte tennisbal die daarvoor diende in een put verdween. Iemand met een dunne arm en voldoende moed kon door het rooster heen trachten de bal op te vissen, maar meestal moest een krachtpatser het deksel eraf tillen en dan zag je de bal vaak buiten bereik in de diepte drijven, tussen drab dat afschuw opriep. Ik heb nooit beseft dat ik dan ook meteen een blik op de begroeiing had moeten werpen.

In de stad Utrecht schijnt iemand alle deksels van de 60.000 straatsputten te hebben gelicht en te hebben geconstateerd dat in 2000 gevallen van plantengroei sprake was. Hoeveel oude tennisballen er gelijktijdig werden ontdekt, vertelt het boek niet. Vooral mannetjesvaren schijnt zich aan de putwand goed te hechten. Wijfjesvaren veel en veel minder. Het lijkt me niet gezellig om als mannetje daar zonder al te veel aanspraak van wijfjes in zo'n donkere put te zitten.

Stinkende gouwe komt ook voor, een van de weinige onkruidsoorten die ik meteen herken, omdat hij in mijn oude tuin voortdurend opdook. De plant stinkt niet echt, maar als je de stelen breekt bij het uithalen, komen je handen onder de gele vlekken te zitten die moeilijk te verwijderen zijn. Laten staan is dan een makkelijker weg. Hij heeft groene, harige stelen, frisgroen ingesneden blad en kleine, prettig ogende gele bloemetjes, een beetje als een boterbloem, maar dan zonder het glimmende. Het nadeel is dat hij fors uitgroeit en zo andere planten in de weg gaat staan.

Mag je iemand die putdeksels licht een tuinier noemen? In de tuin naast me heeft de eigenaar een diepe put gegraven en met oude bakstenen de suggestie van een historisch bouwsel willen geven. Hij is er niet alleen voor de sier, maar dient ook om zijn tuin beter te afwateren. Ik heb nog niet gekeken wat er zich aan de wand heeft gehecht. En als ik weer eens in Utrecht ben, ga ik liever op zoek naar de oudste vijgenboom van Nederland die ergens aan de Oudegracht zou staan. Liever de geur van groen in de neus dan putlucht. De dagen worden al weer langer. Er komt weer een dag dat we het groen kunnen ruiken.
 
*****************************************************
Literair cabaretprogramma bij u thuis? Zie: www.theovandenoever.nl .
© 2006 Theo Capel
powered by CJ2