archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 6
Jaargang 3
19 januari 2006
Bezigheden > Recht en onrecht delen printen terug
Typisch Nederlands: Het Bodemrecht Henk Bergman

0306 BZ Recht
Erwtensoep, het poldermodel, voordringen, zwart-witte koeien, oliebollen, altijd informeel blijven, Madurodam – het zijn de zaken die een buitenlander moeiteloos opsomt als typical Dutch. Maar – hoewel minder bekend – ook het fiscaal bodemrecht is iets unieks Nederlands. Geen enkel ander land kent de fiscus zulke vergaande bevoegdheden toe.

Een voorbeeld. Louise P. woont al geruime tijd samen met haar vriend Peter H. De (mooie) inboedel van de gemeenschappelijke woning is haar eigendom. Peter is een jaar geleden een eigen koeriersbedrijf begonnen, maar heeft daarbij helaas een behoorlijke omzetbelastingschuld gemaakt. En hoewel Louise formeel niets met de hele onderneming heeft uit te staan (ze werkt zelf full time als receptioniste bij een reclamebureau), kan de fiscus op grond van het bodemrecht voor de niet betaalde belasting van Peter verhaal halen op de inboedel van zijn vriendin.

Zodra een belastingschuld definitief is vastgesteld en daarmee de heffing is voltooid, verdwijnt de inspecteur uit beeld. Hij bemoeit zich niet met de invordering: het binnenhalen van het geld. Dat is de taak van de ontvanger. Er zijn er ongeveer honderd in Nederland. Het belangrijkste gereedschap van de ontvanger is de Invorderingswet. De laatste editie daarvan stamt uit 1990 en wordt algemeen erkend als een van de betere fiscale wetten. In ieder geval is het een wet die tot relatief weinig juridische conflicten aanleiding geeft en die dus weinig naam heeft gemaakt als jurisprudentieverwekker.

De Invorderingswet kent een zogenoemd open systeem. Dat wil zeggen dat de ontvanger enerzijds een beroep kan doen op een aantal bijzondere bevoegdheden. Zo kan hij zichzelf een dwangbevel bezorgen, de normaal geldende betalingstermijnen terzijde schuiven, derden voor een belastingschuld aansprakelijk stellen en bijzondere verrekeningsbepalingen benutten. Maar daarnaast beschikt hij ook over alle juridische mogelijkheden van een gewone schuldeiser: hij kan bijvoorbeeld een faillissement aanvragen of beslag leggen. Verder heeft hij vrij gemakkelijk toegang tot allerlei cruciale informatie over de belastingplichtige, natuurlijk via openbare bronnen als het kadaster, maar ook uit de dossiers van de inspecteur, eventuele controlerapporten en wettelijke verplichtingen als de melding van betalingsonmacht en het geven van informatie. Alles bij elkaar genoeg bevoegdheden om de ontvanger vanuit fiscaal oogpunt ‘een machtig man’ te noemen.

Maar het middel bij uitstek waarmee de ontvanger zijn spierballen kan laten zien is het fiscale bodemrecht. Op grond daarvan kan hij beslag leggen op roerende zaken van derden die zich op de bodem van de belastingplichtige bevinden. Wijken doet hij daarbij op grond van de wet slechts voor een eigenaar die zijn zaken onvrijwillig is kwijtgeraakt, bijvoorbeeld door diefstal of verlies.

Het fiscale bodemrecht is een kras voorbeeld van een schuldeiser die in bepaalde omstandigheden ook goederen van anderen dan die van de schuldenaar voor het voldoen van diens vorderingen kan gebruiken, zonder dat die derde zich daarvoor via een afspraak met de schuldenaar heeft verbonden (bijvoorbeeld om borg te staan). In essentie komt het bodemrecht neer op een verbod van derdenverzet. De derde heeft geen juridische middelen om zich te verweren tegen de inbeslagname door de fiscus van zaken die aan hem toebehoren en die zich op de bodem van de belastingplichtige bevinden. Hij moet het beslag en de daarop volgende verkoop gedogen.

Niet alle zaken zijn overigens ‘bodemzaken’. Pas wanneer het roerende zaken betreft die zich daadwerkelijk op de bodem van de belastingschuldige bevinden en die dienen tot stoffering van de bodem, kan een beroep worden gedaan op het bodemrecht. ‘Zaken’ zijn alleen stoffelijke voorwerpen (geen polissen of vorderingen dus) en bij ‘stoffering’ gaat het altijd om voorwerpen die bestemd zijn voor duurzaam gebruik, overeenkomstig de bestemming die de belastingplichtige aan de bodem (het perceel) heeft gegeven. Dat kan een brede werking hebben, want ook zaken op een belendend bedrijfsterrein kunnen een bodem ‘stofferen’. Voorraden, halffabrikaten en auto’s kunnen echter nooit als bodemzaak worden aangemerkt.

Al heeft de fiscus op het gebied van invordering het laken behoorlijk naar zich toegetrokken, helemaal blind voor de onbillijkheden die daaruit kunnen voortvloeien is hij ook weer niet. In de praktijk is hij daarom terughoudender met de uitoefening van het bodemrecht dan volgens de wet mogelijk is. In gevallen van reëele eigendom – dat wil zeggen eigendom die niet slechts geheel of gedeeltelijk dient tot juridische zekerheid van vorderingen, zoals in het geval van eigendomsvoorbehoud, huurkoop of lease – wordt geen beroep gedaan op het bodemrecht. Bij reëele eigendom, echte huur, echte pacht of bruikleen is het beleid dat het bodemrecht niet wordt uitgeoefend. Dat geldt ook voor operational lease, omdat daarbij de economische eigendom niet overgaat op de belastingschuldige.

Voor Louise uit het voorbeeld, die haar meubels na aankoop keurig heeft betaald en dus wat je noemt een ‘reële’ eigenaar is, betekent dit echter helaas niet dat ze gerustgesteld achterover kan leunen op haar comfortabele tweezitsbank. Als haar levenspartner geen oplossing weet te vinden voor de betaling van zijn omzetbelastingschuld (bijvoorbeeld een afspraak met de fiscus over een gespreide betaling), dan is de kans groot dat ze toch geconfronteerd wordt met een bodembeslag. De fiscus oefent het bodemrecht namelijk altijd uit in het geval de derde-eigenaar met de belastingschuldige is getrouwd dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan of samenwoont.

Onnodig te zeggen dat hetzelfde gebeurt in gevallen waarin duidelijke sprake is van (juridische) samenspanning tussen de belastingplichtige en de derde-eigenaar om de fiscus in de uitoefening van zijn rechten te dwarsbomen. Dat was overigens wel de oorspronkelijke bedoeling van het bodemrecht. Het kwam nogal eens voor dat een debiteur probeerde verhaal op zijn zaken door de fiscus onmogelijk te maken door de juridische eigendom over te dragen aan derden die met hem onder één hoedje speelden – terwijl hij die zaken niettemin gewoon bleef gebruiken. Dat misbruik wilde de wetgever tegengaan. Later is in de jurisprudentie uitgemaakt dat voor toepassing van het bodemrecht niet vereist is dat aan de betrokken partijen het verwijt van anti-fiscaal handelen kan worden gemaakt. Met andere woorden: ook onverdachte vormen van eigendomsvoorbehoud, huurkoop en financial lease kunnen door het bodemrecht getroffen worden.

Bodemrecht is voor alles feitenrecht. Dat betekent dat de feitelijke omstandigheden doorslaggevend zijn en niet het juridische etiket dat de belastingplichtige op zijn situatie plakt en dat mogelijk ver verwijderd is van de werkelijkheid. En dan nog één internationaal relevant punt: een land kan niet profiteren van de rechtssterkte van een ander land. De Duitse ontvanger die in Nederland verhaal zoekt voor een Duitse belastingschuld en daartoe op basis van een bepaling van wederzijdse bijstand in het Nederlands-Duitse belastingverdrag ook gerechtigd is, kan dus – helaas voor hem – geen beroep doen op het Nederlandse bodemrecht.
 
 
************************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door Hoorweg&Quint
organisatieadviseurs. Ga voor informatie naar: www.hoorweg-quint.nl .


© 2006 Henk Bergman meer Henk Bergman - meer "Recht en onrecht"
Bezigheden > Recht en onrecht
Typisch Nederlands: Het Bodemrecht Henk Bergman
0306 BZ Recht
Erwtensoep, het poldermodel, voordringen, zwart-witte koeien, oliebollen, altijd informeel blijven, Madurodam – het zijn de zaken die een buitenlander moeiteloos opsomt als typical Dutch. Maar – hoewel minder bekend – ook het fiscaal bodemrecht is iets unieks Nederlands. Geen enkel ander land kent de fiscus zulke vergaande bevoegdheden toe.

Een voorbeeld. Louise P. woont al geruime tijd samen met haar vriend Peter H. De (mooie) inboedel van de gemeenschappelijke woning is haar eigendom. Peter is een jaar geleden een eigen koeriersbedrijf begonnen, maar heeft daarbij helaas een behoorlijke omzetbelastingschuld gemaakt. En hoewel Louise formeel niets met de hele onderneming heeft uit te staan (ze werkt zelf full time als receptioniste bij een reclamebureau), kan de fiscus op grond van het bodemrecht voor de niet betaalde belasting van Peter verhaal halen op de inboedel van zijn vriendin.

Zodra een belastingschuld definitief is vastgesteld en daarmee de heffing is voltooid, verdwijnt de inspecteur uit beeld. Hij bemoeit zich niet met de invordering: het binnenhalen van het geld. Dat is de taak van de ontvanger. Er zijn er ongeveer honderd in Nederland. Het belangrijkste gereedschap van de ontvanger is de Invorderingswet. De laatste editie daarvan stamt uit 1990 en wordt algemeen erkend als een van de betere fiscale wetten. In ieder geval is het een wet die tot relatief weinig juridische conflicten aanleiding geeft en die dus weinig naam heeft gemaakt als jurisprudentieverwekker.

De Invorderingswet kent een zogenoemd open systeem. Dat wil zeggen dat de ontvanger enerzijds een beroep kan doen op een aantal bijzondere bevoegdheden. Zo kan hij zichzelf een dwangbevel bezorgen, de normaal geldende betalingstermijnen terzijde schuiven, derden voor een belastingschuld aansprakelijk stellen en bijzondere verrekeningsbepalingen benutten. Maar daarnaast beschikt hij ook over alle juridische mogelijkheden van een gewone schuldeiser: hij kan bijvoorbeeld een faillissement aanvragen of beslag leggen. Verder heeft hij vrij gemakkelijk toegang tot allerlei cruciale informatie over de belastingplichtige, natuurlijk via openbare bronnen als het kadaster, maar ook uit de dossiers van de inspecteur, eventuele controlerapporten en wettelijke verplichtingen als de melding van betalingsonmacht en het geven van informatie. Alles bij elkaar genoeg bevoegdheden om de ontvanger vanuit fiscaal oogpunt ‘een machtig man’ te noemen.

Maar het middel bij uitstek waarmee de ontvanger zijn spierballen kan laten zien is het fiscale bodemrecht. Op grond daarvan kan hij beslag leggen op roerende zaken van derden die zich op de bodem van de belastingplichtige bevinden. Wijken doet hij daarbij op grond van de wet slechts voor een eigenaar die zijn zaken onvrijwillig is kwijtgeraakt, bijvoorbeeld door diefstal of verlies.

Het fiscale bodemrecht is een kras voorbeeld van een schuldeiser die in bepaalde omstandigheden ook goederen van anderen dan die van de schuldenaar voor het voldoen van diens vorderingen kan gebruiken, zonder dat die derde zich daarvoor via een afspraak met de schuldenaar heeft verbonden (bijvoorbeeld om borg te staan). In essentie komt het bodemrecht neer op een verbod van derdenverzet. De derde heeft geen juridische middelen om zich te verweren tegen de inbeslagname door de fiscus van zaken die aan hem toebehoren en die zich op de bodem van de belastingplichtige bevinden. Hij moet het beslag en de daarop volgende verkoop gedogen.

Niet alle zaken zijn overigens ‘bodemzaken’. Pas wanneer het roerende zaken betreft die zich daadwerkelijk op de bodem van de belastingschuldige bevinden en die dienen tot stoffering van de bodem, kan een beroep worden gedaan op het bodemrecht. ‘Zaken’ zijn alleen stoffelijke voorwerpen (geen polissen of vorderingen dus) en bij ‘stoffering’ gaat het altijd om voorwerpen die bestemd zijn voor duurzaam gebruik, overeenkomstig de bestemming die de belastingplichtige aan de bodem (het perceel) heeft gegeven. Dat kan een brede werking hebben, want ook zaken op een belendend bedrijfsterrein kunnen een bodem ‘stofferen’. Voorraden, halffabrikaten en auto’s kunnen echter nooit als bodemzaak worden aangemerkt.

Al heeft de fiscus op het gebied van invordering het laken behoorlijk naar zich toegetrokken, helemaal blind voor de onbillijkheden die daaruit kunnen voortvloeien is hij ook weer niet. In de praktijk is hij daarom terughoudender met de uitoefening van het bodemrecht dan volgens de wet mogelijk is. In gevallen van reëele eigendom – dat wil zeggen eigendom die niet slechts geheel of gedeeltelijk dient tot juridische zekerheid van vorderingen, zoals in het geval van eigendomsvoorbehoud, huurkoop of lease – wordt geen beroep gedaan op het bodemrecht. Bij reëele eigendom, echte huur, echte pacht of bruikleen is het beleid dat het bodemrecht niet wordt uitgeoefend. Dat geldt ook voor operational lease, omdat daarbij de economische eigendom niet overgaat op de belastingschuldige.

Voor Louise uit het voorbeeld, die haar meubels na aankoop keurig heeft betaald en dus wat je noemt een ‘reële’ eigenaar is, betekent dit echter helaas niet dat ze gerustgesteld achterover kan leunen op haar comfortabele tweezitsbank. Als haar levenspartner geen oplossing weet te vinden voor de betaling van zijn omzetbelastingschuld (bijvoorbeeld een afspraak met de fiscus over een gespreide betaling), dan is de kans groot dat ze toch geconfronteerd wordt met een bodembeslag. De fiscus oefent het bodemrecht namelijk altijd uit in het geval de derde-eigenaar met de belastingschuldige is getrouwd dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan of samenwoont.

Onnodig te zeggen dat hetzelfde gebeurt in gevallen waarin duidelijke sprake is van (juridische) samenspanning tussen de belastingplichtige en de derde-eigenaar om de fiscus in de uitoefening van zijn rechten te dwarsbomen. Dat was overigens wel de oorspronkelijke bedoeling van het bodemrecht. Het kwam nogal eens voor dat een debiteur probeerde verhaal op zijn zaken door de fiscus onmogelijk te maken door de juridische eigendom over te dragen aan derden die met hem onder één hoedje speelden – terwijl hij die zaken niettemin gewoon bleef gebruiken. Dat misbruik wilde de wetgever tegengaan. Later is in de jurisprudentie uitgemaakt dat voor toepassing van het bodemrecht niet vereist is dat aan de betrokken partijen het verwijt van anti-fiscaal handelen kan worden gemaakt. Met andere woorden: ook onverdachte vormen van eigendomsvoorbehoud, huurkoop en financial lease kunnen door het bodemrecht getroffen worden.

Bodemrecht is voor alles feitenrecht. Dat betekent dat de feitelijke omstandigheden doorslaggevend zijn en niet het juridische etiket dat de belastingplichtige op zijn situatie plakt en dat mogelijk ver verwijderd is van de werkelijkheid. En dan nog één internationaal relevant punt: een land kan niet profiteren van de rechtssterkte van een ander land. De Duitse ontvanger die in Nederland verhaal zoekt voor een Duitse belastingschuld en daartoe op basis van een bepaling van wederzijdse bijstand in het Nederlands-Duitse belastingverdrag ook gerechtigd is, kan dus – helaas voor hem – geen beroep doen op het Nederlandse bodemrecht.
 
 
************************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door Hoorweg&Quint
organisatieadviseurs. Ga voor informatie naar: www.hoorweg-quint.nl .
© 2006 Henk Bergman
powered by CJ2