archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 15
Jaargang 20
11 mei 2023
Beschouwingen > Het leven zelf delen printen terug
In eigen omgeving Jack Luiten

2015BS De doodIn eigen omgeving komt de dood het hardst aan

De dood is een fenomeen. We krijgen er vroeg of laat allemaal mee te maken. In de loop van het leven word je ook geconfronteerd met de dood in je eigen omgeving. Van familie of vrienden, van al dan niet vroegere buurt- en dorpsgenoten, oud-collega’s en oud-klasgenoten.
De’ dood-op-afstand’ waart voortdurend om ons heen, of het  in de Oekraïne is of in Turkije, of bij het gekapseisde bootje op de Middellandse Zee. Ook die dood kan pijn doen, vooral door het gevoel van machteloosheid. Maar de dood in je eigen omgeving, die komt het hardst aan. Want op die momenten worden op je levenspad piketpalen geslagen, die je bij blijven. Het geheugen slijt, gebeurtenissen vervagen, herinneringen komen niet meer terug. Maar tijd en plek van die piketpalen blijven je bij.
‘Hij is bepaald niet in de wieg gesmoord’, zei mijn vader, toen een oude buurman het heden had verwisseld voor het eeuwige. Héél verdrietig hoefden we niet te zijn, zoveel wilde pa maar zeggen. Dat was heel bijzonder voor de man, die zelf zó aan het leven hing. Op gevorderde leeftijd was hij jarenlang bang voor de dood. Het moment dat hij alles moest loslaten, daar wilde hij niet aan.  
Als je aan mensen om je heen vraagt, wanneer de dood in hun leven voor het eerst toesloeg, kunnen de meesten dat zó vertellen. Meestal kunnen ze dan makkelijk terughalen wat er op die bewuste dag precies gebeurde. Mij is het niet anders vergaan. Een jaar of vijftien geleden schreef ik onderstaand verhaal, dat ik bij toeval in mijn archief terugvond. In dat verhaal gaat de klok terug naar maandagmiddag 14 september 1959. Het was rond half vier.


Haar noodkreet ging door merg en been

Het was theetijd bij smederij Luiten aan de Stompwijkseweg en zo’n acht mensen zaten om de tafel. Mijn moeder schonk thee in. Ineens zwaaide de keukendeur open. Arie Verhagen kwam binnenstormen met de schrik in zijn ogen. ‘Jantje van der Horst is zoek’.  Ineens was het stil. De thee bleef staan en de meesten haastten zich naar buiten om te helpen zoeken.

De familie Van der Horst woonde schuin aan de overkant in een met riet bedekt huisje. Met een stoepje aan de Stompwijksevaart. Op het straatje voor haar huis riep Riet, de  moeder van Jantje, smekend de Almachtige aan. Op haar knieën, haar blik en gevouwen handen naar boven gericht. ‘Oh, God, waar is mijn kleine jongen? Jantje, waar ben je toch?’, alsof ze het noodlot voelde aankomen. Dat beeld van een radeloze en machteloze moeder in paniek staat nog op mijn netvlies.
Buurvrouw Riet had al een stem die je in alle uithoeken van De Knip kon horen. ‘Theo, Ton, éééten’. Of beide broers nou in het kippenhok zaten van buurman Van Boheemen, of in de van lorren gemaakt hut achterin onze boomgaard, haar stemgeluid drong overal door. Dat gold die maandagmiddag nog meer voor haar noodkreet nabij het stoepje langs het water. Die ging door merg en been.
Dramatisch tafereel.

Onze ouders hadden al gauw door dat hun kinderen beschermd moesten worden tegen dit dramatisch tafereel. Mijn broertje Aad en ik (ik was toen zeven jaar) moesten naar binnen en werden naar de slaapkamer van mijn vader en moeder gestuurd. ‘Binnenblijven’ was de niet mis te verstane boodschap. De slaapkamer was op dat moment een goede plek, omdat die aan een opknapbeurt toe was, behangen, schilderen. We hadden geen idee wat er buiten allemaal gaande was. Vlot daarna kwamen Ton en Theo van der Horst ons in de slaapkamer gezelschap houden. In alle consternatie had ik kort daarvoor buiten nog meegekregen, dat zonen van schipper Van der Helm al bezig waren om in het water te dreggen. In de slaapkamer deden we of er niets bijzonders aan de hand was, al voelde je de spanning. We bliezen met witte plastic leidingbuizen (‘toeloeps’) pijltjes tegen het plafond. De kunst was om de punten van die zelf gedraaide pijltjes zó te maken (met een beetje spuug), dat ze aan het plafond bleven plakken. Wedstrijdje.

Gloeiend heet water

De spanning liep op. Mijn moeder kwam huilend binnengerend, nadat ze van de inmiddels gearriveerde dokter Kortmann naar huis was gedirigeerd om een ketel gloeiend heet water te halen. Dat bleek later bedoeld als een ultieme poging om het leven terug te halen van Jantje, die bewusteloos uit het water was gevist. Het mocht niet meer baten.
Het verdere verloop van die dag staat me niet meer bij. Wel dat het water in de Stompwijksevaart een grote aantrekkingskracht op Jantje had. Want enkele weken eerder was hij al eens in het water terechtgekomen. Buurjongen Gerard Oudshoorn, die bij garage Janson in het dorp werkte en tegenover Jan en Riet van der Horst woonde, zag die namiddag bij thuiskomt een handje boven water. Jantje kon toen nog op het nippertje worden gered.

Bidden bij Jantje

De verslagenheid in het buurtschap moet door de verdrinkingsdood van Jantje van der Horst enorm zijn geweest. Veel staat me daar niet meer van bij. Wel, dat wij als kleine jongens en meisjes uit de buurt op bezoek moesten bij de buurman en de buurvrouw. Om te bidden bij Jantje. We waren met vijf, zes kleintjes. Wie er bij waren weet ik niet meer. Wel dat moeder Riet overmand werd door verdriet, toen ze dat rijtje kinderen uit de buurt zag naderen. Een voor een gingen we het keukentje in van het witte, met riet gedekte huisje. Het was ijzig stil.
Riet werd bijgestaan door buurvrouw Granneman, de echtgenote van Dries, die in de vroegere smederij van opa Luiten woonde. Ze sloot Riet liefdevol in haar armen. ‘Het is een engel’, zei ze heftig huilend en snikkend in het kleine keukentje. Van het tafereel in de huiskamer herinner ik me alleen de wit opgemaakte divan en het ontzielde lichaampje van Jantje. Zijn stoffelijk overschot was bijna net zo wit als de lakens. Ook dat beeld raak je nooit meer kwijt.

Knielend bij de witte divan

Het verdriet van de moeder van Jantje was onbeschrijfelijk. Ze verweet zichzelf, zo hoorde ik veel later, dat ze kleine Jan niet genoeg in de gaten had gehouden. Ze werd verscheurd door het besef, dat het háár schuld was. Nog maar tien minuten daarvoor had ze hem nog blij gemaakt met een snoepje. En ineens was hij er niet meer. Het bezoek aan Jantjes moeder en ons gebedje, knielend bij de witte divan, staan nog op mijn netvlies. Voor mij was dat bezoek de eerste, harde kennismaking met de dood. Om bang van te worden.
Amper een jaar later werd ik zelf op nagenoeg dezelfde plek uit het water gevist. Buurman Wensveen, de oude wagenmaker van de overkant (‘Jan Wiel’) hoorde de plons en had mij gelukkig weer snel op het droge. Maar de angst voor de dood en de eindigheid aan het leven kwamen toen nóg dichterbij. Elke avond weer happen naar adem, schrik voor de dood. Benauwd en bezweet hield pure angst me wekenlang, nee maandenlang in de greep. Kon niet ontsnappen aan het gevoel van beklemming. Jankend hield ik al mijn broers en zussen uit hun slaap.

Aandacht en warmte

Later mocht ik op de slaapkamer van mijn ouders gaan slapen. De doodsangst was daarmee nog niet weg. Wanneer mijn ouders ’s avonds zachtjes naar bed gingen en in slaap vielen, vond ik het tijd om weer te gaan schreeuwen, zó bang was ik om alleen te zijn. Aandacht en warmte van pa en ma waren toen de beste remedie om m’n angst te verdrijven en in een diepe slaap te vallen.   
Misschien is dát wel de reden geweest dat de verdrinking van Jantje van der Horst me nooit meer heeft losgelaten. Op het kerkhof achter de St. Lautentiuskerk in Stompwijk kijk ik nog steeds even naar de bijna onleesbaar geworden steen van de kleine Jan. Een vroegere pastoor heeft ooit verordonneerd dat zijn grafzerk voor altijd blijft staan. Op zijn overlijdenskaartje staat Jantje afgebeeld, naar het lijkt wat turend tegen de zon in. Alsof het gedicht, achterop het kaartje, van Guido Gezelle (‘Ik ben een blomme en bloeie vóór Uwe oogen’) speciaal voor hem was gemaakt.

‘Het verlies van een kind kom je nooit echt te boven’

Vele, vele jaren later heb ik bovenstaand verhaal gestuurd naar Carla, de zus van Jantje. Een paar fragmenten uit haar reactie via email:
‘Het verliezen van een kind kom je nooit echt te boven. Het slijt enigszins maar het zit voor altijd in je hart gegriefd. Toen mijn vader nog leefde, vertelde hij me dat moedertje diep in de put geraakt was na het overlijden van Jantje. Niets boeide haar meer, ook de andere kinderen niet. Zij was een en al ellende en verdriet.’
‘Met zijn drie jaar was Jantje volgens mijn moeder een bijdehand mannetje. Hij kende de hele tekst uit zijn hoofd van het liedje ‘Een beetje, verliefd is iedereen weleens dat weet je!’ Als hij ’s-morgens wakker werd, dan hoorde mijn moeder hem al zingen.’
‘Verder hoop ik dat mijn moeder met Jantje en vele andere dierbaren verenigd is daarboven. Vlak voordat ze onlangs stierf, hebben wij haar nog horen zeggen dat ze naar kleine Jan ging. Ik hoop met heel mijn hart dat ze elkaar weer gevonden hebben!’
‘Ik doe er als bijlage een foto van Jantje bij. Hopelijk schokt dat je niet te veel. Je beschrijft deze foto in je tekst, die kennelijk een soort in je geheugen gegrift staat. Bedankt voor je verhaal Jack, we komen elkaar vast binnenkort wel weer een keertje tegen.’

Groetjes van Carla.

----------

Illustratie van Alex Verduijn den Boer.



© 2023 Jack Luiten meer Jack Luiten - meer "Het leven zelf" -
Beschouwingen > Het leven zelf
In eigen omgeving Jack Luiten
2015BS De doodIn eigen omgeving komt de dood het hardst aan

De dood is een fenomeen. We krijgen er vroeg of laat allemaal mee te maken. In de loop van het leven word je ook geconfronteerd met de dood in je eigen omgeving. Van familie of vrienden, van al dan niet vroegere buurt- en dorpsgenoten, oud-collega’s en oud-klasgenoten.
De’ dood-op-afstand’ waart voortdurend om ons heen, of het  in de Oekraïne is of in Turkije, of bij het gekapseisde bootje op de Middellandse Zee. Ook die dood kan pijn doen, vooral door het gevoel van machteloosheid. Maar de dood in je eigen omgeving, die komt het hardst aan. Want op die momenten worden op je levenspad piketpalen geslagen, die je bij blijven. Het geheugen slijt, gebeurtenissen vervagen, herinneringen komen niet meer terug. Maar tijd en plek van die piketpalen blijven je bij.
‘Hij is bepaald niet in de wieg gesmoord’, zei mijn vader, toen een oude buurman het heden had verwisseld voor het eeuwige. Héél verdrietig hoefden we niet te zijn, zoveel wilde pa maar zeggen. Dat was heel bijzonder voor de man, die zelf zó aan het leven hing. Op gevorderde leeftijd was hij jarenlang bang voor de dood. Het moment dat hij alles moest loslaten, daar wilde hij niet aan.  
Als je aan mensen om je heen vraagt, wanneer de dood in hun leven voor het eerst toesloeg, kunnen de meesten dat zó vertellen. Meestal kunnen ze dan makkelijk terughalen wat er op die bewuste dag precies gebeurde. Mij is het niet anders vergaan. Een jaar of vijftien geleden schreef ik onderstaand verhaal, dat ik bij toeval in mijn archief terugvond. In dat verhaal gaat de klok terug naar maandagmiddag 14 september 1959. Het was rond half vier.


Haar noodkreet ging door merg en been

Het was theetijd bij smederij Luiten aan de Stompwijkseweg en zo’n acht mensen zaten om de tafel. Mijn moeder schonk thee in. Ineens zwaaide de keukendeur open. Arie Verhagen kwam binnenstormen met de schrik in zijn ogen. ‘Jantje van der Horst is zoek’.  Ineens was het stil. De thee bleef staan en de meesten haastten zich naar buiten om te helpen zoeken.

De familie Van der Horst woonde schuin aan de overkant in een met riet bedekt huisje. Met een stoepje aan de Stompwijksevaart. Op het straatje voor haar huis riep Riet, de  moeder van Jantje, smekend de Almachtige aan. Op haar knieën, haar blik en gevouwen handen naar boven gericht. ‘Oh, God, waar is mijn kleine jongen? Jantje, waar ben je toch?’, alsof ze het noodlot voelde aankomen. Dat beeld van een radeloze en machteloze moeder in paniek staat nog op mijn netvlies.
Buurvrouw Riet had al een stem die je in alle uithoeken van De Knip kon horen. ‘Theo, Ton, éééten’. Of beide broers nou in het kippenhok zaten van buurman Van Boheemen, of in de van lorren gemaakt hut achterin onze boomgaard, haar stemgeluid drong overal door. Dat gold die maandagmiddag nog meer voor haar noodkreet nabij het stoepje langs het water. Die ging door merg en been.
Dramatisch tafereel.

Onze ouders hadden al gauw door dat hun kinderen beschermd moesten worden tegen dit dramatisch tafereel. Mijn broertje Aad en ik (ik was toen zeven jaar) moesten naar binnen en werden naar de slaapkamer van mijn vader en moeder gestuurd. ‘Binnenblijven’ was de niet mis te verstane boodschap. De slaapkamer was op dat moment een goede plek, omdat die aan een opknapbeurt toe was, behangen, schilderen. We hadden geen idee wat er buiten allemaal gaande was. Vlot daarna kwamen Ton en Theo van der Horst ons in de slaapkamer gezelschap houden. In alle consternatie had ik kort daarvoor buiten nog meegekregen, dat zonen van schipper Van der Helm al bezig waren om in het water te dreggen. In de slaapkamer deden we of er niets bijzonders aan de hand was, al voelde je de spanning. We bliezen met witte plastic leidingbuizen (‘toeloeps’) pijltjes tegen het plafond. De kunst was om de punten van die zelf gedraaide pijltjes zó te maken (met een beetje spuug), dat ze aan het plafond bleven plakken. Wedstrijdje.

Gloeiend heet water

De spanning liep op. Mijn moeder kwam huilend binnengerend, nadat ze van de inmiddels gearriveerde dokter Kortmann naar huis was gedirigeerd om een ketel gloeiend heet water te halen. Dat bleek later bedoeld als een ultieme poging om het leven terug te halen van Jantje, die bewusteloos uit het water was gevist. Het mocht niet meer baten.
Het verdere verloop van die dag staat me niet meer bij. Wel dat het water in de Stompwijksevaart een grote aantrekkingskracht op Jantje had. Want enkele weken eerder was hij al eens in het water terechtgekomen. Buurjongen Gerard Oudshoorn, die bij garage Janson in het dorp werkte en tegenover Jan en Riet van der Horst woonde, zag die namiddag bij thuiskomt een handje boven water. Jantje kon toen nog op het nippertje worden gered.

Bidden bij Jantje

De verslagenheid in het buurtschap moet door de verdrinkingsdood van Jantje van der Horst enorm zijn geweest. Veel staat me daar niet meer van bij. Wel, dat wij als kleine jongens en meisjes uit de buurt op bezoek moesten bij de buurman en de buurvrouw. Om te bidden bij Jantje. We waren met vijf, zes kleintjes. Wie er bij waren weet ik niet meer. Wel dat moeder Riet overmand werd door verdriet, toen ze dat rijtje kinderen uit de buurt zag naderen. Een voor een gingen we het keukentje in van het witte, met riet gedekte huisje. Het was ijzig stil.
Riet werd bijgestaan door buurvrouw Granneman, de echtgenote van Dries, die in de vroegere smederij van opa Luiten woonde. Ze sloot Riet liefdevol in haar armen. ‘Het is een engel’, zei ze heftig huilend en snikkend in het kleine keukentje. Van het tafereel in de huiskamer herinner ik me alleen de wit opgemaakte divan en het ontzielde lichaampje van Jantje. Zijn stoffelijk overschot was bijna net zo wit als de lakens. Ook dat beeld raak je nooit meer kwijt.

Knielend bij de witte divan

Het verdriet van de moeder van Jantje was onbeschrijfelijk. Ze verweet zichzelf, zo hoorde ik veel later, dat ze kleine Jan niet genoeg in de gaten had gehouden. Ze werd verscheurd door het besef, dat het háár schuld was. Nog maar tien minuten daarvoor had ze hem nog blij gemaakt met een snoepje. En ineens was hij er niet meer. Het bezoek aan Jantjes moeder en ons gebedje, knielend bij de witte divan, staan nog op mijn netvlies. Voor mij was dat bezoek de eerste, harde kennismaking met de dood. Om bang van te worden.
Amper een jaar later werd ik zelf op nagenoeg dezelfde plek uit het water gevist. Buurman Wensveen, de oude wagenmaker van de overkant (‘Jan Wiel’) hoorde de plons en had mij gelukkig weer snel op het droge. Maar de angst voor de dood en de eindigheid aan het leven kwamen toen nóg dichterbij. Elke avond weer happen naar adem, schrik voor de dood. Benauwd en bezweet hield pure angst me wekenlang, nee maandenlang in de greep. Kon niet ontsnappen aan het gevoel van beklemming. Jankend hield ik al mijn broers en zussen uit hun slaap.

Aandacht en warmte

Later mocht ik op de slaapkamer van mijn ouders gaan slapen. De doodsangst was daarmee nog niet weg. Wanneer mijn ouders ’s avonds zachtjes naar bed gingen en in slaap vielen, vond ik het tijd om weer te gaan schreeuwen, zó bang was ik om alleen te zijn. Aandacht en warmte van pa en ma waren toen de beste remedie om m’n angst te verdrijven en in een diepe slaap te vallen.   
Misschien is dát wel de reden geweest dat de verdrinking van Jantje van der Horst me nooit meer heeft losgelaten. Op het kerkhof achter de St. Lautentiuskerk in Stompwijk kijk ik nog steeds even naar de bijna onleesbaar geworden steen van de kleine Jan. Een vroegere pastoor heeft ooit verordonneerd dat zijn grafzerk voor altijd blijft staan. Op zijn overlijdenskaartje staat Jantje afgebeeld, naar het lijkt wat turend tegen de zon in. Alsof het gedicht, achterop het kaartje, van Guido Gezelle (‘Ik ben een blomme en bloeie vóór Uwe oogen’) speciaal voor hem was gemaakt.

‘Het verlies van een kind kom je nooit echt te boven’

Vele, vele jaren later heb ik bovenstaand verhaal gestuurd naar Carla, de zus van Jantje. Een paar fragmenten uit haar reactie via email:
‘Het verliezen van een kind kom je nooit echt te boven. Het slijt enigszins maar het zit voor altijd in je hart gegriefd. Toen mijn vader nog leefde, vertelde hij me dat moedertje diep in de put geraakt was na het overlijden van Jantje. Niets boeide haar meer, ook de andere kinderen niet. Zij was een en al ellende en verdriet.’
‘Met zijn drie jaar was Jantje volgens mijn moeder een bijdehand mannetje. Hij kende de hele tekst uit zijn hoofd van het liedje ‘Een beetje, verliefd is iedereen weleens dat weet je!’ Als hij ’s-morgens wakker werd, dan hoorde mijn moeder hem al zingen.’
‘Verder hoop ik dat mijn moeder met Jantje en vele andere dierbaren verenigd is daarboven. Vlak voordat ze onlangs stierf, hebben wij haar nog horen zeggen dat ze naar kleine Jan ging. Ik hoop met heel mijn hart dat ze elkaar weer gevonden hebben!’
‘Ik doe er als bijlage een foto van Jantje bij. Hopelijk schokt dat je niet te veel. Je beschrijft deze foto in je tekst, die kennelijk een soort in je geheugen gegrift staat. Bedankt voor je verhaal Jack, we komen elkaar vast binnenkort wel weer een keertje tegen.’

Groetjes van Carla.

----------

Illustratie van Alex Verduijn den Boer.

© 2023 Jack Luiten
powered by CJ2