archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 6
Jaargang 20
22 december 2022
Bezigheden > Te water delen printen terug
Ms Jason Jan Willem Minderhout

2006BZ Jason
In 1958 vond mijn verloofde dat het wel eens tijd werd om te trouwen. We kenden elkaar inmiddels drie jaar, waarvan ik ongeveer drie maanden thuis geweest was. Ik had in die tijd mijn diploma om als tweede scheepswerktuigkundige te varen, wat ik dan ook deed. Ik verlangde er evenwel naar om eerst het diploma te halen waarmee ik hoofdwerktuigkundige op de grootste passagiersschepen kon worden. Trouwen en geld reserveren om te studeren waren tegengestelde begrippen. Beide waren duur maar de krachtigste factor in zo’ n dilemma is dan toch wel de vrouw die wil trouwen, al kende ze me maar drie maanden.

De jaren telden ook voor haar ouders niet, maar wel de maanden. De korte perioden, drie tot vier dagen tussen de reizen die ik thuis was, moest ze ‘s avonds om halftien thuis zijn. Als we daarna afscheid van elkaar namen in het halletje, met een stuur van een daar geparkeerde fiets in mijn rug, riep haar moeder om tien uur dat het tijd was.

Op zulke momenten dacht ik niet meer aan diploma’s en gaf mijn verloofde gelijk dat ze wou trouwen.
Even later, naar huis fietsend, werd die overtuiging weer wat minder, waardoor ik haar op de vertrekdag van weer een reis vertelde dat ook ik wou trouwen mits zij een huis vond. Een onmogelijkheid dacht ik in een tijd van schreeuwende woningnood. Ik dacht op deze wijze een positieve houding aan te nemen ten opzichte van ons huwelijk en me tegelijk ruimte in de tijd te verschaffen om zonder geldproblemen te gaan studeren. Want trouwen betekende gelijk de kost verdienen voor twee omdat vrouwen op hun trouwdag, gedwongen door de wet, hun baan inruilden voor hun man.

Wie schetst echter mijn verbazing toen ik vijfhonderd mijl buiten Land's End al een telegram kreeg met de korte tekst ‘woonruimte gevonden’.
Het duurde nog tot Port of Spain voordat ik een brief met bijzonderheden kreeg.
En inderdaad had ze woonruimte gevonden, inwoning bij een schoenmakersweduwe die in de straat woonde. Ze had het altijd goed met de schoenmaker en zijn vrouw kunnen vinden en had het contact bewaard met zijn vrouw na het overlijden van de schoenmaker.

Dit betekende dus dat ik ging trouwen op het eind van de reis. De brief bevatte ook allerhande tekeningetjes en voorstellen over de ombouw en inrichting van de bovenverdieping met zolder die wij in onderverhuur kregen.
Ik kon niet anders meer dan er mee akkoord gaan dat er geïnvesteerd werd in een schoorsteentje, meubels en regelingen voor de trouwpartij en vervolgde mijn reis met het leven van de zeeman.
Wacht lopen, eten, slapen en zo nu en dan eens een hulpmotor overhalen of een zuiger trekken.

De reis verliep nu ineens tergend langzaam. Mijn inbreng van de trouwdag beperkte zich tot brieven ontvangen en schrijven en verder wachten tot het gespreide bedje ons kon ontvangen.
Of ik in uniform wou trouwen? Liever niet, het uniform dat ik had was niet goed genoeg meer om in te trouwen maar was ook nog niet aan vervanging toe.
Op het zolderkamertje kon geen tweepersoonsbed staan maar wel een twijfelaar, tussen twee en eenpersoons in, of ik dat erg vond?
Hoe lang ik dacht thuis te zijn? Nou toch zeker wel drie weken als ik naar een andere boot ging.

Huwelijk

Na vijf lange maanden begon het eind van de reis in zicht te komen en werd de huwelijksdatum vastgesteld. Het vaststellen was niet moeilijk maar op zee is er wel eens mist, wat ons ook overkwam. We slopen met een slakkengang door het Kanaal waarbij we nog vele uren lagen te drijven, begeleid door het driftig gebel op de bak en de erg vals klinkende gongslagen op het achterdek van het schip.
Onze bestemming, Stade aan de Weser, waar we aluinaarde moesten lossen, bereikten we met drie dagen vertraging zodat ik nooit meer op tijd thuis kon zijn om te trouwen.

Ik had echter buiten de lobbycapaciteiten van mijn bruid gerekend. Ze had de aannemer van schepelingen zodanig bewerkt dat er in Stade een aflosser te wachten stond en ik onmiddellijk naar huis kon.
Met het laatste dieseltreintje reed ik door het druilerige, mistige weer naar Bremen waar ik de aansluiting met de Scandinavië Expres miste. Via de buren van mijn verloofde, die al telefoon hadden, kon ik berichten dat ik pas de volgende dag tegen de middag in Amsterdam kon zijn.

In de morsige binnenstad van Bremen, waar de gevolgen van de bombardementen nog duidelijk merkbaar waren vond ik een goedkoop hotelletje. Ik kwam op een kamer die erg warm was. De radiator stond vol open en het handwieltje van de afsluiter was weg. Het raam klemde zodanig dat ik het niet open kon krijgen. Verder lag er op bed een grote rare peluw. Het was een dekbed dat erg kort was zodat je of je voeten of je hals er mee kon bedekken en een harde rol deed dienst als hoofdkussen.

Het inslapen kostte me moeite terwijl ik zo graag een beetje uitgerust aan mijn wittebroodsweken wou beginnen
Kort nadat ik in mijn bed lag werd het zo bloedheet op het kamertje dat ik besloot om de gangdeur open te zetten, nadat ik mijn monsterboekje, paspoort en portemonnee onder mijn matras verstopt had.
Ik sliep snel in en droomde dat ik thuis was. Ik werd door mijn haar gestreeld, opende mijn ogen en keek in de ogen van een vreemde vrouw. Ik maakte haar duidelijk dat ze wel erg op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was, waarna ze verongelijkt verdween. Welke taal ik hiervoor gebruikte weet ik niet maar het was wel een krachtige taal.

Ik heb mijn spullen gepakt en ben naar het station gegaan. De troosteloze wachtkamer had de reuk van koude sigarettenrook en de koffie smaakte er vies.
De reis naar huis verliep vlot, in Amersfoort werd de trein gesplitst in een deel voor Amsterdam en een deel dat naar Hoek van Holland ging.
Aangekomen in Amsterdam zag ik vanuit het treinraampje mijn bruid in de verte richting uitgang lopen. Ik sprong uit de trein, holde haar achterna en toen ik ze ingehaald had vroeg ze mij: waar kom jij nou vandaan. Ik antwoordde haar verbluft: ’uit de Scandinavië Expres’.
'Waar staat die dan?'
‘Daar’ zei ik en wees naar een locomotief met een wagon. Eén wagon vond ik zelf ook vreemd maar ik kon er niet meer van maken.

Na dit zakelijk intermezzo hebben we elkaar omhelsd en hebben we de trein naar Haarlem genomen, er restten ons nog vier en twintig ongetrouwde uren.
Deze uren waren hectisch maar gelukkig had mijn bruid een goed draaiboek gemaakt zodat alles wat er in stond op rolletjes verliep. Voor het aanmeten van een trouwpak waren de dagen die we varend in de mist verloren hadden, uitgetrokken. De enige redding was huren, wat ook in die tijd al lukte.
Een gouden greep want alles, op mijn ondergoed na, wat ik huurde paste perfect. Ik hoefde me geen zorgen te maken over schoenen die ingelopen moesten worden of een overhemd dat nog wel zou krimpen. Elk kledingstuk was een eendagsvlieg en geen zorg voor de toekomst.

De trouwdag was perfect, de woonruimte was erg gezellig ingericht en we sliepen heerlijk in ons bedje van negentig centimeter breed.

Wittebroodsdagen

Na enkele dagen kregen we toch wel wat geldgebrek zodat ik naar de rederij ging om mijn gage op te halen en ook om te vragen hoeveel wittebroodsweken in mijn verschiet lagen.
Het geld vormde geen probleem maar dat mijn wittebroodsweken gereduceerd waren tot vijf dagen deed het bloed uit mijn gezicht wegstromen. Mijn komst naar de rederij kwam zodoende de aannemer goed uit want het bespaarde hem een telegram om me weer op te roepen.

Ja ik moest weer met hetzelfde schip mee, gebrek aan machinisten, we hebben er toch voor gezorgd dat je op tijd thuis was om te trouwen….
Er viel niets aan te doen en hoe vertel je het aan je bruid?
Ze was uit het hout gesneden dat wel buigt maar niet breekt en had in de loop der verlovingsjaren geleerd wat het leven met een zeeman inhield. Ze uitte onder meer haar liefde door op enkele dagen twee warme maaltijden te koken zodat ze toch alles wat ze op een kookcursus geleerd had aan mij kon demonstreren.
Met de vijf wittebroodsdagen hebben we zo intens beleefd dat elke dag welhaast telde voor een week.

Weer op reis

Het uitvaren viel niet mee.
Omdat ik verlof had gehad en het minst ver van de Surinamekade af woonde moest ik op de vertrekdag als eerste aan boord zijn en dat betekende om halfzes uit de veren.
Daar trof ik de bekende chaos aan, overal werden nog werkzaamheden uitgevoerd en jan en alleman zeurde aan mijn hoofd dat niet naar varen stond.
Ik zag in een baal poetskatoen de kleuren van de dekens op ons bed plus de golvingen van een warm vrouwenlijf eronder. Toen er in de pantry koffie gezet werd en ik de geuren opsnoof voelde ik me in mijn rotan stoeltje zitten, met mijn voeten op het marmoleum, wachtend op mijn vrouw totdat die de koffie klaar had.
Dit duurde echter niet lang want we moesten de reis op. Dat betekende brandstofolie peilen, de voorraad smeerolie opnemen, was er genoeg freon aan boord, zijn de zuigerveren geleverd en zit de koellading in de koelkasten en de vrieslading in de vrieskasten en niet andersom.

Om 17 uur werd het stiller op het schip. Legio mensen hadden ons een goede reis toegewenst en ons het gevoel bijgebracht dat ze ons met de rotzooi lieten barsten.
Het schip was, door al dat vreemd volk, smerig geworden. Op elke vrije plek lag proviand en reserveonderdelen. Niets leek zeevast gemaakt te zijn, losse takels slingerden door de machinekamer en bij de hulpketel lag een plas stookolie…

Als derde machinist kon ik na het avondeten, traditioneel bestaand uit aardappelen boontjes en varkenskarbonade, naar mijn kooi omdat ik de hondenwacht liep en dus om nul uur op wacht moest.
In mijn kooi lag nog het beddengoed van mijn aflosser, in de douche stonden door de schilders gebruikte en achtergelaten verfpotten en de wc was totaal bevuild. Ongewassen ben ik maar tussen de lakens van mijn voorganger gedoken. Met een erg eenzaam gevoel in mijn lijf, denkend aan mijn vrouw in een schoon bed waar geen emmer met nieuw gereedschap voor stond, viel ik pas in slaap nadat ik mijn gedachten op oneindig gezet had.

In mijn onderbewuste hoorde ik de hoofdmotor starten, de afscheidstoot op de fluit van de sleepboot, het op een hoger vermogen brengen van de motor bij de Hembrug om meer kracht op het roer te krijgen en het vol achteruit slaan van de schroef bij het tot stilstand komen in de sluis van IJmuiden.

Bij de sluis van IJmuiden

Daar werd ik gewekt omdat mijn vrouw op de wal stond. Ze was op de fiets door de nacht naar de sluis gekomen voor een laatste omhelzing en overhandigde me tegelijk een rol antennedraad, voor mijn radio, die ik thuis had laten liggen.

De sluisdeur aan zeezijde ging open, een laatste zwaai en de reis was begonnen.
Het was december en slecht weer in het kanaal en de Golf van Biskaje. Hier en daar lekte er, door de overkomende zeeën, water in de verblijven en gelucht kon er niet worden zodat de stemming aan boord erg in mineur was. Na de Azoren verbeterde het weer, de patrijspoorten konden open en hier en daar brak er een lach door of werd er een deuntje gefloten. Het varen begon toch weer wel mee te vallen nu ons schip weer opgepoetst was, de werkdruk wat minder werd en we ons natje en droogje hadden.
Na diverse bestemmingen aangedaan te hebben in de Caribische zee, vervolgden we onze reis leeg naar de Oostkust van de Verenigde Staten.

Dwars van Kaap San Antonio op Cuba kwam de marconist mijn hut in met een telegram van mijn vrouw. Ik schrok zoals ik op deze wijze nog nooit geschrokken was. Ik merkte aan de houding van de marconist dat er iets belangrijks aan de hand was. Het bericht was echter niet angstaanjagend maar wel onverwachts. Ze seinde me dat ze in verwachting was en dat alles goed ging.

Ik ben naar het sloependek gegaan, zag de kaap aan de kim en vertelde mezelf dat als het een zoon zou worden ik hem Antonio zou noemen. Dit bracht een glimlach op mijn gezicht terwijl ik terugliep naar mijn hut in de machinistengang waar ik het nieuws aan mijn medeopvarenden vertelde. Deze waren opgelucht dat ik geen slecht bericht gekregen had. Iets waar ze bang voor geweest waren omdat ze me met een gezicht als een oorwurm naar dek hadden zien gaan.

Het bericht verspreidde zich al vlug over het schip zodat mijn hutje zich snel vulde met gelukwensers. Drie op de kooi, drie op de sofa, een op de prullenbak, twee op de rand van de tafel en ik op mijn eigen stoel.

Een wieg

Bij het derde rondje pils ontstond het plan om een wieg te gaan bouwen. Een raket naar de maan sturen leek eenvoudiger dan een wieg bouwen op zee.

Toch begonnen we er aan waarbij de eerste vraag zich aandiende; hoe lang is een pasgeboren kind?
Geen nood, de derde stuurman die een fan was van Grace Kelly en al haar lichaamsmaten kende was in het bezit van een foto waarbij ze de pasgeboren prinses Caroline van Monaco gestrekt voor zich hield.
Na wat rekenen op de brug, waarbij de lengte van heup tot teen van Graces been, het uitgangspunt vormde kwam de stuurman met de maat van Caroline te voorschijn. Een pasgeboren kind is vijf en zestig centimeter lang en dat was geen gegist maar een waar bestek.

Met deze wetenschap werd er een ontwerptekening van de wieg gemaakt die aan alle eisen voldeed. De wieg moest de trap op kunnen dus het onderstel en de voile moesten demonteerbaar zijn. Verder zal ik niet over alles uitweiden, maar de bak werd gemaakt uit erg dik multiplex dat tot op de gewenste dikte afgepeld werd. De wanden werden versierd met op dikte gefreesde latjes uit de koelkamer en de pootjes bestonden uit roodkoperen 12 mm. pijp waarin met een spanschroef een draadje op voorspanning gebracht was en vervolgens gevuld met beton. Luifel en onderstel waren demonteerbaar met een vleugelmoer.

Nadat de wieg klaar was haalde kindergehuil me op een nacht uit mijn slaap. Ik dacht even dat ik thuis was maar nee, ik hoorde de motor. Ik deed mijn kooilampje aan en daar stond de wieg opgemaakt met lappen uit de poetslappenkist en een baby-tje?
Nee, het was een soort popje met een hoofdje gemaakt uit een kokosnoot waarop een roze kapje prijkte. Onnodig te zeggen dat de wieg voor mijn kooi bleef staan tot er een brief van mijn vrouw kwam die vertelde dat een pasgeboren kind slechts 50 cm. lang is. De stuurman had het er moeilijk mee maar geen nood, de wieg werd 10 cm. ingekort met behoud van kwaliteit. Twee van mijn kleinkinderen hebben er ook in gelegen.

Buikpijn

Nadat de reis verliep kreeg ik steeds meer last van buikpijn. Ik bezocht in diverse havens diverse dokters die niets konden vinden. Doordat mijn collega me steeds meer voor de gek hielden, me stangden met mijn buikpijn werd de kapitein steeds achterdochtiger. Hij ging vermoeden dat ik naar huis terug wou.
In New Orleans verzocht ik om weer naar de dokter te mogen gaan en dat mocht maar dan ging de kapitein mee want dat gedonder met mij moest maar eens afgelopen zijn.
Bij de dokter vroeg deze wie er ziek was waarna de kapitein, ondanks de strepen op zijn uniform, in de wachtkamer achter bleef. Beter werd ik er niet van.

De reis verliep verder vlot en een week voor de datum van de bevalling kwam ik thuis. Mijn vrouw, want je weet maar nooit hoe snel een zeeman weer moet monsteren, had een plaats besproken in een kraamkliniek.
Toen het kind van zijn komst liet blijken gingen we naar de kliniek. Het gevoel van mijn vrouw, dat de geboorte in aantocht was, werd in twijfel getrokken en ik werd naar huis gestuurd.

Een zoon

Toen ik thuiskwam ging de telefoon dat de geboorte bezig was. Ik vloog op mijn fietsje naar de kraamkliniek maar mocht er niet in omdat het geen spreekuur was. Mijn verbluftheid was van korte duur, ik rende naar de achterzijde van het gebouw en wist me, via de keuken toegang te verschaffen. Verder wist ik de weg al en terwijl ik de kraamkamer binnenkwam, zag ik het behaarde schedeltje van onze zoon tevoorschijn komen terwijl mijn vrouw mompelde ‘gelukkig, ik kon het niet langer tegenhouden’.

Later, op het bezoekuur kreeg ik de schrik van mijn leven toen ik tegen een bed aankeek waar een vroegere verloofde van me inlag. Ben ik nu toch met de verkeerde getrouwd, flitste het door me heen. De vertwijfeling duurde niet lang want mijn vrouw riep me en toen ik wat ongemakkelijk was gaan zitten vroeg ze me of ik niet blij was, want ik keek zo sip.

Het was allemaal toch wel erg moeilijk, zodat ik aan de directrice ging vragen om mijn vrouw op een ander zaaltje te leggen. Het enige wat ze deed was zich verontschuldigen en maar herhalen dat ze dat niet geweten had.
Ze heeft het geregeld maar tot mijn verbijstering konden mijn vrouw en mijn ex-verloofde het goed met elkaar vinden zodat ze regelmatig bij elkaar op de kamer zaten.

Na enige dagen kwam ze thuis met de kleine en kreeg ik weer buikpijn. De huisarts dacht aan een blindedarmontsteking en schreef me bedrust voor zodat ik me ziek moest melden.
Dat werd niet geloofd bij de rederij, zodat ik de volgende dag al een controlerend arts op bezoek had. Mijn vrouw was juist de kleine aan het verschonen op de enige plek van onze woning die daarvoor geschikt was, haar helft van het bed, toen we de schoenmakersvrouw hoorden zeggen ‘Loopt u maar door, hij ligt op zolder in bed’

Mijn vrouw daalde het smalle trapje af om de controlerende arts op te vangen en ik gooide de dekens over de baby omdat ik me schaamde dat ik met een boreling in bed lag.
Bij mijn bed gekomen vroeg de dokter me om mijn buik te ontbloten, hij drukte er op en op dat moment kreeg mijn zoon het benauwd en begon te gillen. De dokter keek stomverbaasd tot ik de dekens terugsloeg om mijn jongen lucht te geven.

Blindedarm

Het werd nog een heel geëmmer met die blindedarm. De huisarts stuurde me naar de chirurg maar die wou hem er niet uithalen omdat de symptomen te vaag waren en van de maatschappijdokter mocht ik niet monsteren omdat hij het risico te groot achtte.
Het ding is er toch uitgehaald en na een paar weken werd ik weer beter verklaard en moest onmiddellijk aanmonsteren.

Op weg naar boord tilde ik mijn koffer in de bus en dat veroorzaakte een snijdende pijn op de plaats van de operatiewond. Door mijn kleren heen voelde ik een bobbel die alsmaar groter werd. Aan boord gekomen schrok ik van dat blauwgele gezwel op mijn buik en ging naar de maatschappijdokter. Dat ziet er niet best uit, mompelde hij. Ha, dacht ik, fijn nog even langer thuis. Maar zo werkte het niet, ik moest toch maar gaan varen omdat de volgende haven Hamburg was. Er was een hechting gesprongen en voordat je daaraan doodgaat kun je doktershulp zoeken in Hamburg werd me verteld. Ik moest wel rustig aan doen, maar dat is een onmogelijk advies voor een zeeman.

De dokter had van zijn kant wel gelijk gehad. De pijn werd minder en de bobbel verdween tergend langzaam. Misschien was werken wel de remedie om snel te herstellen van een zwak hechtingdraadje.
Na een half jaar kwam ik thuis en zag een enorm gegroeide zoon die niet Antonio heette maar Willem Antonie. Het vertrek viel weer niet mee en was met ruzie bij de aannemer van schepelingen gepaard gegaan. Ik kreeg definitief mijn drie dagen huwelijksverlof, die ik volgens de arbeidsovereenkomst nog tegoed had, niet uitgekeerd.

Ik had immers vakantieverlof aangevraagd om te trouwen en hoe kon de reder dan verlof uitkeren over dagen dat je al verlof had.

Je miste veel op zee maar je kreeg er ook veel voor terug…. zoals mooie herinneringen.

----------

De schrijver leverde het plaatje.


© 2022 Jan Willem Minderhout meer Jan Willem Minderhout - meer "Te water" -
Bezigheden > Te water
Ms Jason Jan Willem Minderhout
2006BZ Jason
In 1958 vond mijn verloofde dat het wel eens tijd werd om te trouwen. We kenden elkaar inmiddels drie jaar, waarvan ik ongeveer drie maanden thuis geweest was. Ik had in die tijd mijn diploma om als tweede scheepswerktuigkundige te varen, wat ik dan ook deed. Ik verlangde er evenwel naar om eerst het diploma te halen waarmee ik hoofdwerktuigkundige op de grootste passagiersschepen kon worden. Trouwen en geld reserveren om te studeren waren tegengestelde begrippen. Beide waren duur maar de krachtigste factor in zo’ n dilemma is dan toch wel de vrouw die wil trouwen, al kende ze me maar drie maanden.

De jaren telden ook voor haar ouders niet, maar wel de maanden. De korte perioden, drie tot vier dagen tussen de reizen die ik thuis was, moest ze ‘s avonds om halftien thuis zijn. Als we daarna afscheid van elkaar namen in het halletje, met een stuur van een daar geparkeerde fiets in mijn rug, riep haar moeder om tien uur dat het tijd was.

Op zulke momenten dacht ik niet meer aan diploma’s en gaf mijn verloofde gelijk dat ze wou trouwen.
Even later, naar huis fietsend, werd die overtuiging weer wat minder, waardoor ik haar op de vertrekdag van weer een reis vertelde dat ook ik wou trouwen mits zij een huis vond. Een onmogelijkheid dacht ik in een tijd van schreeuwende woningnood. Ik dacht op deze wijze een positieve houding aan te nemen ten opzichte van ons huwelijk en me tegelijk ruimte in de tijd te verschaffen om zonder geldproblemen te gaan studeren. Want trouwen betekende gelijk de kost verdienen voor twee omdat vrouwen op hun trouwdag, gedwongen door de wet, hun baan inruilden voor hun man.

Wie schetst echter mijn verbazing toen ik vijfhonderd mijl buiten Land's End al een telegram kreeg met de korte tekst ‘woonruimte gevonden’.
Het duurde nog tot Port of Spain voordat ik een brief met bijzonderheden kreeg.
En inderdaad had ze woonruimte gevonden, inwoning bij een schoenmakersweduwe die in de straat woonde. Ze had het altijd goed met de schoenmaker en zijn vrouw kunnen vinden en had het contact bewaard met zijn vrouw na het overlijden van de schoenmaker.

Dit betekende dus dat ik ging trouwen op het eind van de reis. De brief bevatte ook allerhande tekeningetjes en voorstellen over de ombouw en inrichting van de bovenverdieping met zolder die wij in onderverhuur kregen.
Ik kon niet anders meer dan er mee akkoord gaan dat er geïnvesteerd werd in een schoorsteentje, meubels en regelingen voor de trouwpartij en vervolgde mijn reis met het leven van de zeeman.
Wacht lopen, eten, slapen en zo nu en dan eens een hulpmotor overhalen of een zuiger trekken.

De reis verliep nu ineens tergend langzaam. Mijn inbreng van de trouwdag beperkte zich tot brieven ontvangen en schrijven en verder wachten tot het gespreide bedje ons kon ontvangen.
Of ik in uniform wou trouwen? Liever niet, het uniform dat ik had was niet goed genoeg meer om in te trouwen maar was ook nog niet aan vervanging toe.
Op het zolderkamertje kon geen tweepersoonsbed staan maar wel een twijfelaar, tussen twee en eenpersoons in, of ik dat erg vond?
Hoe lang ik dacht thuis te zijn? Nou toch zeker wel drie weken als ik naar een andere boot ging.

Huwelijk

Na vijf lange maanden begon het eind van de reis in zicht te komen en werd de huwelijksdatum vastgesteld. Het vaststellen was niet moeilijk maar op zee is er wel eens mist, wat ons ook overkwam. We slopen met een slakkengang door het Kanaal waarbij we nog vele uren lagen te drijven, begeleid door het driftig gebel op de bak en de erg vals klinkende gongslagen op het achterdek van het schip.
Onze bestemming, Stade aan de Weser, waar we aluinaarde moesten lossen, bereikten we met drie dagen vertraging zodat ik nooit meer op tijd thuis kon zijn om te trouwen.

Ik had echter buiten de lobbycapaciteiten van mijn bruid gerekend. Ze had de aannemer van schepelingen zodanig bewerkt dat er in Stade een aflosser te wachten stond en ik onmiddellijk naar huis kon.
Met het laatste dieseltreintje reed ik door het druilerige, mistige weer naar Bremen waar ik de aansluiting met de Scandinavië Expres miste. Via de buren van mijn verloofde, die al telefoon hadden, kon ik berichten dat ik pas de volgende dag tegen de middag in Amsterdam kon zijn.

In de morsige binnenstad van Bremen, waar de gevolgen van de bombardementen nog duidelijk merkbaar waren vond ik een goedkoop hotelletje. Ik kwam op een kamer die erg warm was. De radiator stond vol open en het handwieltje van de afsluiter was weg. Het raam klemde zodanig dat ik het niet open kon krijgen. Verder lag er op bed een grote rare peluw. Het was een dekbed dat erg kort was zodat je of je voeten of je hals er mee kon bedekken en een harde rol deed dienst als hoofdkussen.

Het inslapen kostte me moeite terwijl ik zo graag een beetje uitgerust aan mijn wittebroodsweken wou beginnen
Kort nadat ik in mijn bed lag werd het zo bloedheet op het kamertje dat ik besloot om de gangdeur open te zetten, nadat ik mijn monsterboekje, paspoort en portemonnee onder mijn matras verstopt had.
Ik sliep snel in en droomde dat ik thuis was. Ik werd door mijn haar gestreeld, opende mijn ogen en keek in de ogen van een vreemde vrouw. Ik maakte haar duidelijk dat ze wel erg op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was, waarna ze verongelijkt verdween. Welke taal ik hiervoor gebruikte weet ik niet maar het was wel een krachtige taal.

Ik heb mijn spullen gepakt en ben naar het station gegaan. De troosteloze wachtkamer had de reuk van koude sigarettenrook en de koffie smaakte er vies.
De reis naar huis verliep vlot, in Amersfoort werd de trein gesplitst in een deel voor Amsterdam en een deel dat naar Hoek van Holland ging.
Aangekomen in Amsterdam zag ik vanuit het treinraampje mijn bruid in de verte richting uitgang lopen. Ik sprong uit de trein, holde haar achterna en toen ik ze ingehaald had vroeg ze mij: waar kom jij nou vandaan. Ik antwoordde haar verbluft: ’uit de Scandinavië Expres’.
'Waar staat die dan?'
‘Daar’ zei ik en wees naar een locomotief met een wagon. Eén wagon vond ik zelf ook vreemd maar ik kon er niet meer van maken.

Na dit zakelijk intermezzo hebben we elkaar omhelsd en hebben we de trein naar Haarlem genomen, er restten ons nog vier en twintig ongetrouwde uren.
Deze uren waren hectisch maar gelukkig had mijn bruid een goed draaiboek gemaakt zodat alles wat er in stond op rolletjes verliep. Voor het aanmeten van een trouwpak waren de dagen die we varend in de mist verloren hadden, uitgetrokken. De enige redding was huren, wat ook in die tijd al lukte.
Een gouden greep want alles, op mijn ondergoed na, wat ik huurde paste perfect. Ik hoefde me geen zorgen te maken over schoenen die ingelopen moesten worden of een overhemd dat nog wel zou krimpen. Elk kledingstuk was een eendagsvlieg en geen zorg voor de toekomst.

De trouwdag was perfect, de woonruimte was erg gezellig ingericht en we sliepen heerlijk in ons bedje van negentig centimeter breed.

Wittebroodsdagen

Na enkele dagen kregen we toch wel wat geldgebrek zodat ik naar de rederij ging om mijn gage op te halen en ook om te vragen hoeveel wittebroodsweken in mijn verschiet lagen.
Het geld vormde geen probleem maar dat mijn wittebroodsweken gereduceerd waren tot vijf dagen deed het bloed uit mijn gezicht wegstromen. Mijn komst naar de rederij kwam zodoende de aannemer goed uit want het bespaarde hem een telegram om me weer op te roepen.

Ja ik moest weer met hetzelfde schip mee, gebrek aan machinisten, we hebben er toch voor gezorgd dat je op tijd thuis was om te trouwen….
Er viel niets aan te doen en hoe vertel je het aan je bruid?
Ze was uit het hout gesneden dat wel buigt maar niet breekt en had in de loop der verlovingsjaren geleerd wat het leven met een zeeman inhield. Ze uitte onder meer haar liefde door op enkele dagen twee warme maaltijden te koken zodat ze toch alles wat ze op een kookcursus geleerd had aan mij kon demonstreren.
Met de vijf wittebroodsdagen hebben we zo intens beleefd dat elke dag welhaast telde voor een week.

Weer op reis

Het uitvaren viel niet mee.
Omdat ik verlof had gehad en het minst ver van de Surinamekade af woonde moest ik op de vertrekdag als eerste aan boord zijn en dat betekende om halfzes uit de veren.
Daar trof ik de bekende chaos aan, overal werden nog werkzaamheden uitgevoerd en jan en alleman zeurde aan mijn hoofd dat niet naar varen stond.
Ik zag in een baal poetskatoen de kleuren van de dekens op ons bed plus de golvingen van een warm vrouwenlijf eronder. Toen er in de pantry koffie gezet werd en ik de geuren opsnoof voelde ik me in mijn rotan stoeltje zitten, met mijn voeten op het marmoleum, wachtend op mijn vrouw totdat die de koffie klaar had.
Dit duurde echter niet lang want we moesten de reis op. Dat betekende brandstofolie peilen, de voorraad smeerolie opnemen, was er genoeg freon aan boord, zijn de zuigerveren geleverd en zit de koellading in de koelkasten en de vrieslading in de vrieskasten en niet andersom.

Om 17 uur werd het stiller op het schip. Legio mensen hadden ons een goede reis toegewenst en ons het gevoel bijgebracht dat ze ons met de rotzooi lieten barsten.
Het schip was, door al dat vreemd volk, smerig geworden. Op elke vrije plek lag proviand en reserveonderdelen. Niets leek zeevast gemaakt te zijn, losse takels slingerden door de machinekamer en bij de hulpketel lag een plas stookolie…

Als derde machinist kon ik na het avondeten, traditioneel bestaand uit aardappelen boontjes en varkenskarbonade, naar mijn kooi omdat ik de hondenwacht liep en dus om nul uur op wacht moest.
In mijn kooi lag nog het beddengoed van mijn aflosser, in de douche stonden door de schilders gebruikte en achtergelaten verfpotten en de wc was totaal bevuild. Ongewassen ben ik maar tussen de lakens van mijn voorganger gedoken. Met een erg eenzaam gevoel in mijn lijf, denkend aan mijn vrouw in een schoon bed waar geen emmer met nieuw gereedschap voor stond, viel ik pas in slaap nadat ik mijn gedachten op oneindig gezet had.

In mijn onderbewuste hoorde ik de hoofdmotor starten, de afscheidstoot op de fluit van de sleepboot, het op een hoger vermogen brengen van de motor bij de Hembrug om meer kracht op het roer te krijgen en het vol achteruit slaan van de schroef bij het tot stilstand komen in de sluis van IJmuiden.

Bij de sluis van IJmuiden

Daar werd ik gewekt omdat mijn vrouw op de wal stond. Ze was op de fiets door de nacht naar de sluis gekomen voor een laatste omhelzing en overhandigde me tegelijk een rol antennedraad, voor mijn radio, die ik thuis had laten liggen.

De sluisdeur aan zeezijde ging open, een laatste zwaai en de reis was begonnen.
Het was december en slecht weer in het kanaal en de Golf van Biskaje. Hier en daar lekte er, door de overkomende zeeën, water in de verblijven en gelucht kon er niet worden zodat de stemming aan boord erg in mineur was. Na de Azoren verbeterde het weer, de patrijspoorten konden open en hier en daar brak er een lach door of werd er een deuntje gefloten. Het varen begon toch weer wel mee te vallen nu ons schip weer opgepoetst was, de werkdruk wat minder werd en we ons natje en droogje hadden.
Na diverse bestemmingen aangedaan te hebben in de Caribische zee, vervolgden we onze reis leeg naar de Oostkust van de Verenigde Staten.

Dwars van Kaap San Antonio op Cuba kwam de marconist mijn hut in met een telegram van mijn vrouw. Ik schrok zoals ik op deze wijze nog nooit geschrokken was. Ik merkte aan de houding van de marconist dat er iets belangrijks aan de hand was. Het bericht was echter niet angstaanjagend maar wel onverwachts. Ze seinde me dat ze in verwachting was en dat alles goed ging.

Ik ben naar het sloependek gegaan, zag de kaap aan de kim en vertelde mezelf dat als het een zoon zou worden ik hem Antonio zou noemen. Dit bracht een glimlach op mijn gezicht terwijl ik terugliep naar mijn hut in de machinistengang waar ik het nieuws aan mijn medeopvarenden vertelde. Deze waren opgelucht dat ik geen slecht bericht gekregen had. Iets waar ze bang voor geweest waren omdat ze me met een gezicht als een oorwurm naar dek hadden zien gaan.

Het bericht verspreidde zich al vlug over het schip zodat mijn hutje zich snel vulde met gelukwensers. Drie op de kooi, drie op de sofa, een op de prullenbak, twee op de rand van de tafel en ik op mijn eigen stoel.

Een wieg

Bij het derde rondje pils ontstond het plan om een wieg te gaan bouwen. Een raket naar de maan sturen leek eenvoudiger dan een wieg bouwen op zee.

Toch begonnen we er aan waarbij de eerste vraag zich aandiende; hoe lang is een pasgeboren kind?
Geen nood, de derde stuurman die een fan was van Grace Kelly en al haar lichaamsmaten kende was in het bezit van een foto waarbij ze de pasgeboren prinses Caroline van Monaco gestrekt voor zich hield.
Na wat rekenen op de brug, waarbij de lengte van heup tot teen van Graces been, het uitgangspunt vormde kwam de stuurman met de maat van Caroline te voorschijn. Een pasgeboren kind is vijf en zestig centimeter lang en dat was geen gegist maar een waar bestek.

Met deze wetenschap werd er een ontwerptekening van de wieg gemaakt die aan alle eisen voldeed. De wieg moest de trap op kunnen dus het onderstel en de voile moesten demonteerbaar zijn. Verder zal ik niet over alles uitweiden, maar de bak werd gemaakt uit erg dik multiplex dat tot op de gewenste dikte afgepeld werd. De wanden werden versierd met op dikte gefreesde latjes uit de koelkamer en de pootjes bestonden uit roodkoperen 12 mm. pijp waarin met een spanschroef een draadje op voorspanning gebracht was en vervolgens gevuld met beton. Luifel en onderstel waren demonteerbaar met een vleugelmoer.

Nadat de wieg klaar was haalde kindergehuil me op een nacht uit mijn slaap. Ik dacht even dat ik thuis was maar nee, ik hoorde de motor. Ik deed mijn kooilampje aan en daar stond de wieg opgemaakt met lappen uit de poetslappenkist en een baby-tje?
Nee, het was een soort popje met een hoofdje gemaakt uit een kokosnoot waarop een roze kapje prijkte. Onnodig te zeggen dat de wieg voor mijn kooi bleef staan tot er een brief van mijn vrouw kwam die vertelde dat een pasgeboren kind slechts 50 cm. lang is. De stuurman had het er moeilijk mee maar geen nood, de wieg werd 10 cm. ingekort met behoud van kwaliteit. Twee van mijn kleinkinderen hebben er ook in gelegen.

Buikpijn

Nadat de reis verliep kreeg ik steeds meer last van buikpijn. Ik bezocht in diverse havens diverse dokters die niets konden vinden. Doordat mijn collega me steeds meer voor de gek hielden, me stangden met mijn buikpijn werd de kapitein steeds achterdochtiger. Hij ging vermoeden dat ik naar huis terug wou.
In New Orleans verzocht ik om weer naar de dokter te mogen gaan en dat mocht maar dan ging de kapitein mee want dat gedonder met mij moest maar eens afgelopen zijn.
Bij de dokter vroeg deze wie er ziek was waarna de kapitein, ondanks de strepen op zijn uniform, in de wachtkamer achter bleef. Beter werd ik er niet van.

De reis verliep verder vlot en een week voor de datum van de bevalling kwam ik thuis. Mijn vrouw, want je weet maar nooit hoe snel een zeeman weer moet monsteren, had een plaats besproken in een kraamkliniek.
Toen het kind van zijn komst liet blijken gingen we naar de kliniek. Het gevoel van mijn vrouw, dat de geboorte in aantocht was, werd in twijfel getrokken en ik werd naar huis gestuurd.

Een zoon

Toen ik thuiskwam ging de telefoon dat de geboorte bezig was. Ik vloog op mijn fietsje naar de kraamkliniek maar mocht er niet in omdat het geen spreekuur was. Mijn verbluftheid was van korte duur, ik rende naar de achterzijde van het gebouw en wist me, via de keuken toegang te verschaffen. Verder wist ik de weg al en terwijl ik de kraamkamer binnenkwam, zag ik het behaarde schedeltje van onze zoon tevoorschijn komen terwijl mijn vrouw mompelde ‘gelukkig, ik kon het niet langer tegenhouden’.

Later, op het bezoekuur kreeg ik de schrik van mijn leven toen ik tegen een bed aankeek waar een vroegere verloofde van me inlag. Ben ik nu toch met de verkeerde getrouwd, flitste het door me heen. De vertwijfeling duurde niet lang want mijn vrouw riep me en toen ik wat ongemakkelijk was gaan zitten vroeg ze me of ik niet blij was, want ik keek zo sip.

Het was allemaal toch wel erg moeilijk, zodat ik aan de directrice ging vragen om mijn vrouw op een ander zaaltje te leggen. Het enige wat ze deed was zich verontschuldigen en maar herhalen dat ze dat niet geweten had.
Ze heeft het geregeld maar tot mijn verbijstering konden mijn vrouw en mijn ex-verloofde het goed met elkaar vinden zodat ze regelmatig bij elkaar op de kamer zaten.

Na enige dagen kwam ze thuis met de kleine en kreeg ik weer buikpijn. De huisarts dacht aan een blindedarmontsteking en schreef me bedrust voor zodat ik me ziek moest melden.
Dat werd niet geloofd bij de rederij, zodat ik de volgende dag al een controlerend arts op bezoek had. Mijn vrouw was juist de kleine aan het verschonen op de enige plek van onze woning die daarvoor geschikt was, haar helft van het bed, toen we de schoenmakersvrouw hoorden zeggen ‘Loopt u maar door, hij ligt op zolder in bed’

Mijn vrouw daalde het smalle trapje af om de controlerende arts op te vangen en ik gooide de dekens over de baby omdat ik me schaamde dat ik met een boreling in bed lag.
Bij mijn bed gekomen vroeg de dokter me om mijn buik te ontbloten, hij drukte er op en op dat moment kreeg mijn zoon het benauwd en begon te gillen. De dokter keek stomverbaasd tot ik de dekens terugsloeg om mijn jongen lucht te geven.

Blindedarm

Het werd nog een heel geëmmer met die blindedarm. De huisarts stuurde me naar de chirurg maar die wou hem er niet uithalen omdat de symptomen te vaag waren en van de maatschappijdokter mocht ik niet monsteren omdat hij het risico te groot achtte.
Het ding is er toch uitgehaald en na een paar weken werd ik weer beter verklaard en moest onmiddellijk aanmonsteren.

Op weg naar boord tilde ik mijn koffer in de bus en dat veroorzaakte een snijdende pijn op de plaats van de operatiewond. Door mijn kleren heen voelde ik een bobbel die alsmaar groter werd. Aan boord gekomen schrok ik van dat blauwgele gezwel op mijn buik en ging naar de maatschappijdokter. Dat ziet er niet best uit, mompelde hij. Ha, dacht ik, fijn nog even langer thuis. Maar zo werkte het niet, ik moest toch maar gaan varen omdat de volgende haven Hamburg was. Er was een hechting gesprongen en voordat je daaraan doodgaat kun je doktershulp zoeken in Hamburg werd me verteld. Ik moest wel rustig aan doen, maar dat is een onmogelijk advies voor een zeeman.

De dokter had van zijn kant wel gelijk gehad. De pijn werd minder en de bobbel verdween tergend langzaam. Misschien was werken wel de remedie om snel te herstellen van een zwak hechtingdraadje.
Na een half jaar kwam ik thuis en zag een enorm gegroeide zoon die niet Antonio heette maar Willem Antonie. Het vertrek viel weer niet mee en was met ruzie bij de aannemer van schepelingen gepaard gegaan. Ik kreeg definitief mijn drie dagen huwelijksverlof, die ik volgens de arbeidsovereenkomst nog tegoed had, niet uitgekeerd.

Ik had immers vakantieverlof aangevraagd om te trouwen en hoe kon de reder dan verlof uitkeren over dagen dat je al verlof had.

Je miste veel op zee maar je kreeg er ook veel voor terug…. zoals mooie herinneringen.

----------

De schrijver leverde het plaatje.
© 2022 Jan Willem Minderhout
powered by CJ2