archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 17
Jaargang 18
1 juli 2021
Vermaak en Genot > Doe toch een spelletje mee delen printen terug
Stommiteiten Wim Westerveld

1817VG Bril1In alle soorten en maten heb je ze. De ergste zijn de vergissingen die niet alleen jezelf schaden, maar ook anderen. Maar de irritantste zijn de blunders die alleen jezelf pijn doen. Wij schakers weten daar alles van. Je kan niemand anders de schuld geven en pogingen om verzachtende omstandigheden als oorzaak van falen aan te voeren schieten niet alleen tekort, maar het gelamenteer dat het te warm was of dat je je niet goed voelde maakt bovendien de knauw aan de eigenwaarde alleen maar bijtender als je eenmaal beseft dat dergelijke excuses onwaardig zijn. Stommiteiten waarbij ik alleen mezelf had, zijn me ontelbare malen ontsnapt. Het is het lot van de schaker die zich nu eenmaal aan een spel waagt dat voor een gewoon mens eigenlijk te moeilijk is. Maar ook buiten het schaken zijn stommiteiten me niet bespaard gebleven.

Voor een visueel gehandicapte is een bril een onmisbare prothese in het leven. In het begin heb je dat nog niet zo door, maar met het klimmen der jaren wordt zo’n ding steeds meer een teken dat er hulp nodig is om je overeind te houden. Het moment dat je niet langer onder het besef uit kan dat de ouderdom zijn tol vraagt en je je verloren gewaande bril in de ijskast terugvindt is gelukkig nog niet aangebroken, maar als je in toenemende verstrooidheid op je hulpmiddel gaat zitten en duidelijk is dat niemand anders dan jijzelf die bril op de zitting van je stoel heeft gelegd krijgt het zelfvertrouwen toch een deuk. Hoe dom! Mijn hulpstuk liet onder druk van mijn gewicht een kort krakend geluid horen ten teken van overgave en had zich in twee stukken gedeeld. Een lijmpoging hield niet stand en dus was een gang naar de opticien onvermijdelijk geworden.

Er is veel veranderd in de afgelopen decennia, maar dat geldt niet voor brilmonturen. Het enige dat verandert is de mode en modes komen en gaan in een cyclisch ritme. Heel lang heb ik het met hetzelfde montuur gedaan. Vaak liep ik daardoor met een montuur rond dat geheel uit de mode was, maar ook kon ik in tijden dat mijn brilmontuur samenviel met de heersende mode ten onrechte als een modegevoelig iemand versleten worden. En zo stond ik bij de opticien oog in oog met een montuur dat al eens helemaal in de mode was geweest en in 1969 gedragen werd door de student-assistent van een eerstejaars practicum natuurkunde waaraan ik deelnam. Ik zal bij de confrontatie met dat montuur in de vitrine van de opticien ongetwijfeld wazig gekeken hebben bij de schaamtevolle herinnering aan het moment dat ik dat montuur lang geleden voor het eerst zag.

De heer Bürgermeister, zo heette mijn student-assistent, was een paar jaar ouder dan ik maar in alles, en niet alleen door zijn imponerende achternaam, een autoriteit waar ik tegen opzag. En toen hij zijn handtekening zette onder mijn valsheid in geschrifte en me met zijn blik door dat montuur liet blijken dat hij me wel doorhad, voelde ik me buitengewoon ongemakkelijk. De poging om mijn onhandigheid heimelijk te maskeren was doorzien. Wat was er gebeurd?
Het practicum vond plaats in een zaaltje van het beroemde Kamerlingh Omnes Laboratorium in Leiden. Het was een soort hindernisbaan die je langs allerlei proefopstellingen moest zien af te leggen. De hindernissen waren antieke opstellingen die in een museum niet misstaan zouden hebben. Ongetwijfeld hadden generaties studenten ondanks dat aftandse materiaal hun waarnemingen succesvol gedaan, maar niettemin leek me dat door de krakkemikkige toestand van de apparaten nog niet zo eenvoudig. In theoretisch opzicht waren het slechts basale fenomenen die bestudeerd moesten worden, stof die me op het gymnasium was bijgebracht door mijn schakende natuurkundeleraar Frits Hooftman de vader van clubgenoot Victor Hooftman. In de theorie zat hem de moeilijkheid dus niet, wel in het doen van de metingen die de theorie moesten falsificeren.
Zegt deze formule u (nog) iets?

T 0 = 2 ? ? g {displaystyle T_ {0}=2pi {sqrt {frac {ell } {g}}}}

Het is de Wet van Christiaan Huygens, de oudste formule van de natuurkunde. De trillingstijd van een slinger hangt alleen af van de lengte en de versnelling van de zwaartekracht. Een briljante vondst1817VG Bril2 die tot het slingeruurwerk leidde, maar voor mij was het vooral een struikelblok. Het was de bedoeling dat je na een rondgang over de ‘hindernisbaan’ je waarnemingen op een speciaal formulier noteerde en liet aftekenen door de student-assistent om daarna thuis het werkstuk te voltooien door aan te tonen dat je waarnemingen in overeenstemming waren met de theorie. Als dat gelukt was kon je het geheel, bewijsvoering plus waarnemingenformulier, inleveren en had je het practicum succesvol afgerond.
Maar ja, die slinger. Mijn waarnemingen lieten me niet aan Huygens twijfelen, maar wel aan mezelf. De herkansing gaf geen verbetering en ten einde raad heb ik me verlaagd tot een vervalsing. De waarnemingen van een medestudent heb ik op een nieuw formulier overgeschreven en laten aftekenen door de heer Bürgermeister. Dat was goedbeschouwd inductie, gegevens zoeken die leiden tot de gewenste uitkomst. Een doodzonde volgens diezelfde natuurkundeleraar, Frits Hooftman.

Ach, hadden al die dwaallichten met hun complottheorieën maar zo’n leraar gehad. Aan de andere kant leidden zijn vermanende woorden zoveel jaren nadien wel tot een pijnlijke herinnering bij het zien van dat brilmontuur in de vitrine van de opticien. Een stommiteit gevolgd door een doodzonde.

Veelzeggend is het dat je zo’n tamelijk onschuldige gebeurtenis je zo nauwkeurig kunt herinneren, want op de keper beschouwd zijn de stommiteit en het geknoei met gegevens eigenlijk klein bier.

Zo’n precieze herinnering heb ik ook aan iets doms dat me een paar maanden eerder was overkomen op het schaakbord. Bij het jeugdkampioenschap van Rotterdam, de enige keer dat ik eraan meegedaan heb. De jeugdkampioen van Nederland Hans Böhm had ik al met zwart verslagen en nu mocht ik het met wit tegen Cor van Wijgerden proberen. Cor zal voor iedereen wel de favoriet geweest zijn, maar daar dacht ik toch anders over. Ik had hem al eens verslagen en dat was met zwart en nu had ik wit.
We speelden in een zaaltje aan de Karel Doormanstraat. Atrium heette het en ik zie het nog helemaal voor me, zelfs aan welke kant van het zaaltje Cor en ik zaten. Ik verwachtte een Pirc, maar het werd een Siciliaan, een Draak.

Na zeven zetten was deze overbekende stelling van de versnelde Draak op het bord gekomen. Voor mij toen geheel nieuw en ik dacht dat we nu via transpositie in de hoofdvariant terecht zouden komen. Ik verheugde me al op de koningsaanval die ik zou gaan lanceren en speelde vol zelfvertrouwen 8. f3 waarop Cor a tempo 8. .. Db6 liet volgen.
Ik voelde direct nattigheid want Cor stond toen al bekend als een theoreticus. Ik verzonk in diep gepeins, van mijn zelfvertrouwen was weinig meer over. Ten slotte kwam ik tot de conclusie dat zwart niet goed op b2 kon slaan en speelde 9. Dd2 waarop Cor weer a tempo 9. .. Pxe4 speelde en ik stond verloren! Wat ongelofelijk stom. De technische afwerking was van Wijgerden wel toevertrouwd. Een schrale troost was het toen ik later ontdekte dat niemand minder dan Robert Fischer in dezelfde val was gelopen, maar die had natuurlijk de schade weten te beperken met 9. Lb3!
(Zie diagram hiervoor)

Het is de kunst om je voordeel te doen met je fouten en kort na die desastreus verlopen partij ben ik dan ook de versnelde Draak gaan spelen. En vaak kon ik een goedkoop puntje incasseren met dezelfde truc die me zo lelijk was opgebroken, toen en daar in dat zaaltje van Atrium. Meestal wist ik de winst van de zo pijnlijk verworven wetenschap in snelschaakpartijtjes te incasseren, maar ook een keer in de hoofdklasse. In de competitiewedstrijd tegen DD. Het slachtoffer was Bernard Schendstok, een strak gesneden bebrilde Hagenaar die het schaken eraan heeft gegeven toen er niet meer gerookt mocht worden. Maar dit terzijde.
Dit alles bedacht ik me bij de opticien toen ik een nieuw montuur moest uitkiezen. ‘Doe mij maar dat lichtbruine ronde montuur’, hoorde ik me zeggen tegen de opticien. Het Bürgermeister montuur.

--------
De plaatjes zijn van de schrijver


© 2021 Wim Westerveld meer Wim Westerveld - meer "Doe toch een spelletje mee" -
Vermaak en Genot > Doe toch een spelletje mee
Stommiteiten Wim Westerveld
1817VG Bril1In alle soorten en maten heb je ze. De ergste zijn de vergissingen die niet alleen jezelf schaden, maar ook anderen. Maar de irritantste zijn de blunders die alleen jezelf pijn doen. Wij schakers weten daar alles van. Je kan niemand anders de schuld geven en pogingen om verzachtende omstandigheden als oorzaak van falen aan te voeren schieten niet alleen tekort, maar het gelamenteer dat het te warm was of dat je je niet goed voelde maakt bovendien de knauw aan de eigenwaarde alleen maar bijtender als je eenmaal beseft dat dergelijke excuses onwaardig zijn. Stommiteiten waarbij ik alleen mezelf had, zijn me ontelbare malen ontsnapt. Het is het lot van de schaker die zich nu eenmaal aan een spel waagt dat voor een gewoon mens eigenlijk te moeilijk is. Maar ook buiten het schaken zijn stommiteiten me niet bespaard gebleven.

Voor een visueel gehandicapte is een bril een onmisbare prothese in het leven. In het begin heb je dat nog niet zo door, maar met het klimmen der jaren wordt zo’n ding steeds meer een teken dat er hulp nodig is om je overeind te houden. Het moment dat je niet langer onder het besef uit kan dat de ouderdom zijn tol vraagt en je je verloren gewaande bril in de ijskast terugvindt is gelukkig nog niet aangebroken, maar als je in toenemende verstrooidheid op je hulpmiddel gaat zitten en duidelijk is dat niemand anders dan jijzelf die bril op de zitting van je stoel heeft gelegd krijgt het zelfvertrouwen toch een deuk. Hoe dom! Mijn hulpstuk liet onder druk van mijn gewicht een kort krakend geluid horen ten teken van overgave en had zich in twee stukken gedeeld. Een lijmpoging hield niet stand en dus was een gang naar de opticien onvermijdelijk geworden.

Er is veel veranderd in de afgelopen decennia, maar dat geldt niet voor brilmonturen. Het enige dat verandert is de mode en modes komen en gaan in een cyclisch ritme. Heel lang heb ik het met hetzelfde montuur gedaan. Vaak liep ik daardoor met een montuur rond dat geheel uit de mode was, maar ook kon ik in tijden dat mijn brilmontuur samenviel met de heersende mode ten onrechte als een modegevoelig iemand versleten worden. En zo stond ik bij de opticien oog in oog met een montuur dat al eens helemaal in de mode was geweest en in 1969 gedragen werd door de student-assistent van een eerstejaars practicum natuurkunde waaraan ik deelnam. Ik zal bij de confrontatie met dat montuur in de vitrine van de opticien ongetwijfeld wazig gekeken hebben bij de schaamtevolle herinnering aan het moment dat ik dat montuur lang geleden voor het eerst zag.

De heer Bürgermeister, zo heette mijn student-assistent, was een paar jaar ouder dan ik maar in alles, en niet alleen door zijn imponerende achternaam, een autoriteit waar ik tegen opzag. En toen hij zijn handtekening zette onder mijn valsheid in geschrifte en me met zijn blik door dat montuur liet blijken dat hij me wel doorhad, voelde ik me buitengewoon ongemakkelijk. De poging om mijn onhandigheid heimelijk te maskeren was doorzien. Wat was er gebeurd?
Het practicum vond plaats in een zaaltje van het beroemde Kamerlingh Omnes Laboratorium in Leiden. Het was een soort hindernisbaan die je langs allerlei proefopstellingen moest zien af te leggen. De hindernissen waren antieke opstellingen die in een museum niet misstaan zouden hebben. Ongetwijfeld hadden generaties studenten ondanks dat aftandse materiaal hun waarnemingen succesvol gedaan, maar niettemin leek me dat door de krakkemikkige toestand van de apparaten nog niet zo eenvoudig. In theoretisch opzicht waren het slechts basale fenomenen die bestudeerd moesten worden, stof die me op het gymnasium was bijgebracht door mijn schakende natuurkundeleraar Frits Hooftman de vader van clubgenoot Victor Hooftman. In de theorie zat hem de moeilijkheid dus niet, wel in het doen van de metingen die de theorie moesten falsificeren.
Zegt deze formule u (nog) iets?

T 0 = 2 ? ? g {displaystyle T_ {0}=2pi {sqrt {frac {ell } {g}}}}

Het is de Wet van Christiaan Huygens, de oudste formule van de natuurkunde. De trillingstijd van een slinger hangt alleen af van de lengte en de versnelling van de zwaartekracht. Een briljante vondst1817VG Bril2 die tot het slingeruurwerk leidde, maar voor mij was het vooral een struikelblok. Het was de bedoeling dat je na een rondgang over de ‘hindernisbaan’ je waarnemingen op een speciaal formulier noteerde en liet aftekenen door de student-assistent om daarna thuis het werkstuk te voltooien door aan te tonen dat je waarnemingen in overeenstemming waren met de theorie. Als dat gelukt was kon je het geheel, bewijsvoering plus waarnemingenformulier, inleveren en had je het practicum succesvol afgerond.
Maar ja, die slinger. Mijn waarnemingen lieten me niet aan Huygens twijfelen, maar wel aan mezelf. De herkansing gaf geen verbetering en ten einde raad heb ik me verlaagd tot een vervalsing. De waarnemingen van een medestudent heb ik op een nieuw formulier overgeschreven en laten aftekenen door de heer Bürgermeister. Dat was goedbeschouwd inductie, gegevens zoeken die leiden tot de gewenste uitkomst. Een doodzonde volgens diezelfde natuurkundeleraar, Frits Hooftman.

Ach, hadden al die dwaallichten met hun complottheorieën maar zo’n leraar gehad. Aan de andere kant leidden zijn vermanende woorden zoveel jaren nadien wel tot een pijnlijke herinnering bij het zien van dat brilmontuur in de vitrine van de opticien. Een stommiteit gevolgd door een doodzonde.

Veelzeggend is het dat je zo’n tamelijk onschuldige gebeurtenis je zo nauwkeurig kunt herinneren, want op de keper beschouwd zijn de stommiteit en het geknoei met gegevens eigenlijk klein bier.

Zo’n precieze herinnering heb ik ook aan iets doms dat me een paar maanden eerder was overkomen op het schaakbord. Bij het jeugdkampioenschap van Rotterdam, de enige keer dat ik eraan meegedaan heb. De jeugdkampioen van Nederland Hans Böhm had ik al met zwart verslagen en nu mocht ik het met wit tegen Cor van Wijgerden proberen. Cor zal voor iedereen wel de favoriet geweest zijn, maar daar dacht ik toch anders over. Ik had hem al eens verslagen en dat was met zwart en nu had ik wit.
We speelden in een zaaltje aan de Karel Doormanstraat. Atrium heette het en ik zie het nog helemaal voor me, zelfs aan welke kant van het zaaltje Cor en ik zaten. Ik verwachtte een Pirc, maar het werd een Siciliaan, een Draak.

Na zeven zetten was deze overbekende stelling van de versnelde Draak op het bord gekomen. Voor mij toen geheel nieuw en ik dacht dat we nu via transpositie in de hoofdvariant terecht zouden komen. Ik verheugde me al op de koningsaanval die ik zou gaan lanceren en speelde vol zelfvertrouwen 8. f3 waarop Cor a tempo 8. .. Db6 liet volgen.
Ik voelde direct nattigheid want Cor stond toen al bekend als een theoreticus. Ik verzonk in diep gepeins, van mijn zelfvertrouwen was weinig meer over. Ten slotte kwam ik tot de conclusie dat zwart niet goed op b2 kon slaan en speelde 9. Dd2 waarop Cor weer a tempo 9. .. Pxe4 speelde en ik stond verloren! Wat ongelofelijk stom. De technische afwerking was van Wijgerden wel toevertrouwd. Een schrale troost was het toen ik later ontdekte dat niemand minder dan Robert Fischer in dezelfde val was gelopen, maar die had natuurlijk de schade weten te beperken met 9. Lb3!
(Zie diagram hiervoor)

Het is de kunst om je voordeel te doen met je fouten en kort na die desastreus verlopen partij ben ik dan ook de versnelde Draak gaan spelen. En vaak kon ik een goedkoop puntje incasseren met dezelfde truc die me zo lelijk was opgebroken, toen en daar in dat zaaltje van Atrium. Meestal wist ik de winst van de zo pijnlijk verworven wetenschap in snelschaakpartijtjes te incasseren, maar ook een keer in de hoofdklasse. In de competitiewedstrijd tegen DD. Het slachtoffer was Bernard Schendstok, een strak gesneden bebrilde Hagenaar die het schaken eraan heeft gegeven toen er niet meer gerookt mocht worden. Maar dit terzijde.
Dit alles bedacht ik me bij de opticien toen ik een nieuw montuur moest uitkiezen. ‘Doe mij maar dat lichtbruine ronde montuur’, hoorde ik me zeggen tegen de opticien. Het Bürgermeister montuur.

--------
De plaatjes zijn van de schrijver
© 2021 Wim Westerveld
powered by CJ2