archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 17
Jaargang 2
14 juli 2005
Beschouwingen > Een rustig mens delen printen terug
Hans Nijenhuis wilde altijd al schrijver worden Willem Minderhout

0217 Hans Nijenhuis

Onlangs kwam het tweede boek van Hans Nijenhuis uit. In Wat je verzwijgt (Thomas Rap) heeft hij tien verhalen gebundeld. Verhalen die een zorgvuldig opgebouwde plot gemeen hebben, die onafwendbaar naar een bepaalde afloop lijkt toe te werken. Uiteindelijk blijkt dat alles toch net iets anders in elkaar zit dan je verwachtte.
Ik spreek Hans voor De Leunstoel in zijn huis in de Haagse Vogelwijk. Maar eerst moet ik dochter Nadia helpen met konijnen vangen en naar bed brengen. Terwijl Hans op zijn beurt Nadia naar bed brengt, snuffel ik door zijn boekenkast. Ik zie onder meer een hele rij Kundera’s staan. Ik kijk snel in ‘De Traagheid’ op zoek naar het fragment dat ik voor mijn stukje ‘De dichter van de gaten’ uit het Frans vertaald had. Het komt redelijk overeen geloof ik.
Hans is eindredacteur van ‘Het Zaterdags Bijvoegsel’ van de NRC. Een journalist, dus. Onlangs zei een kennis van me, die de School voor de Journalistiek heeft gedaan, dat al zijn klasgenoten indertijd eigenlijk schrijver wilden worden, maar geen van hen was daarin geslaagd. Als we aan de koffie zitten is mijn eerste vraag dus:

Ben jij ook zo’n journalist, die eigenlijk schrijver wilde worden?

Ja, dat verhaal herken ik helemaal. Ik ontdekte ‘de kracht van het woord’ op de middelbare school. Als verlegen puber schreef ik gedichtjes voor de meisjes waarop ik verliefd was. Ik was verbaasd wat een effect zo’n stuk of zes, naar ik aanneem vrij onbeholpen, regeltjes konden hebben. In die tijd besloot ik dat ik schrijver wilde worden. Ik schreef voor de schoolkrant en zo. Tegen het einde van de middelbare school dacht ik dat journalist toch wel een ideaal vak zou zijn voor iemand die wil schrijven. Je kon zo van het schrijven je baan maken en dan zou dat boek er misschien ook ooit komen. Op een dag hoorde ik via via dat de journaliste An Salomonson hier in de buurt woonde. Ik ben met mijn ‘portfolio’ bij haar langs gegaan en heb haar gevraagd hoe je nou eigenlijk journalist wordt. Moest ik naar de School voor de Journalistiek, of toch maar gaan studeren? Zij heeft me gezegd dat de ambachtelijke kant van het vak mooi is, maar dat het toch vooral goed is om eerst te leren nadenken. Studeren dus. Maar wat? Zij zei: ‘Maakt niet uit. Gewoon wat je leuk vindt.’ Ik vond geschiedenis leuk, dus ben ik dat gaan studeren. En mijn droom kwam uit. Ik mocht stage lopen bij de krant en ik ben er nooit meer weggegaan.

En die andere droom, die echte, om een boek te schrijven?

Tsja, je wordt ouder, je studeert, je leest een heleboel ... En dan komt de grote vraag. Je wilt wel een boek schrijven, maar waarover in godsnaam? Als je auteurs als Milan Kundera, of Paul Auster leest ... Ik had genoeg zelfkennis om te weten dat ik daar nooit aan zou kunnen tippen.

En non-fictie? Ligt dat dan niet enigszins in de lijn van je werk?

Juist daarom vind ik het niet zo interessant. Non-fictie ís mijn werk en dan heb ik genoeg aan de lengte van een krantenartikel. Het is natuurlijk wel leuk om iets te schrijven dat niet een dag later in de kattenbak ligt. Maar weet je wat het is met journalistiek? Je moet altijd feitelijk blijven. Je mag niet vrijelijk componeren, mensen geen antwoord in hun mond leggen dat ze niet gegeven hebben, geen verhalen samenvoegen, geen ‘gaten dichten’, of verhaallijnen toevoegen met je eigen fantasie. En journalistiek is gewoon een baan die je opslokt. Je hebt weinig tijd voor iets anders.

Toch heb je je droom om een boek te schrijven verwezenlijkt.

Ja, gelukkig wel. Eigenlijk heel toevallig.
Het was in de tijd dat we overspoeld werden met boeken over het moeilijke leven van de takencombinerende ‘Super Women’. Ik had ‘I don’t know how she does it’ van Allison Pearson gelezen. Ik was woedend! Het is één grote klaagzang over de moeilijkheden van de carrièrevrouw. Die moeilijkheden ontken ik niet, maar wat me zo kwaad maakte was de manier waarop ze de echtgenoot beschreef. Als een absolute sukkel! Terwijl hij het toch wel mogelijk maakte dat ze zelfs maar kon denken aan het combineren van taken!
Ik stond op een dag te foeteren bij de koffieautomaat op de redactie over de absolute onderwaardering van al die mannen die zich dagelijks rot haasten om op tijd bij de crèche te zijn, die het huis stofzuigen, koffiezetten en ’s avonds bij de kinderen blijven als de supervrouw zich gaat ontplooien.
Ik was blijkbaar zo gedreven aan het oreren, dat de omstanders zeiden: “Daar moet je nu eens een boek over schrijven!” Toen realiseerde ik me ineens dat dat in ieder geval een onderwerp was dat een Kundera nooit zou oppakken. Ik heb toen het eerste hoofdstuk van dat boek van Pearson herschreven vanuit het perspectief van de man. Daar heb ik nog wat scènes aan toegevoegd en ben naar de Bezige Bij gestapt. Daar hadden ze er gelukkig wel interesse in. Zo is Man als beroep (Bezige Bij) ontstaan. Mijn eerste echte boek! Het is een hitje geworden. Vooral de media-aandacht was boven verwachting.

En dan nog wel bij de Bezige Bij, de uitgever van al die helden!

Ja, dat was ergens ook wel een nadeel. Critici beoordeelden het daardoor alsof ik het als een literair werk bedoeld had. Die pretentie heb ik nooit gehad. Dat is de hoofdreden dat mijn tweede boek door Thomas Rap is uitgegeven.

Wat me opvalt is dat je heel precies, kaal en zakelijk schrijft. Een ‘journalistieke stijl’. Geen woord teveel. Had je niet de behoefte om eens flink te ontsnappen aan het keurslijf van de beperkte ruimte van een krant?
Journalistiek schrijven is de stijl die ik goed beheers. Bovendien houd ik van een wat kale stijl. Bij iemand als Tolstoi sla ik al die eindeloze beschrijvingen altijd over. Bij de Bezige Bij hebben ze me geleerd dat ik zelfs nog te veel schreef. Zij hebben me geleerd dingen te zeggen zonder ze op te schrijven en dat is natuurlijk juist niet journalistiek. Een schrijver moet veel aan de verbeelding van de lezer over durven laten.

Van die kennis heb je goed gebruik gemaakt in je nieuwe boek. Je noemt Roald Dahl als inspiratiebron.

Ja, in die verhalen probeer ik door zo weinig mogelijk te zeggen zoveel mogelijk te suggereren om die suggestie in de laatste scène weer volledig onderuit te halen. Dat lijkt een beetje op die verhalen van Dahl in ‘Kiss, kiss’ en zo. Eigenlijk was mijn voornaamste voorbeeld een verhaal van Jan Donkers, ‘De verrassing’. Dat is een ultrakort verhaal waarin je er volledig van overtuigd raakt dat het gaat over een man, die zijn vrouw op overspel zal betrappen. In de laatste alinea blijkt ‘de verrassing’ er uit te bestaan dat zijn vrouw blij verrast is dat hij er eerder is dan ze had verwacht. Een hele spannende anticlimax.
Ik wil ook wel verklappen dat de vorm van die korte verhalen erg praktisch was. Het probleem met het schrijven van één boek is, dat je je eigenlijk genoodzaakt voelt om er nog een te schrijven. Ik had gewoon de tijd niet voor een roman en – eerlijk gezegd – weet ik ook niet of ik op dit moment in staat ben om een roman te schrijven.

Een tweede boek schreeuwt om een derde boek. Is je tijd als correspondent in Moskou geen goudmijn voor een roman?

2030!

Wat bedoel je?

Ik heb dit nog tegen niemand gezegd, maar wat de meeste indruk op me heeft gemaakt in Rusland is dat de mensen er daar ineens, zonder dat ze er iets tegen konden doen, enorm op achteruit gingen. We waren daar van ’93 tot ’97 toen er sprake was sprake van een hollende inflatie. Goed opgeleide en ontwikkelde mensen met een redelijk salaris, werden van de ene op de andere dag straatarm. Ik ben ook meerdere malen in Tsjetsjenië geweest toen daar de oorlog begon. Dat leek lang een wat onwezenlijke zaak die zich ergens ver weg afspeelde en ik sprak daar met vriendelijke mensen die in redelijke welstand hun leven leidden. Later hoor je dan dat dat dorp waar je met die mensen gesproken hebt volledig met de grond gelijk is gemaakt. Dan word je stevig geconfronteerd met de relativiteit van alles.

Maar jij stond er buiten.

Ja, als buitenlander, met een buitenlands salaris, word je niet direct getroffen, maar die beklemming voel je natuurlijk wel. Dat gevoel dat je absoluut geen controle meer hebt over de gebeurtenissen heb ik, de hele redactie van NRC, overigens wel zelf ondervonden na de moord op Fortuyn. Ons werd van alles en nog wat verweten en we hadden geen flauw idee hoe we daar op moesten reageren. Heel onwezenlijk.

Wat heeft dat met 2030 te maken?

Er verschijnen nu allerlei angstaanjagende rapporten die meestal als tijdshorizon 2030 hebben. Het lijkt me interessant om een roman te schrijven die ervan uitgaat dat al die doemscenario’s inderdaad uitgekomen zijn, zodat er een soort ‘Russische ontreddering’ in Nederland ontstaat. Alles verkruimelt waar je bijstaat. Met een Nederlands meisje en een Marokkaanse jongen in de hoofdrol, uiteraard.

Ben je al begonnen?

Nee, ik heb het voorlopig veel te druk met het Zaterdagse Bijvoegsel.

Dat is nog steeds het Hollands Dagboek en Montag. Wat is jouw stempel op dat katern?

Toen ik het overnam, zei mijn vrouw Corinna: “Houd nu eens op met die hoofddoekjes!” In het Bijvoegsel was inderdaad de discussie over de multiculturele samenleving bijna een probleem op zich geworden. Ik probeer vooral aandacht te schenken aan de ontwikkelingen ‘onder het nieuws’, die in de samenleving vrij ongemerkt plaatsvinden, maar tot grote veranderingen leiden. Emancipatie is zo’n thema, dat mijns inziens van groot belang is, maar dat vrijwel nooit ‘hard nieuws’ oplevert. Zo hebben we ook aandacht besteed aan de vraag waarom hardlopen momenteel de populairste sport is geworden en wat de massale trek naar de bungalowparken nu eigenlijk betekent. Maar ook de achtergrond van Mohammed B. heeft onze aandacht, dus ‘de hoofddoekjes’ zijn nog niet helemaal weg.
Het Dagboek en Montag blijven wel heel belangrijk voor de herkenbaarheid van het katern voor de lezer.

Je schrijft nu ook columns in ‘Elégance’. Wordt het geen tijd om Montag in NRC op te volgen?

Nee, hoor. Hofland (Montag) is een instituut waar ik mezelf niet mee wil vergelijken. Maar ik doe mijn best om dat wat ik kan zo goed mogelijk te doen.










© 2005 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "Een rustig mens" -
Beschouwingen > Een rustig mens
Hans Nijenhuis wilde altijd al schrijver worden Willem Minderhout
0217 Hans Nijenhuis

Onlangs kwam het tweede boek van Hans Nijenhuis uit. In Wat je verzwijgt (Thomas Rap) heeft hij tien verhalen gebundeld. Verhalen die een zorgvuldig opgebouwde plot gemeen hebben, die onafwendbaar naar een bepaalde afloop lijkt toe te werken. Uiteindelijk blijkt dat alles toch net iets anders in elkaar zit dan je verwachtte.
Ik spreek Hans voor De Leunstoel in zijn huis in de Haagse Vogelwijk. Maar eerst moet ik dochter Nadia helpen met konijnen vangen en naar bed brengen. Terwijl Hans op zijn beurt Nadia naar bed brengt, snuffel ik door zijn boekenkast. Ik zie onder meer een hele rij Kundera’s staan. Ik kijk snel in ‘De Traagheid’ op zoek naar het fragment dat ik voor mijn stukje ‘De dichter van de gaten’ uit het Frans vertaald had. Het komt redelijk overeen geloof ik.
Hans is eindredacteur van ‘Het Zaterdags Bijvoegsel’ van de NRC. Een journalist, dus. Onlangs zei een kennis van me, die de School voor de Journalistiek heeft gedaan, dat al zijn klasgenoten indertijd eigenlijk schrijver wilden worden, maar geen van hen was daarin geslaagd. Als we aan de koffie zitten is mijn eerste vraag dus:

Ben jij ook zo’n journalist, die eigenlijk schrijver wilde worden?

Ja, dat verhaal herken ik helemaal. Ik ontdekte ‘de kracht van het woord’ op de middelbare school. Als verlegen puber schreef ik gedichtjes voor de meisjes waarop ik verliefd was. Ik was verbaasd wat een effect zo’n stuk of zes, naar ik aanneem vrij onbeholpen, regeltjes konden hebben. In die tijd besloot ik dat ik schrijver wilde worden. Ik schreef voor de schoolkrant en zo. Tegen het einde van de middelbare school dacht ik dat journalist toch wel een ideaal vak zou zijn voor iemand die wil schrijven. Je kon zo van het schrijven je baan maken en dan zou dat boek er misschien ook ooit komen. Op een dag hoorde ik via via dat de journaliste An Salomonson hier in de buurt woonde. Ik ben met mijn ‘portfolio’ bij haar langs gegaan en heb haar gevraagd hoe je nou eigenlijk journalist wordt. Moest ik naar de School voor de Journalistiek, of toch maar gaan studeren? Zij heeft me gezegd dat de ambachtelijke kant van het vak mooi is, maar dat het toch vooral goed is om eerst te leren nadenken. Studeren dus. Maar wat? Zij zei: ‘Maakt niet uit. Gewoon wat je leuk vindt.’ Ik vond geschiedenis leuk, dus ben ik dat gaan studeren. En mijn droom kwam uit. Ik mocht stage lopen bij de krant en ik ben er nooit meer weggegaan.

En die andere droom, die echte, om een boek te schrijven?

Tsja, je wordt ouder, je studeert, je leest een heleboel ... En dan komt de grote vraag. Je wilt wel een boek schrijven, maar waarover in godsnaam? Als je auteurs als Milan Kundera, of Paul Auster leest ... Ik had genoeg zelfkennis om te weten dat ik daar nooit aan zou kunnen tippen.

En non-fictie? Ligt dat dan niet enigszins in de lijn van je werk?

Juist daarom vind ik het niet zo interessant. Non-fictie ís mijn werk en dan heb ik genoeg aan de lengte van een krantenartikel. Het is natuurlijk wel leuk om iets te schrijven dat niet een dag later in de kattenbak ligt. Maar weet je wat het is met journalistiek? Je moet altijd feitelijk blijven. Je mag niet vrijelijk componeren, mensen geen antwoord in hun mond leggen dat ze niet gegeven hebben, geen verhalen samenvoegen, geen ‘gaten dichten’, of verhaallijnen toevoegen met je eigen fantasie. En journalistiek is gewoon een baan die je opslokt. Je hebt weinig tijd voor iets anders.

Toch heb je je droom om een boek te schrijven verwezenlijkt.

Ja, gelukkig wel. Eigenlijk heel toevallig.
Het was in de tijd dat we overspoeld werden met boeken over het moeilijke leven van de takencombinerende ‘Super Women’. Ik had ‘I don’t know how she does it’ van Allison Pearson gelezen. Ik was woedend! Het is één grote klaagzang over de moeilijkheden van de carrièrevrouw. Die moeilijkheden ontken ik niet, maar wat me zo kwaad maakte was de manier waarop ze de echtgenoot beschreef. Als een absolute sukkel! Terwijl hij het toch wel mogelijk maakte dat ze zelfs maar kon denken aan het combineren van taken!
Ik stond op een dag te foeteren bij de koffieautomaat op de redactie over de absolute onderwaardering van al die mannen die zich dagelijks rot haasten om op tijd bij de crèche te zijn, die het huis stofzuigen, koffiezetten en ’s avonds bij de kinderen blijven als de supervrouw zich gaat ontplooien.
Ik was blijkbaar zo gedreven aan het oreren, dat de omstanders zeiden: “Daar moet je nu eens een boek over schrijven!” Toen realiseerde ik me ineens dat dat in ieder geval een onderwerp was dat een Kundera nooit zou oppakken. Ik heb toen het eerste hoofdstuk van dat boek van Pearson herschreven vanuit het perspectief van de man. Daar heb ik nog wat scènes aan toegevoegd en ben naar de Bezige Bij gestapt. Daar hadden ze er gelukkig wel interesse in. Zo is Man als beroep (Bezige Bij) ontstaan. Mijn eerste echte boek! Het is een hitje geworden. Vooral de media-aandacht was boven verwachting.

En dan nog wel bij de Bezige Bij, de uitgever van al die helden!

Ja, dat was ergens ook wel een nadeel. Critici beoordeelden het daardoor alsof ik het als een literair werk bedoeld had. Die pretentie heb ik nooit gehad. Dat is de hoofdreden dat mijn tweede boek door Thomas Rap is uitgegeven.

Wat me opvalt is dat je heel precies, kaal en zakelijk schrijft. Een ‘journalistieke stijl’. Geen woord teveel. Had je niet de behoefte om eens flink te ontsnappen aan het keurslijf van de beperkte ruimte van een krant?
Journalistiek schrijven is de stijl die ik goed beheers. Bovendien houd ik van een wat kale stijl. Bij iemand als Tolstoi sla ik al die eindeloze beschrijvingen altijd over. Bij de Bezige Bij hebben ze me geleerd dat ik zelfs nog te veel schreef. Zij hebben me geleerd dingen te zeggen zonder ze op te schrijven en dat is natuurlijk juist niet journalistiek. Een schrijver moet veel aan de verbeelding van de lezer over durven laten.

Van die kennis heb je goed gebruik gemaakt in je nieuwe boek. Je noemt Roald Dahl als inspiratiebron.

Ja, in die verhalen probeer ik door zo weinig mogelijk te zeggen zoveel mogelijk te suggereren om die suggestie in de laatste scène weer volledig onderuit te halen. Dat lijkt een beetje op die verhalen van Dahl in ‘Kiss, kiss’ en zo. Eigenlijk was mijn voornaamste voorbeeld een verhaal van Jan Donkers, ‘De verrassing’. Dat is een ultrakort verhaal waarin je er volledig van overtuigd raakt dat het gaat over een man, die zijn vrouw op overspel zal betrappen. In de laatste alinea blijkt ‘de verrassing’ er uit te bestaan dat zijn vrouw blij verrast is dat hij er eerder is dan ze had verwacht. Een hele spannende anticlimax.
Ik wil ook wel verklappen dat de vorm van die korte verhalen erg praktisch was. Het probleem met het schrijven van één boek is, dat je je eigenlijk genoodzaakt voelt om er nog een te schrijven. Ik had gewoon de tijd niet voor een roman en – eerlijk gezegd – weet ik ook niet of ik op dit moment in staat ben om een roman te schrijven.

Een tweede boek schreeuwt om een derde boek. Is je tijd als correspondent in Moskou geen goudmijn voor een roman?

2030!

Wat bedoel je?

Ik heb dit nog tegen niemand gezegd, maar wat de meeste indruk op me heeft gemaakt in Rusland is dat de mensen er daar ineens, zonder dat ze er iets tegen konden doen, enorm op achteruit gingen. We waren daar van ’93 tot ’97 toen er sprake was sprake van een hollende inflatie. Goed opgeleide en ontwikkelde mensen met een redelijk salaris, werden van de ene op de andere dag straatarm. Ik ben ook meerdere malen in Tsjetsjenië geweest toen daar de oorlog begon. Dat leek lang een wat onwezenlijke zaak die zich ergens ver weg afspeelde en ik sprak daar met vriendelijke mensen die in redelijke welstand hun leven leidden. Later hoor je dan dat dat dorp waar je met die mensen gesproken hebt volledig met de grond gelijk is gemaakt. Dan word je stevig geconfronteerd met de relativiteit van alles.

Maar jij stond er buiten.

Ja, als buitenlander, met een buitenlands salaris, word je niet direct getroffen, maar die beklemming voel je natuurlijk wel. Dat gevoel dat je absoluut geen controle meer hebt over de gebeurtenissen heb ik, de hele redactie van NRC, overigens wel zelf ondervonden na de moord op Fortuyn. Ons werd van alles en nog wat verweten en we hadden geen flauw idee hoe we daar op moesten reageren. Heel onwezenlijk.

Wat heeft dat met 2030 te maken?

Er verschijnen nu allerlei angstaanjagende rapporten die meestal als tijdshorizon 2030 hebben. Het lijkt me interessant om een roman te schrijven die ervan uitgaat dat al die doemscenario’s inderdaad uitgekomen zijn, zodat er een soort ‘Russische ontreddering’ in Nederland ontstaat. Alles verkruimelt waar je bijstaat. Met een Nederlands meisje en een Marokkaanse jongen in de hoofdrol, uiteraard.

Ben je al begonnen?

Nee, ik heb het voorlopig veel te druk met het Zaterdagse Bijvoegsel.

Dat is nog steeds het Hollands Dagboek en Montag. Wat is jouw stempel op dat katern?

Toen ik het overnam, zei mijn vrouw Corinna: “Houd nu eens op met die hoofddoekjes!” In het Bijvoegsel was inderdaad de discussie over de multiculturele samenleving bijna een probleem op zich geworden. Ik probeer vooral aandacht te schenken aan de ontwikkelingen ‘onder het nieuws’, die in de samenleving vrij ongemerkt plaatsvinden, maar tot grote veranderingen leiden. Emancipatie is zo’n thema, dat mijns inziens van groot belang is, maar dat vrijwel nooit ‘hard nieuws’ oplevert. Zo hebben we ook aandacht besteed aan de vraag waarom hardlopen momenteel de populairste sport is geworden en wat de massale trek naar de bungalowparken nu eigenlijk betekent. Maar ook de achtergrond van Mohammed B. heeft onze aandacht, dus ‘de hoofddoekjes’ zijn nog niet helemaal weg.
Het Dagboek en Montag blijven wel heel belangrijk voor de herkenbaarheid van het katern voor de lezer.

Je schrijft nu ook columns in ‘Elégance’. Wordt het geen tijd om Montag in NRC op te volgen?

Nee, hoor. Hofland (Montag) is een instituut waar ik mezelf niet mee wil vergelijken. Maar ik doe mijn best om dat wat ik kan zo goed mogelijk te doen.








© 2005 Willem Minderhout
powered by CJ2