archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 13
Jaargang 18
29 april 2021
Beschouwingen > Het leven zelf delen printen terug
Leve de leegte Carlo van Praag

1813BS LeegteIk wilde de eer aan mijzelf houden en een jaar voor mijn officiële pensioendatum stapte ik naar de directeur van het instituut om mijn ontslag aan te bieden. Hij reageerde enthousiast en begon meteen aan zijn afscheidsspeech te schrijven.

Bevreesd voor het Zwarte Gat had ik een aantal maatregelen getroffen. Ik sloot een overeenkomst met een verwant instituut waar ik onderzoek naar keuze mocht doen en alle faciliteiten genoot waarin het instituut voorzag, maar dan wel buiten bezwaar van hun schatkist. Ik maakte een afspraak met de heer P. Schröder om elke woensdagochtend baantjes te trekken in het zwembad. Verder werd ik lid van een leesclub, ik meldde mij aan voor een taalcursus en werd medewerker aan een internettijdschrift. Ik had ook nog wel een ambachtelijke cursus willen volgen, bij voorbeeld fietsen maken of elektrotechniek, maar het aanbod hier voorziet daar niet in. Je kan je hooguit bekwamen in aquarelleren, landschapsfotografie of Afrikaans trommelen. Maar met de wekelijkse oppasdag bij mijn kleindochter zou de agenda vol genoeg zijn. Aldus gewapend betrad ik mijn nieuwe bestaan.

Bij het nieuwe instituut kon ik komen en gaan wanneer ik wilde en al gauw bezuinigde ik op de werktijd. Soms, als ik een week niet present was geweest, bleek ik intern te zijn verhuisd. Nu eens vond ik mijn werkplek in een balzaal met visgraatparket en een open haard, dan weer deelde ik ineens een zolderkamertje met een Slowaakse stagiaire. Ik schreef braaf mijn rapportjes, liefst samen met een andere onderzoeker, want daardoor was ik verplicht om zo nu en dan op te komen dagen. Het trof dat mijn kompanen gewoonlijk bedreven waren in kwantitatieve exercities, maar niet in het begrijpelijk te boek stellen van hun resultaten. Daar begon mijn rol. Tussen de middag ging ik met een van de oudgedienden die ik nog van vroeger kende, lunchen in de Posthoorn, een Haags horecarelict uit de jaren vijftig met daarbij horende inrichting en menukaart. Mijn sterkste herinnering aan het instituut is die aan het jaarlijkse bedrijfsuitje waarbij wij, ergens op een terrein in de provincie Utrecht, de beschikking kregen over Thaise tuktuks en, na een korte instructie in derzelver bediening, de weg op gestuurd werden. Die voertuigen hebben een zeer zware besturing, maken een hels lawaai en halen wel honderd kilometer per uur. Ik zat zelf niet aan het stuur, maar deelde wel volop in de beleving van de rit langs de kronkelende Vecht en was blij dat wij het pannenkoekenhuis levend haalden.

Ik kreeg al gauw in de gaten dat de dag ook wel vol kwam zonder mijn erebaan en ik gaf er de brui aan. Op de dag van mijn afscheid had de trein vertraging en ik arriveerde nogal laat op de receptie. De directeur bleek de afscheidsrede al bij afwezigheid van het doelwit te hebben uitgesproken. Curieus!
De leesclub was al eerder geschrapt. Het zou daar gaan over historische boeken, maar mijn leesgenoten waren niet zozeer in geschiedenis, als wel in zichzelf geïnteresseerd.
De mantelzorg voor mijn Amsterdamse kleindochter en haar moeder is al een jaar niet meer mogelijk vanwege de Corona-epidemie. Evenmin de wekelijkse zwemoefening met de heer P. Schröder. Blijft over de taalcursus, nu online.

Ik heb aardigheid in talen. Ik spreek ze slecht doordat mij reeds bekende woorden zich niet snel genoeg uit het geheugen laten opdiepen en ook doordat ik bang ben fouten te maken. Maar ik heb weinig moeite met het lezen van Engelse, Franse of Duitse boeken, kom een eindje met Italiaans en snap best wat Spaans. In het Hebreeuws ben ik redelijk gevorderd. Zo lang de conversatie die van het strikt toeristische vocabulaire niet te buiten gaat, kan ik mij redden in het Nieuwgrieks en ik kan zelfs enige woorden Servo-Kroatisch hakkelen, zonder de juiste naamvalsverbuigingen evenwel. Die taal is nu gesplitst is in twee afzonderlijke talen. De rechtvaardiging daarvoor is niet van linguïstische maar van politieke aard. De taal waarin ik mij momenteel bekwaam is het Jiddisch, zijnde de vroeger in Oost-Europa gangbare taal van de Joodse bevolking.

Aangezien het gaat om een mengsel van Duits en Hebreeuws met wat Slavische toevoegingen dacht ik snel te kunnen vorderen. Dat viel tegen. Allereerst wordt Jiddisch in het Hebreeuwse alfabet geschreven dat ik toch wat minder vlot lees dan onze Latijnse letters. Verder is het Duitse bestanddeel niet het ons vertrouwde Duits, maar een middeleeuws regionaal dialect met andere vervoegingen en verbuigingen, met een andere woordenschat en met een andere uitspraak. Alsof je in runen geschreven Fries uit de tijd van Karel de Grote moet ontcijferen. Ach, dat is wat overdreven. Het Hebreeuwse bestanddeel is voor een kenner van die taal redelijk toegankelijk, maar de uitspraak ervan wijkt zodanig af van het moderne Hebreeuws dat het in gesproken vorm onherkenbaar is. Ik weet niet of ik er nog lang mee doorga.

Veel vaste tijdverdrijvers zijn er dus niet overgebleven. Ik werk nog mee aan het internettijdschrift, waarvan hier het bewijs. Maar ik kan goed leven met de leegte. Mijn voornaamste wapen tegen de val in het Zwarte Gat heb ik nog helemaal niet genoemd. Dat is mijn grote luiheid. Ik lummel gemakkelijk rond met wat huiselijke besognes zonder welke verdere verplichting dan ook. Eens in de maand blik ik tevreden in mijn lege agenda. Die is nog van 2018, maar dat maakt niets uit.

------
Het plaatje is van Alex Verduijn den Boer
Meer informatie: http://www.verduijndenboer.nl/


© 2021 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "Het leven zelf" -
Beschouwingen > Het leven zelf
Leve de leegte Carlo van Praag
1813BS LeegteIk wilde de eer aan mijzelf houden en een jaar voor mijn officiële pensioendatum stapte ik naar de directeur van het instituut om mijn ontslag aan te bieden. Hij reageerde enthousiast en begon meteen aan zijn afscheidsspeech te schrijven.

Bevreesd voor het Zwarte Gat had ik een aantal maatregelen getroffen. Ik sloot een overeenkomst met een verwant instituut waar ik onderzoek naar keuze mocht doen en alle faciliteiten genoot waarin het instituut voorzag, maar dan wel buiten bezwaar van hun schatkist. Ik maakte een afspraak met de heer P. Schröder om elke woensdagochtend baantjes te trekken in het zwembad. Verder werd ik lid van een leesclub, ik meldde mij aan voor een taalcursus en werd medewerker aan een internettijdschrift. Ik had ook nog wel een ambachtelijke cursus willen volgen, bij voorbeeld fietsen maken of elektrotechniek, maar het aanbod hier voorziet daar niet in. Je kan je hooguit bekwamen in aquarelleren, landschapsfotografie of Afrikaans trommelen. Maar met de wekelijkse oppasdag bij mijn kleindochter zou de agenda vol genoeg zijn. Aldus gewapend betrad ik mijn nieuwe bestaan.

Bij het nieuwe instituut kon ik komen en gaan wanneer ik wilde en al gauw bezuinigde ik op de werktijd. Soms, als ik een week niet present was geweest, bleek ik intern te zijn verhuisd. Nu eens vond ik mijn werkplek in een balzaal met visgraatparket en een open haard, dan weer deelde ik ineens een zolderkamertje met een Slowaakse stagiaire. Ik schreef braaf mijn rapportjes, liefst samen met een andere onderzoeker, want daardoor was ik verplicht om zo nu en dan op te komen dagen. Het trof dat mijn kompanen gewoonlijk bedreven waren in kwantitatieve exercities, maar niet in het begrijpelijk te boek stellen van hun resultaten. Daar begon mijn rol. Tussen de middag ging ik met een van de oudgedienden die ik nog van vroeger kende, lunchen in de Posthoorn, een Haags horecarelict uit de jaren vijftig met daarbij horende inrichting en menukaart. Mijn sterkste herinnering aan het instituut is die aan het jaarlijkse bedrijfsuitje waarbij wij, ergens op een terrein in de provincie Utrecht, de beschikking kregen over Thaise tuktuks en, na een korte instructie in derzelver bediening, de weg op gestuurd werden. Die voertuigen hebben een zeer zware besturing, maken een hels lawaai en halen wel honderd kilometer per uur. Ik zat zelf niet aan het stuur, maar deelde wel volop in de beleving van de rit langs de kronkelende Vecht en was blij dat wij het pannenkoekenhuis levend haalden.

Ik kreeg al gauw in de gaten dat de dag ook wel vol kwam zonder mijn erebaan en ik gaf er de brui aan. Op de dag van mijn afscheid had de trein vertraging en ik arriveerde nogal laat op de receptie. De directeur bleek de afscheidsrede al bij afwezigheid van het doelwit te hebben uitgesproken. Curieus!
De leesclub was al eerder geschrapt. Het zou daar gaan over historische boeken, maar mijn leesgenoten waren niet zozeer in geschiedenis, als wel in zichzelf geïnteresseerd.
De mantelzorg voor mijn Amsterdamse kleindochter en haar moeder is al een jaar niet meer mogelijk vanwege de Corona-epidemie. Evenmin de wekelijkse zwemoefening met de heer P. Schröder. Blijft over de taalcursus, nu online.

Ik heb aardigheid in talen. Ik spreek ze slecht doordat mij reeds bekende woorden zich niet snel genoeg uit het geheugen laten opdiepen en ook doordat ik bang ben fouten te maken. Maar ik heb weinig moeite met het lezen van Engelse, Franse of Duitse boeken, kom een eindje met Italiaans en snap best wat Spaans. In het Hebreeuws ben ik redelijk gevorderd. Zo lang de conversatie die van het strikt toeristische vocabulaire niet te buiten gaat, kan ik mij redden in het Nieuwgrieks en ik kan zelfs enige woorden Servo-Kroatisch hakkelen, zonder de juiste naamvalsverbuigingen evenwel. Die taal is nu gesplitst is in twee afzonderlijke talen. De rechtvaardiging daarvoor is niet van linguïstische maar van politieke aard. De taal waarin ik mij momenteel bekwaam is het Jiddisch, zijnde de vroeger in Oost-Europa gangbare taal van de Joodse bevolking.

Aangezien het gaat om een mengsel van Duits en Hebreeuws met wat Slavische toevoegingen dacht ik snel te kunnen vorderen. Dat viel tegen. Allereerst wordt Jiddisch in het Hebreeuwse alfabet geschreven dat ik toch wat minder vlot lees dan onze Latijnse letters. Verder is het Duitse bestanddeel niet het ons vertrouwde Duits, maar een middeleeuws regionaal dialect met andere vervoegingen en verbuigingen, met een andere woordenschat en met een andere uitspraak. Alsof je in runen geschreven Fries uit de tijd van Karel de Grote moet ontcijferen. Ach, dat is wat overdreven. Het Hebreeuwse bestanddeel is voor een kenner van die taal redelijk toegankelijk, maar de uitspraak ervan wijkt zodanig af van het moderne Hebreeuws dat het in gesproken vorm onherkenbaar is. Ik weet niet of ik er nog lang mee doorga.

Veel vaste tijdverdrijvers zijn er dus niet overgebleven. Ik werk nog mee aan het internettijdschrift, waarvan hier het bewijs. Maar ik kan goed leven met de leegte. Mijn voornaamste wapen tegen de val in het Zwarte Gat heb ik nog helemaal niet genoemd. Dat is mijn grote luiheid. Ik lummel gemakkelijk rond met wat huiselijke besognes zonder welke verdere verplichting dan ook. Eens in de maand blik ik tevreden in mijn lege agenda. Die is nog van 2018, maar dat maakt niets uit.

------
Het plaatje is van Alex Verduijn den Boer
Meer informatie: http://www.verduijndenboer.nl/
© 2021 Carlo van Praag
powered by CJ2