archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 12
Jaargang 18
15 april 2021
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Verwijzingen, waarheid en verzinsels Arie de Jong

1813VG Waarheid
Een pluspunt van het schrijven van een stukje in de Leunstoel is dat de redactie je niet op de huid zit om de literatuurverwijzingen op orde te brengen. Natuurlijk wordt in een stukje in de Leunstoel wel eens verwezen naar een bron, maar meestal omdat die bron een aanleiding is. Niet omdat die bron een intellectueel houvast biedt voor de inhoud van het stukje.

Dat is plezierig, maar het werpt ook de vraag op: wat stelt het voor als je wel via verwijzingen laat zien dat je eerdere schrijfsels hebt doorgenomen? Bij wetenschappelijke publicaties lijkt het soms of de verwijzingen het skelet moeten vormen van een betoog dat anders door de geringe substantie beter ongeschreven had kunnen blijven.

Als ik zo’n stuk lees met telkens oplopende getallen achter elke zin, soms meer dan honderd per hoofdstuk, dan raak ik in verwarring. Moet ik telkens naar achteren bladeren (in vervolguitgaven worden de verwijzingen zelden nog op dezelfde pagina geplaatst) om na te gaan waar iemands bewering vandaan komt? Zou het mogelijk zijn al die verwijzingen in de gedrukte versie voortaan weg te laten en slechts aan te bieden via de een of andere website? Het gaat overigens niet alleen om de hinder bij het lezen, maar belangrijker nog is de vraag die mij telkens weer overvalt: wordt de tekst beter en meer waarheidsgetrouw als de schrijver zich bij voortduring beroept op wat iemand anders al heeft geschreven? Als die op zijn of haar beurt ook weer teruggrijpt op wat een ander heeft beweerd, hebben we dan niet vaak te maken met een echo van op zichzelf niet veel meer dan beweringen?

En dan praat ik er maar niet over dat bij het waarderen van wetenschappelijke prestaties soms de perverse meetmethode van tellen van citaten wordt gevolgd. Alle reden om elkaar onderling vaak te citeren, wat elk van de scribenten hoog in de citatie-index brengt. Net zo pervers als het toevoegen van allerlei medeauteurs, ook als die niet veel meer dan de ‘chef’ zijn van de feitelijke auteurs: promovendi of medewerkers. Vooral in de medische wereld schijnt dat een ziekte te zijn.

De hamvraag: hoe weet ik nu of iets waarheid of verzinsel is? Die vraag heeft eeuwenlang gespeeld rond de Bijbel. Voor de gelovige het woord van God, maar hoe kon alles waar zijn in de Bijbel als er aantoonbare onjuistheden in staan? En wie bepaalt dan wat waar of onwaar is. Dat vraagstuk met de Bijbel hebben we gelukkig achter ons gelaten, maar het geeft wel aan hoe indringend de kwestie is. Wordt een artikel, boek of bewering meer of minder waar als wordt verwezen naar een ander die het ook al eens heeft opgeschreven? Ik denk het niet. Ik wil alleen nog verwijzingen zien die meerwaarde hebben. Dat iemand laat weten het met een ander oneens te zijn en dan wel netjes laat weten waar je kunt terugvinden wat die ander heeft opgeschreven. Dat mag ook in een nawoord gebeuren, zodat ik niet telkens verstoord opkijk van een verwijzing naar iets waarvoor ik moeizaam verder moet bladeren.

Nog steeds herinner ik me de ergernis bij het lezen van het boek ‘Europese wereldeconomie in de zestiende eeuw’ van Immanuel Wallerstein, met de opmerkelijke ondertitel ‘het moderne wereldsysteem’. Na ruim 200 bladzijden tekst volgden 200 bladzijden met noten en nog eens 30 bladzijden bibliografie (in kleine letters, het ging om meer dan 1000 boeken en artikelen). Na grondige lezing was mijn conclusie: leuk om te lezen, maar de bewering waarop het boek berust had in één alinea gepast. Dat gaf wel wat discussie met mijn goede vriend Bart Tromp, die het werk als een magnum opus beschouwde. De kwestie is echter: had het betoog van Wallerstein, dat op niet veel meer neerkwam dan dat er in de zestiende eeuw een economisch centrum was in Europa en dat de rest van de wereld als perifeer kon worden beschouwd, aan waarheid gewonnen door die onoverzienbare brij van verwijzingen en de getoonde omgevallen boekenkast?

Datzelfde gevoel had ik bij het interessante proefschrift van Merijn Oudenampsen. Die heeft, om dat proefschrift te schrijven, ook een boekenkast omgetrokken. Hoe doen zulke mensen dat? Een deel van de literatuur waarop hij zich baseert wekt bij mij slaaplust op, er is niet doorheen te komen. Maar toch: hoe doet zo iemand dat? Zit hij dag in dag uit boeken en artikelen te lezen, pen en een grote stapel kaartjes bij de hand, om alles dat opvalt te noteren en te voorzien van een code om het kaartje op het juiste moment terug te vinden? In dat proefschrift neemt Oudenampsen alles serieus dat door anderen is geschreven, of soms gezegd. Geen spoor van twijfel bij hem over wat die lui schrijven, De gedachte dat ze er op een later moment misschien wel eens op terug kunnen komen is hem vreemd, net als de verdenking dat ze zo maar wat in de ruimte zitten zwammen. Hij neemt alles serieus wat iemand anders heeft opgeschreven. Zoals vroeger een gelovige alles uit de Bijbel voor waar aannam. Terwijl ik al snel bij allerlei beweringen zou denken: het zijn verzinsels. Of de schrijver slaat er maar een slag naar, hij bouwt een hele theorie op waar allerlei beweringen uit voortkomen, in welke school of traditie ze passen en hoe je ze in hokjes kunt indelen.

Als een soort agnost blijf ik achter na lezing van zulke bouwwerken.

--------
Het plaatje is van Coc van Duijn
Meer informatie: http://cocvanduijn.nl/

© 2021 Arie de Jong meer Arie de Jong - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Verwijzingen, waarheid en verzinsels Arie de Jong
1813VG Waarheid
Een pluspunt van het schrijven van een stukje in de Leunstoel is dat de redactie je niet op de huid zit om de literatuurverwijzingen op orde te brengen. Natuurlijk wordt in een stukje in de Leunstoel wel eens verwezen naar een bron, maar meestal omdat die bron een aanleiding is. Niet omdat die bron een intellectueel houvast biedt voor de inhoud van het stukje.

Dat is plezierig, maar het werpt ook de vraag op: wat stelt het voor als je wel via verwijzingen laat zien dat je eerdere schrijfsels hebt doorgenomen? Bij wetenschappelijke publicaties lijkt het soms of de verwijzingen het skelet moeten vormen van een betoog dat anders door de geringe substantie beter ongeschreven had kunnen blijven.

Als ik zo’n stuk lees met telkens oplopende getallen achter elke zin, soms meer dan honderd per hoofdstuk, dan raak ik in verwarring. Moet ik telkens naar achteren bladeren (in vervolguitgaven worden de verwijzingen zelden nog op dezelfde pagina geplaatst) om na te gaan waar iemands bewering vandaan komt? Zou het mogelijk zijn al die verwijzingen in de gedrukte versie voortaan weg te laten en slechts aan te bieden via de een of andere website? Het gaat overigens niet alleen om de hinder bij het lezen, maar belangrijker nog is de vraag die mij telkens weer overvalt: wordt de tekst beter en meer waarheidsgetrouw als de schrijver zich bij voortduring beroept op wat iemand anders al heeft geschreven? Als die op zijn of haar beurt ook weer teruggrijpt op wat een ander heeft beweerd, hebben we dan niet vaak te maken met een echo van op zichzelf niet veel meer dan beweringen?

En dan praat ik er maar niet over dat bij het waarderen van wetenschappelijke prestaties soms de perverse meetmethode van tellen van citaten wordt gevolgd. Alle reden om elkaar onderling vaak te citeren, wat elk van de scribenten hoog in de citatie-index brengt. Net zo pervers als het toevoegen van allerlei medeauteurs, ook als die niet veel meer dan de ‘chef’ zijn van de feitelijke auteurs: promovendi of medewerkers. Vooral in de medische wereld schijnt dat een ziekte te zijn.

De hamvraag: hoe weet ik nu of iets waarheid of verzinsel is? Die vraag heeft eeuwenlang gespeeld rond de Bijbel. Voor de gelovige het woord van God, maar hoe kon alles waar zijn in de Bijbel als er aantoonbare onjuistheden in staan? En wie bepaalt dan wat waar of onwaar is. Dat vraagstuk met de Bijbel hebben we gelukkig achter ons gelaten, maar het geeft wel aan hoe indringend de kwestie is. Wordt een artikel, boek of bewering meer of minder waar als wordt verwezen naar een ander die het ook al eens heeft opgeschreven? Ik denk het niet. Ik wil alleen nog verwijzingen zien die meerwaarde hebben. Dat iemand laat weten het met een ander oneens te zijn en dan wel netjes laat weten waar je kunt terugvinden wat die ander heeft opgeschreven. Dat mag ook in een nawoord gebeuren, zodat ik niet telkens verstoord opkijk van een verwijzing naar iets waarvoor ik moeizaam verder moet bladeren.

Nog steeds herinner ik me de ergernis bij het lezen van het boek ‘Europese wereldeconomie in de zestiende eeuw’ van Immanuel Wallerstein, met de opmerkelijke ondertitel ‘het moderne wereldsysteem’. Na ruim 200 bladzijden tekst volgden 200 bladzijden met noten en nog eens 30 bladzijden bibliografie (in kleine letters, het ging om meer dan 1000 boeken en artikelen). Na grondige lezing was mijn conclusie: leuk om te lezen, maar de bewering waarop het boek berust had in één alinea gepast. Dat gaf wel wat discussie met mijn goede vriend Bart Tromp, die het werk als een magnum opus beschouwde. De kwestie is echter: had het betoog van Wallerstein, dat op niet veel meer neerkwam dan dat er in de zestiende eeuw een economisch centrum was in Europa en dat de rest van de wereld als perifeer kon worden beschouwd, aan waarheid gewonnen door die onoverzienbare brij van verwijzingen en de getoonde omgevallen boekenkast?

Datzelfde gevoel had ik bij het interessante proefschrift van Merijn Oudenampsen. Die heeft, om dat proefschrift te schrijven, ook een boekenkast omgetrokken. Hoe doen zulke mensen dat? Een deel van de literatuur waarop hij zich baseert wekt bij mij slaaplust op, er is niet doorheen te komen. Maar toch: hoe doet zo iemand dat? Zit hij dag in dag uit boeken en artikelen te lezen, pen en een grote stapel kaartjes bij de hand, om alles dat opvalt te noteren en te voorzien van een code om het kaartje op het juiste moment terug te vinden? In dat proefschrift neemt Oudenampsen alles serieus dat door anderen is geschreven, of soms gezegd. Geen spoor van twijfel bij hem over wat die lui schrijven, De gedachte dat ze er op een later moment misschien wel eens op terug kunnen komen is hem vreemd, net als de verdenking dat ze zo maar wat in de ruimte zitten zwammen. Hij neemt alles serieus wat iemand anders heeft opgeschreven. Zoals vroeger een gelovige alles uit de Bijbel voor waar aannam. Terwijl ik al snel bij allerlei beweringen zou denken: het zijn verzinsels. Of de schrijver slaat er maar een slag naar, hij bouwt een hele theorie op waar allerlei beweringen uit voortkomen, in welke school of traditie ze passen en hoe je ze in hokjes kunt indelen.

Als een soort agnost blijf ik achter na lezing van zulke bouwwerken.

--------
Het plaatje is van Coc van Duijn
Meer informatie: http://cocvanduijn.nl/
© 2021 Arie de Jong
powered by CJ2