archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 14
Jaargang 2
2 juni 2005
Beschouwingen > Bij ons in de straat delen printen terug
Snackstek Marcel Duyvestijn

0214 Snacken
’Voor Meneer: Een patatje saté? Een Hamburgertje? En een milksheekie.’

Die meneer was ik. Het genoemde eten ging ik opeten. De man die het uitsprak, werkt bij de Snackstek. Dat is een goed geoutilleerde zaak waarin alles nagenoeg door apparaten is overgenomen. De mannen die er werken, zijn snel en behendig. Tussendoor gooien ze er nog een weerpraatje doorheen. ‘Morgen wordt het beter.’

Ik had het bovenstaande wel besteld, maar niet als verkleinwoordjes.

Dat is typisch Nederlands (wat weer typisch Nederlands is om iets typisch Nederlands te vinden). Ga een keer naar de markt en de verkleinwoordjes schieten je langs de oren. Ook al bestel je een prei, een tomaat en een komkommer, dan weet je dat je overal het kleine broertje van krijgt.

Ik dacht: daar ga ik een klein stukje over schrijven.

Normaal ga ik altijd naar de snackbar om de hoek. Die is net zo authentiek als de bakker om de hoek. Daarom zitten ze ook om de hoek. Maar die was op dinsdag dicht. Hoezo, zei ik nog tegen het etalageraam. Dat is typisch Haarlems. Dat winkels ineens midden in de week dicht gaan. Of al om vijf uur. Toen we nog in Amsterdam woonden, wisten we dat op elk moment van de dag een winkel open was.

Maar daar wilde ik het niet over hebben.

Het gaat nu over de vaste klant. Dat is de man of vrouw die in de hoek aan de bar zit. Hij of zij drinkt bier en zegt eigenlijk niet zoveel. Dat wil zeggen: hij vraagt wel of het koud is buiten. Of hij praat de weerman na: ze zeggen dat het morgen beter wordt. ‘Nâh, ik mot het nog zien!’ Hij heeft duidelijk weinig vertrouwen in de weermannen. Dan moet je helemaal niet over politiek gaan praten.

De vaste klant zit ook wel eens in een café. Dat is ook zielig. Vooral als hij achter je gaat staan en in je oor fluistert: `hier zit ik.’ Maar dat kan ik nog billijken. Als je al veertig jaar op dezelfde kruk zit, laat je je niet wegjagen door zo’n snotaap. Maar als je vaste klant bent in een snackbar van vijf vierkante meters dan heb je het echt ver geschopt in de sneuïgheidsstatistieken. Zeker als je in de `Snackstek’ aan de bar zit en bier drinkt.

Wat doet zo’n man de hele dag. Ik denk niet zo veel, want hij heeft nooit iets te melden. Meestal heten ze Sjaak of Piet. Een enkele keer willen ze ook wel eens André heten.

En wat denkt zo’n man? Hoe ziet hij mij eigenlijk? Daar heb je weer zo’n man wiens vrouw moet overwerken. Daarom gaat-ie nu naar de snackbar. Daar heeft hij dan gelijk in. Maar als hij dat nou eens zou vragen, zou ik kunnen antwoorden: maar ik vind het ook lekker om één keer in de twee weken iets heel smerigs te eten. Een wit broodje met iets onbestendigs ertussen. Vieze gele, gekromde patatten. Alleen het woord al. En een frikadel (die naar mijn mening een tussen ‘n’ behoeft).

Als ik met mijn knisperende zakje van de ‘Snackstek’ terugloop, bedenk ik me in welke leegte we leven in Haarlem. Er gebeurt hier helemaal niets in de straat. Mijn buren denken nu: Ach jee, die man zijn vrouw is er niet. En dus gaat hij een hamburgertje, een frietje en een frikadelletje halen.

Ik zal alvast zeggen: het is waar.


© 2005 Marcel Duyvestijn meer Marcel Duyvestijn - meer "Bij ons in de straat" -
Beschouwingen > Bij ons in de straat
Snackstek Marcel Duyvestijn
0214 Snacken
’Voor Meneer: Een patatje saté? Een Hamburgertje? En een milksheekie.’

Die meneer was ik. Het genoemde eten ging ik opeten. De man die het uitsprak, werkt bij de Snackstek. Dat is een goed geoutilleerde zaak waarin alles nagenoeg door apparaten is overgenomen. De mannen die er werken, zijn snel en behendig. Tussendoor gooien ze er nog een weerpraatje doorheen. ‘Morgen wordt het beter.’

Ik had het bovenstaande wel besteld, maar niet als verkleinwoordjes.

Dat is typisch Nederlands (wat weer typisch Nederlands is om iets typisch Nederlands te vinden). Ga een keer naar de markt en de verkleinwoordjes schieten je langs de oren. Ook al bestel je een prei, een tomaat en een komkommer, dan weet je dat je overal het kleine broertje van krijgt.

Ik dacht: daar ga ik een klein stukje over schrijven.

Normaal ga ik altijd naar de snackbar om de hoek. Die is net zo authentiek als de bakker om de hoek. Daarom zitten ze ook om de hoek. Maar die was op dinsdag dicht. Hoezo, zei ik nog tegen het etalageraam. Dat is typisch Haarlems. Dat winkels ineens midden in de week dicht gaan. Of al om vijf uur. Toen we nog in Amsterdam woonden, wisten we dat op elk moment van de dag een winkel open was.

Maar daar wilde ik het niet over hebben.

Het gaat nu over de vaste klant. Dat is de man of vrouw die in de hoek aan de bar zit. Hij of zij drinkt bier en zegt eigenlijk niet zoveel. Dat wil zeggen: hij vraagt wel of het koud is buiten. Of hij praat de weerman na: ze zeggen dat het morgen beter wordt. ‘Nâh, ik mot het nog zien!’ Hij heeft duidelijk weinig vertrouwen in de weermannen. Dan moet je helemaal niet over politiek gaan praten.

De vaste klant zit ook wel eens in een café. Dat is ook zielig. Vooral als hij achter je gaat staan en in je oor fluistert: `hier zit ik.’ Maar dat kan ik nog billijken. Als je al veertig jaar op dezelfde kruk zit, laat je je niet wegjagen door zo’n snotaap. Maar als je vaste klant bent in een snackbar van vijf vierkante meters dan heb je het echt ver geschopt in de sneuïgheidsstatistieken. Zeker als je in de `Snackstek’ aan de bar zit en bier drinkt.

Wat doet zo’n man de hele dag. Ik denk niet zo veel, want hij heeft nooit iets te melden. Meestal heten ze Sjaak of Piet. Een enkele keer willen ze ook wel eens André heten.

En wat denkt zo’n man? Hoe ziet hij mij eigenlijk? Daar heb je weer zo’n man wiens vrouw moet overwerken. Daarom gaat-ie nu naar de snackbar. Daar heeft hij dan gelijk in. Maar als hij dat nou eens zou vragen, zou ik kunnen antwoorden: maar ik vind het ook lekker om één keer in de twee weken iets heel smerigs te eten. Een wit broodje met iets onbestendigs ertussen. Vieze gele, gekromde patatten. Alleen het woord al. En een frikadel (die naar mijn mening een tussen ‘n’ behoeft).

Als ik met mijn knisperende zakje van de ‘Snackstek’ terugloop, bedenk ik me in welke leegte we leven in Haarlem. Er gebeurt hier helemaal niets in de straat. Mijn buren denken nu: Ach jee, die man zijn vrouw is er niet. En dus gaat hij een hamburgertje, een frietje en een frikadelletje halen.

Ik zal alvast zeggen: het is waar.
© 2005 Marcel Duyvestijn
powered by CJ2