archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 16
Jaargang 1
24 juni 2004
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Tim Krabbé pijlsnel in de achteruit Henk Bergman

Toen ik – lang geleden – in de eerste klas van het Amsterdamse Spinozalyceum zat, las ik in de schoolkrant een verhaal dat grote indruk op me maakte. Het ging over een zekere Joe, die ter dood veroordeeld was voor de moord op een jong meisje. Op de dag van zijn executie vinden twee bewakers hem ‘s ochtends slapend in zijn cel. Dat hebben ze nog nooit meegemaakt: iemand die enkele uren voor zijn terechtstelling nog in dromenland verkeert. Zal hij die onverschillige houding kunnen volhouden tot het laatste moment? De ene bewaker denkt van wel, de andere van niet. De uren verstrijken. Joe geniet van zijn galgenmaal, waarover hij opmerkt "dat het beter is dan de troep die jullie me gewoonlijk voorzetten". Alles wijst erop dat hij zijn emoties de baas blijft. Maar aan het eind gaat het toch mis. Als hij naar de elektrische stoel wordt afgevoerd kan hij zich niet meer beheersen en verzet hij zich hevig. De ik-denk-het-niet-bewaker heeft op grond van zijn ervaring gelijk gekregen. "Ik heb nog nooit iemand als een lammetje naar de stoel zien gaan." Al vijfenveertig jaar moet ik bij tv-beelden van een naderende executie altijd weer aan Joe denken. Het verhaal was geschreven door iemand uit de vijfde klas die Tim Krabbé heette.

Ik kan me niet herinneren op school ooit met de schrijver/journalist/schaker/wielrenner in spé gesproken te hebben. Jaren later, toen we allebei lid waren van de studentensocièteit Olofspoort in Amsterdam, wisselde ik wel eens een woordje met hem, maar altijd in gezelschap van anderen en ik kwam er nooit toe om hem mijn Joe-ervaring te vertellen. Een jaar of zes geleden opende Tim Krabbé een website op internet en toen ik die bij toeval een keer zag, stelde ik hem in een opwelling alsnog per e-mail op de hoogte van mijn herinnering aan zijn verhaal van toen. Ik voegde er enkele opmerkingen aan toe over zijn in 1995 verschenen verhalenbundel De Paardentekenaar (die veel Spinozalyceum-aanknopingspunten bevat) en ik kon hem zelfs een schoolmeesterachtige correctie doorgeven. In één van de verhalen in die bundel beschrijft hij hoe hij per auto uit Alkmaar naar Amsterdam terugkeert langs het Noordzeekanaal, terwijl dat natuurlijk het Noordhollandskanaal moet zijn.

Tim Krabbé reageerde meteen op mijn ontboezemingen en er ontstond een korte, maar intensieve e-mailuitwisseling. Opvallend was dat hij zich minder van het Joe-verhaal herinnerde dan ik. Hij had het in de veertig jaar die sinds de publicatie waren verlopen ook nooit meer gelezen, schreef hij. En dus kon ik hem verrassen met enkele citaten uit zijn vroegste werk – die ik uit m’n hoofd kende. Maar citaten zijn maar citaten en we wilden allebei best nog eens de oorspronkelijke tekst zien. Zelf was ik de schoolkrant waarin het verhaal had gestaan ergens in die veertig jaar kwijtgeraakt, maar Tim Krabbé meende stellig dat zijn exemplaar nog ergens tussen andere opgeslagen papieren in de fietsenbox van zijn appartementencomplex zou liggen. Hij zou het bij gelegenheid eens opzoeken. Of hij dat ooit gedaan heeft weet ik niet, want onze e-mailcorrespondentie stopte even abrupt als ze begonnen was.

Ook op andere punten bleek mijn geheugen beter dan het zijne. Zo wist ik bijvoorbeeld nog dat hij ergens een keer zijn belevenissen bij zijn eerste opdracht als sportjournalist had beschreven. Die opdracht had bestaan uit het voor een blad (Sportweekend als ik me goed herinner) verslaan van de voetbalwedstrijd Sparta-DOS. Na afloop had hij zich naar de DOS-kleedkamer begeven, in de hoop daar een paar ‘lekkere’ citaten te kunnen halen. Ondanks het feit dat de stemming er beneden peil was – Sparta had dik gewonnen – deed hij toch een poging om origineel te zijn. Enkele spelers stelde hij de vraag of ze zich niet beledigd voelden dat de wedstrijd als enige van alle eredivisieontmoetingen van dat weekend niet op het totoformulier was opgenomen. Was dat niet een overduidelijke aanwijzing dat zelfs de totoheren er bij voorbaat van uitgingen dat DOS in Rotterdam niets te zoeken had? Onbegrip was zijn deel en de stemming onder de spelers werd nog geagiteerder dan die al was. Toen één van hen riep: "Laat die klootzak opdonderen", greep trainer Donenfeld in en zette de debuterende sportjournalist onder het uiten van een serie vreselijke Duitse vloeken hardhandig de kleedkamer uit. Tim Krabbé was me erkentelijk dat ik deze gebeurtenis weer tot leven had gebracht, want zelf was hij het verhaal grotendeels kwijt. (Toen hij me dat vertelde vroeg ik me wel af hoe je zoiets kunt vergeten.)

De mooiste zin uit het werk van Tim Krabbé bestaat maar uit zeven woorden. Hij is te vinden in De Renner, verschenen in 1978. Aan het begin van het verhaal komt de schrijver in een Frans dorpje aan om van daaruit een wielerkoers te rijden. Als hij zijn racefiets uit de auto laadt, kijken vanaf een terrasje toeristen en inwoners toe. Hij beseft dat dit niet-wielrenners zijn en schrijft dan: "De leegheid van die levens schokt me." Prachtig! Ik gebruik die zin wel eens om iemand die er andere meningen dan ik op nahoudt afkeurend toe te spreken. "De leegheid van jouw leven schokt me." De ander kijkt mij dan altijd niet-begrijpend aan – en dat bevalt me. De Renner is vaak het beste Nederlandse boek over sport genoemd. Daar ben ik het mee eens, maar het moet die plaats wel delen met Te Midden der Kampioenen van Joris van den Bergh uit 1942 – dat ook al over wielrennen gaat (over de sprinter Piet Moeskops).

Het kan aan mij liggen, maar ik heb zelden kritische beschouwingen over het werk van Krabbé gelezen – in elk geval niet over zijn bekende romans. Waarom ook? Hij verstaat zijn vak en een verhaal is bij hem ook echt een verháál. Het Gouden Ei, Vertraging, De Grot, Kathy’s Dochter: het zijn allemaal spannende, in sobere maar onberispelijke stijl geschreven boeken. In hun opzet hebben ze een gemeenschappelijke noemer. De schrijver werkt een klein, maar boeiend idee – een vrouw verdwijnt spoorloos bij een benzinestation, iemand benut een tussenstop op een vliegreis om een oude geliefde op te zoeken, een korte jeugdontmoeting speelt een noodlottige rol in het latere leven van de hoofdpersonen, iemand heeft een heftige affaire met de dochter van een pas overleden oude liefde – uit tot een fascinerend verhaal, waarvan langdurige uitstapjes naar het verleden van de hoofdpersonen een vast onderdeel zijn. Als iets kenmerkend is voor het werk van Krabbé dan is het zijn liefde voor de flashback en zijn beheptheid met de hereniging van oude geliefden. (Zelf hield hij overigens absoluut niet van reünies, vertrouwde hij me in één van zijn e-mails toe.)

Op zijn website (www.timkrabbe.nl) beantwoordt Krabbé vragen van lezers, waarbij hij onomwonden blijk geeft van zijn irritatie als het op het vastpinnen van de thematiek van zijn werk aankomt. De vragen worden vrijwel uitsluitend gesteld door scholieren die Krabbé’s boeken op hun eindexamenlijst hebben staan. Als Monique T. hem schrijft dat ze in opdracht van haar leraar Nederlands de thema’s uit Het Gouden Ei moet halen, er vervolgens vijf noemt en dan vraagt of ze er teveel heeft of dat ze een aantal vergeten is, dan is het antwoord van Krabbé overduidelijk: "Je kunt de ribben in een koe tellen, maar niet de thema’s in een boek. Het thema is iets van de lezer, niet van de schrijver. Slechte schrijvers kiezen thema’s, goede schrijvers kiezen verhalen."

© 2004 Henk Bergman meer Henk Bergman - meer "De wereldliteratuur roept"
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Tim Krabbé pijlsnel in de achteruit Henk Bergman
Toen ik – lang geleden – in de eerste klas van het Amsterdamse Spinozalyceum zat, las ik in de schoolkrant een verhaal dat grote indruk op me maakte. Het ging over een zekere Joe, die ter dood veroordeeld was voor de moord op een jong meisje. Op de dag van zijn executie vinden twee bewakers hem ‘s ochtends slapend in zijn cel. Dat hebben ze nog nooit meegemaakt: iemand die enkele uren voor zijn terechtstelling nog in dromenland verkeert. Zal hij die onverschillige houding kunnen volhouden tot het laatste moment? De ene bewaker denkt van wel, de andere van niet. De uren verstrijken. Joe geniet van zijn galgenmaal, waarover hij opmerkt "dat het beter is dan de troep die jullie me gewoonlijk voorzetten". Alles wijst erop dat hij zijn emoties de baas blijft. Maar aan het eind gaat het toch mis. Als hij naar de elektrische stoel wordt afgevoerd kan hij zich niet meer beheersen en verzet hij zich hevig. De ik-denk-het-niet-bewaker heeft op grond van zijn ervaring gelijk gekregen. "Ik heb nog nooit iemand als een lammetje naar de stoel zien gaan." Al vijfenveertig jaar moet ik bij tv-beelden van een naderende executie altijd weer aan Joe denken. Het verhaal was geschreven door iemand uit de vijfde klas die Tim Krabbé heette.

Ik kan me niet herinneren op school ooit met de schrijver/journalist/schaker/wielrenner in spé gesproken te hebben. Jaren later, toen we allebei lid waren van de studentensocièteit Olofspoort in Amsterdam, wisselde ik wel eens een woordje met hem, maar altijd in gezelschap van anderen en ik kwam er nooit toe om hem mijn Joe-ervaring te vertellen. Een jaar of zes geleden opende Tim Krabbé een website op internet en toen ik die bij toeval een keer zag, stelde ik hem in een opwelling alsnog per e-mail op de hoogte van mijn herinnering aan zijn verhaal van toen. Ik voegde er enkele opmerkingen aan toe over zijn in 1995 verschenen verhalenbundel De Paardentekenaar (die veel Spinozalyceum-aanknopingspunten bevat) en ik kon hem zelfs een schoolmeesterachtige correctie doorgeven. In één van de verhalen in die bundel beschrijft hij hoe hij per auto uit Alkmaar naar Amsterdam terugkeert langs het Noordzeekanaal, terwijl dat natuurlijk het Noordhollandskanaal moet zijn.

Tim Krabbé reageerde meteen op mijn ontboezemingen en er ontstond een korte, maar intensieve e-mailuitwisseling. Opvallend was dat hij zich minder van het Joe-verhaal herinnerde dan ik. Hij had het in de veertig jaar die sinds de publicatie waren verlopen ook nooit meer gelezen, schreef hij. En dus kon ik hem verrassen met enkele citaten uit zijn vroegste werk – die ik uit m’n hoofd kende. Maar citaten zijn maar citaten en we wilden allebei best nog eens de oorspronkelijke tekst zien. Zelf was ik de schoolkrant waarin het verhaal had gestaan ergens in die veertig jaar kwijtgeraakt, maar Tim Krabbé meende stellig dat zijn exemplaar nog ergens tussen andere opgeslagen papieren in de fietsenbox van zijn appartementencomplex zou liggen. Hij zou het bij gelegenheid eens opzoeken. Of hij dat ooit gedaan heeft weet ik niet, want onze e-mailcorrespondentie stopte even abrupt als ze begonnen was.

Ook op andere punten bleek mijn geheugen beter dan het zijne. Zo wist ik bijvoorbeeld nog dat hij ergens een keer zijn belevenissen bij zijn eerste opdracht als sportjournalist had beschreven. Die opdracht had bestaan uit het voor een blad (Sportweekend als ik me goed herinner) verslaan van de voetbalwedstrijd Sparta-DOS. Na afloop had hij zich naar de DOS-kleedkamer begeven, in de hoop daar een paar ‘lekkere’ citaten te kunnen halen. Ondanks het feit dat de stemming er beneden peil was – Sparta had dik gewonnen – deed hij toch een poging om origineel te zijn. Enkele spelers stelde hij de vraag of ze zich niet beledigd voelden dat de wedstrijd als enige van alle eredivisieontmoetingen van dat weekend niet op het totoformulier was opgenomen. Was dat niet een overduidelijke aanwijzing dat zelfs de totoheren er bij voorbaat van uitgingen dat DOS in Rotterdam niets te zoeken had? Onbegrip was zijn deel en de stemming onder de spelers werd nog geagiteerder dan die al was. Toen één van hen riep: "Laat die klootzak opdonderen", greep trainer Donenfeld in en zette de debuterende sportjournalist onder het uiten van een serie vreselijke Duitse vloeken hardhandig de kleedkamer uit. Tim Krabbé was me erkentelijk dat ik deze gebeurtenis weer tot leven had gebracht, want zelf was hij het verhaal grotendeels kwijt. (Toen hij me dat vertelde vroeg ik me wel af hoe je zoiets kunt vergeten.)

De mooiste zin uit het werk van Tim Krabbé bestaat maar uit zeven woorden. Hij is te vinden in De Renner, verschenen in 1978. Aan het begin van het verhaal komt de schrijver in een Frans dorpje aan om van daaruit een wielerkoers te rijden. Als hij zijn racefiets uit de auto laadt, kijken vanaf een terrasje toeristen en inwoners toe. Hij beseft dat dit niet-wielrenners zijn en schrijft dan: "De leegheid van die levens schokt me." Prachtig! Ik gebruik die zin wel eens om iemand die er andere meningen dan ik op nahoudt afkeurend toe te spreken. "De leegheid van jouw leven schokt me." De ander kijkt mij dan altijd niet-begrijpend aan – en dat bevalt me. De Renner is vaak het beste Nederlandse boek over sport genoemd. Daar ben ik het mee eens, maar het moet die plaats wel delen met Te Midden der Kampioenen van Joris van den Bergh uit 1942 – dat ook al over wielrennen gaat (over de sprinter Piet Moeskops).

Het kan aan mij liggen, maar ik heb zelden kritische beschouwingen over het werk van Krabbé gelezen – in elk geval niet over zijn bekende romans. Waarom ook? Hij verstaat zijn vak en een verhaal is bij hem ook echt een verháál. Het Gouden Ei, Vertraging, De Grot, Kathy’s Dochter: het zijn allemaal spannende, in sobere maar onberispelijke stijl geschreven boeken. In hun opzet hebben ze een gemeenschappelijke noemer. De schrijver werkt een klein, maar boeiend idee – een vrouw verdwijnt spoorloos bij een benzinestation, iemand benut een tussenstop op een vliegreis om een oude geliefde op te zoeken, een korte jeugdontmoeting speelt een noodlottige rol in het latere leven van de hoofdpersonen, iemand heeft een heftige affaire met de dochter van een pas overleden oude liefde – uit tot een fascinerend verhaal, waarvan langdurige uitstapjes naar het verleden van de hoofdpersonen een vast onderdeel zijn. Als iets kenmerkend is voor het werk van Krabbé dan is het zijn liefde voor de flashback en zijn beheptheid met de hereniging van oude geliefden. (Zelf hield hij overigens absoluut niet van reünies, vertrouwde hij me in één van zijn e-mails toe.)

Op zijn website (www.timkrabbe.nl) beantwoordt Krabbé vragen van lezers, waarbij hij onomwonden blijk geeft van zijn irritatie als het op het vastpinnen van de thematiek van zijn werk aankomt. De vragen worden vrijwel uitsluitend gesteld door scholieren die Krabbé’s boeken op hun eindexamenlijst hebben staan. Als Monique T. hem schrijft dat ze in opdracht van haar leraar Nederlands de thema’s uit Het Gouden Ei moet halen, er vervolgens vijf noemt en dan vraagt of ze er teveel heeft of dat ze een aantal vergeten is, dan is het antwoord van Krabbé overduidelijk: "Je kunt de ribben in een koe tellen, maar niet de thema’s in een boek. Het thema is iets van de lezer, niet van de schrijver. Slechte schrijvers kiezen thema’s, goede schrijvers kiezen verhalen."
© 2004 Henk Bergman
powered by CJ2