archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 16
Jaargang 1
24 juni 2004
Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Sommige dingen blijven Ruurd Kunnen

In de krant stond vorige week dat het poldermodel ten grave is gedragen. Jozias van Aartsen mocht de grafrede uitspreken. Hij noemde de FNV “de vakbond van de extra werkloosheid”. Het was verkiezingstijd, dus de partijen moesten zich profileren, maar het rommelde al langer. Onder aanvoering van Pim Fortuyn en nieuw rechts in de VVD zijn het gebrek aan transparantie in de politiek, de achterkamertjespolitiek, het torentjesoverleg en het poldermodel een aantal jaren geleden reeds op de korrel genomen.

De Nederlandse overlegcultuur gaat terug tot in de Middeleeuwen toen consensus nodig was om dijken te bouwen en te onderhouden, zodat in Nederland überhaupt kon worden gewoond. Consensus als voorwaarde voor existentie, zou je kunnen zeggen. Dat laat diepe sporen na. Zo lieten Henriètte Roland Holst en Herman Gorter aan Lenin weten dat zij grote bewondering hadden voor het welslagen van de Russische Revolutie, maar dat zij zoiets in Nederland niet zagen gebeuren. Toen het land verscheurd dreigde te worden door de schoolstrijd (moest het bijzonder onderwijs evenveel overheidssubsidie krijgen als de openbare scholen?) werd een oplossing gevonden in de pacificatiepolitiek. En in vergelijking met omringende landen werd er in Nederland zeer weinig gestaakt. De vakbonden waren exponenten van de 'verantwoordelijke vakbeweging'. Overleg is een traditionele Nederlandse waarde.

Het is trouwens een raar geval met het 'poldermodel'. We hadden het zelf eerst niet eens in de gaten, maar het viel buitenlandse waarnemers op dat de werkgelegenheid in Nederland zich in de tweede helft van de jaren negentig veel beter ontwikkelde dan in andere landen. De jarenlange loonmatiging in ruil voor werkgelegenheid en arbeidsduurverkorting leverde zichtbaar resultaat op. Eindelijk, want dat beleid was al in 1982 begonnen toen FNV-voorzitter Wim Kok en VNO-voorzitter Chris van Veen het beroemde Akkoord van Wassenaar sloten. Op dat moment werd het poldermodel geboren, maar het kreeg pas ongeveer 15 jaar later zijn naam.

Het poldermodel kreeg te lijden van zijn eigen succes. Toen de economie mede als gevolg van de loonmatiging aantrok en de werkloosheid daalde, ontstond er krapte op de arbeidsmarkt.Daardoor werd het steeds moeilijker om de loonmatiging vol te houden. Op het moment echter dat de conjunctuur in het nieuwe millennium weer daalde en de werkloosheid toenam, pasten de lonen zich volgens werkgevers, politici en economen niet snel genoeg aan en was de kritiek op de starre overlegcultuur in sociaal-economisch Nederland niet van de lucht.

In mei barstte de bom. Het voorjaarsoverleg tussen de sociale partners en het kabinet liep vast op de regeling voor prepensioen. De vakbeweging wilde een verplichte collectieve regeling. Zonder zo’n verplichting zouden teveel werknemers niet aan de regeling deelnemen en zouden de premies voor de overblijvers te hoog worden. Vooral oudere werknemers in zware, slopende beroepen zouden daarvan de dupe worden. Het kabinet wilde niet verder gaan dan vrijwillige deelname. Eigenlijk wilde het helemaal geen prepensioen, want het streeft juist naar een hogere arbeidsparticipatie van ouderen. Goedbeschouwd staan de partijen echter niet ver van elkaar af. Het gaat om een prepensioen op 62½ jarige leeftijd, dus om de mogelijkheid om hooguit 2½ jaar eerder met pensioen te gaan. In een beetje overlegeconomie moet dat op te lossen zijn.Waarom dan toch zo’n hoog oplopend conflict?

De vakbeweging baseert zich op de solidariteit tussen werknemers die noodzakelijk is om het prepensioen betaalbaar te houden en meent dat die solidariteit door het instellen van een verplichting mag worden afgedwongen. Het kabinet is niet alleen tegen die verplichting, maar wil werknemers ook stimuleren uit de prepensioenregeling stappen. Wie niet meer meedoet, hoeft namelijk niet aan het fonds bij te dragen, maar ontvangt als extra bonus ook nog eens de werkgeverspremie. Voor wie erin blijft, vervalt daarentegen een deel van de belastingvoordelen. De regering probeert met andere woorden actief de solidariteit onder de werknemers te ondermijnen. Dat treft de vakbeweging in haar hart. Dat is de reden dat er zo’n conflict is ontstaan.

Inmiddels is een ouderwets circus op gang gekomen. De messen worden geslepen:
• FNV Bondgenoten gaat weer looneisen stellen.
• De president van de Nederlandse Bank waarschuwt voor loonstijgingen.
• Het Centraal Planbureau heeft berekend dat de economische groei lager uitpakt 

   dan eerder was ingeschat.
• Het kabinet dreigt CAO’s niet algemeen verbindend te verklaren.
• De Waal dreigt met stakingsacties.
• Zalm wil de duur of de hoogte van de WW beperken.
• VNO-NCW wil dat de werknemers langer gaan weken zonder loonsverhoging.
• Van Aartsen noemt de FNV de vakbond van de extra werkloosheid.
• De eerste acties zijn al geweest, er staat ons een hete zomer te wachten.

Het poldermodel dat ons land zoveel voorspoed had gebracht, lijkt definitief achter ons te liggen. Met de komst van de kabinetten Balkenende is de Nederlandse overlegeconomie gepolitiseerd. Dit kabinet heeft de oorlog niet meegemaakt. Balkenende is de eerste minister-president die na 1945 is geboren. Van de hele ploeg zijn alleen Bot (1937), Brinkhorst (1937), Dekker (1942) en Peijs (1944) oorlogskinderen. De rest is jonger; zelfs Donner (1948). De meeste bewindslieden moesten nog geboren worden toen de Stichting van de Arbeid en de SER werden opgericht. Dat is geen verwijt, integendeel, maar het verklaart wel iets. Het ontbreken van bewuste ervaringen met de oorlog en de wederopbouw maakt het gemakkelijker om normen en waarden uit die tijd los te laten en daardoor kan men nu flink afstand nemen van het poldermodel.

Maar ik verzeker u dat 90% van de politieke en sociaal-economische besluitvorming in overleg zal blijven plaatsvinden. Het dagelijkse handwerk gaat gewoon door, poldermodel of niet. Neem de SER. Daarin zitten elf kroonleden, elf vertegenwoordigers van de werkgevers en elf vertegenwoordigers van de werknemers, met voor allen een plaatsvervanger. Samen 66 personen. Dan zitten er als waarnemers ook nog dertien ministerièle vertegenwoordigers in en is er een secretariaat. Natuurlijk kan niet alles in de Raad zelf worden besproken. Besluiten moeten worden voorbereid, de minder belangrijke zaken worden gedelegeerd. Daarvoor zijn elf commissies ingesteld, die zijn onderverdeeld in vierenveertig subcommissies en werkgroepen. Zoiets verander je in Nederland niet zomaar. Dat zou een revolutie zijn en dat gaat ons, poldermensen, toch iets te ver.



© 2004 Ruurd Kunnen meer Ruurd Kunnen - meer "In de polder"
Beschouwingen > In de polder
Sommige dingen blijven Ruurd Kunnen
In de krant stond vorige week dat het poldermodel ten grave is gedragen. Jozias van Aartsen mocht de grafrede uitspreken. Hij noemde de FNV “de vakbond van de extra werkloosheid”. Het was verkiezingstijd, dus de partijen moesten zich profileren, maar het rommelde al langer. Onder aanvoering van Pim Fortuyn en nieuw rechts in de VVD zijn het gebrek aan transparantie in de politiek, de achterkamertjespolitiek, het torentjesoverleg en het poldermodel een aantal jaren geleden reeds op de korrel genomen.

De Nederlandse overlegcultuur gaat terug tot in de Middeleeuwen toen consensus nodig was om dijken te bouwen en te onderhouden, zodat in Nederland überhaupt kon worden gewoond. Consensus als voorwaarde voor existentie, zou je kunnen zeggen. Dat laat diepe sporen na. Zo lieten Henriètte Roland Holst en Herman Gorter aan Lenin weten dat zij grote bewondering hadden voor het welslagen van de Russische Revolutie, maar dat zij zoiets in Nederland niet zagen gebeuren. Toen het land verscheurd dreigde te worden door de schoolstrijd (moest het bijzonder onderwijs evenveel overheidssubsidie krijgen als de openbare scholen?) werd een oplossing gevonden in de pacificatiepolitiek. En in vergelijking met omringende landen werd er in Nederland zeer weinig gestaakt. De vakbonden waren exponenten van de 'verantwoordelijke vakbeweging'. Overleg is een traditionele Nederlandse waarde.

Het is trouwens een raar geval met het 'poldermodel'. We hadden het zelf eerst niet eens in de gaten, maar het viel buitenlandse waarnemers op dat de werkgelegenheid in Nederland zich in de tweede helft van de jaren negentig veel beter ontwikkelde dan in andere landen. De jarenlange loonmatiging in ruil voor werkgelegenheid en arbeidsduurverkorting leverde zichtbaar resultaat op. Eindelijk, want dat beleid was al in 1982 begonnen toen FNV-voorzitter Wim Kok en VNO-voorzitter Chris van Veen het beroemde Akkoord van Wassenaar sloten. Op dat moment werd het poldermodel geboren, maar het kreeg pas ongeveer 15 jaar later zijn naam.

Het poldermodel kreeg te lijden van zijn eigen succes. Toen de economie mede als gevolg van de loonmatiging aantrok en de werkloosheid daalde, ontstond er krapte op de arbeidsmarkt.Daardoor werd het steeds moeilijker om de loonmatiging vol te houden. Op het moment echter dat de conjunctuur in het nieuwe millennium weer daalde en de werkloosheid toenam, pasten de lonen zich volgens werkgevers, politici en economen niet snel genoeg aan en was de kritiek op de starre overlegcultuur in sociaal-economisch Nederland niet van de lucht.

In mei barstte de bom. Het voorjaarsoverleg tussen de sociale partners en het kabinet liep vast op de regeling voor prepensioen. De vakbeweging wilde een verplichte collectieve regeling. Zonder zo’n verplichting zouden teveel werknemers niet aan de regeling deelnemen en zouden de premies voor de overblijvers te hoog worden. Vooral oudere werknemers in zware, slopende beroepen zouden daarvan de dupe worden. Het kabinet wilde niet verder gaan dan vrijwillige deelname. Eigenlijk wilde het helemaal geen prepensioen, want het streeft juist naar een hogere arbeidsparticipatie van ouderen. Goedbeschouwd staan de partijen echter niet ver van elkaar af. Het gaat om een prepensioen op 62½ jarige leeftijd, dus om de mogelijkheid om hooguit 2½ jaar eerder met pensioen te gaan. In een beetje overlegeconomie moet dat op te lossen zijn.Waarom dan toch zo’n hoog oplopend conflict?

De vakbeweging baseert zich op de solidariteit tussen werknemers die noodzakelijk is om het prepensioen betaalbaar te houden en meent dat die solidariteit door het instellen van een verplichting mag worden afgedwongen. Het kabinet is niet alleen tegen die verplichting, maar wil werknemers ook stimuleren uit de prepensioenregeling stappen. Wie niet meer meedoet, hoeft namelijk niet aan het fonds bij te dragen, maar ontvangt als extra bonus ook nog eens de werkgeverspremie. Voor wie erin blijft, vervalt daarentegen een deel van de belastingvoordelen. De regering probeert met andere woorden actief de solidariteit onder de werknemers te ondermijnen. Dat treft de vakbeweging in haar hart. Dat is de reden dat er zo’n conflict is ontstaan.

Inmiddels is een ouderwets circus op gang gekomen. De messen worden geslepen:
• FNV Bondgenoten gaat weer looneisen stellen.
• De president van de Nederlandse Bank waarschuwt voor loonstijgingen.
• Het Centraal Planbureau heeft berekend dat de economische groei lager uitpakt 

   dan eerder was ingeschat.
• Het kabinet dreigt CAO’s niet algemeen verbindend te verklaren.
• De Waal dreigt met stakingsacties.
• Zalm wil de duur of de hoogte van de WW beperken.
• VNO-NCW wil dat de werknemers langer gaan weken zonder loonsverhoging.
• Van Aartsen noemt de FNV de vakbond van de extra werkloosheid.
• De eerste acties zijn al geweest, er staat ons een hete zomer te wachten.

Het poldermodel dat ons land zoveel voorspoed had gebracht, lijkt definitief achter ons te liggen. Met de komst van de kabinetten Balkenende is de Nederlandse overlegeconomie gepolitiseerd. Dit kabinet heeft de oorlog niet meegemaakt. Balkenende is de eerste minister-president die na 1945 is geboren. Van de hele ploeg zijn alleen Bot (1937), Brinkhorst (1937), Dekker (1942) en Peijs (1944) oorlogskinderen. De rest is jonger; zelfs Donner (1948). De meeste bewindslieden moesten nog geboren worden toen de Stichting van de Arbeid en de SER werden opgericht. Dat is geen verwijt, integendeel, maar het verklaart wel iets. Het ontbreken van bewuste ervaringen met de oorlog en de wederopbouw maakt het gemakkelijker om normen en waarden uit die tijd los te laten en daardoor kan men nu flink afstand nemen van het poldermodel.

Maar ik verzeker u dat 90% van de politieke en sociaal-economische besluitvorming in overleg zal blijven plaatsvinden. Het dagelijkse handwerk gaat gewoon door, poldermodel of niet. Neem de SER. Daarin zitten elf kroonleden, elf vertegenwoordigers van de werkgevers en elf vertegenwoordigers van de werknemers, met voor allen een plaatsvervanger. Samen 66 personen. Dan zitten er als waarnemers ook nog dertien ministerièle vertegenwoordigers in en is er een secretariaat. Natuurlijk kan niet alles in de Raad zelf worden besproken. Besluiten moeten worden voorbereid, de minder belangrijke zaken worden gedelegeerd. Daarvoor zijn elf commissies ingesteld, die zijn onderverdeeld in vierenveertig subcommissies en werkgroepen. Zoiets verander je in Nederland niet zomaar. Dat zou een revolutie zijn en dat gaat ons, poldermensen, toch iets te ver.

© 2004 Ruurd Kunnen
powered by CJ2