archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 3
Jaargang 17
14 november 2019
Bezigheden > Uit de wereldhandel delen printen terug
Op de Rotterdamse markt Rob van Olphen

1703BZ MarktVijfenveertig jaar geleden ben ik als ‘meeloper’ begonnen op de centrummarkt, afdeling ongeregelde goederen, oftewel rommel. Die was toen gevestigd onder het treinviaduct, je stond er gedeeltelijk droog, maar wat een herrie! Dat ‘meelopen’ ging als volgt: je moest je heel vroeg melden bij de marktmeester, waar een soort van optocht van ‘meelopers’ werd geformeerd. Als hij het moment gekomen vond ging hij ‘de ronde doen’. Wij holden in een drafje achter hem aan. Zodra hij bij een lege kraam kwam riep hij: ‘Wie wil?’ Ik dacht dat wie zich het eerst liet horen de gelukkige zou zijn en daarom riep ik ‘Ikke’. Daar werd hartelijk om gelachen door m’n collega’s. Er bleek sprake te zijn van een anciënniteitssysteem en ik bleek nummer 127 te hebben.

De eerste weken kon ik telkens onverrichter zaken naar huis: geen plek. Tot ik in de winter (koud, slecht weer) eindelijk een plekje wist te veroveren. Ik herinner me nog heel goed de eerste klant, een oud vrouwtje. Ze pakte een vaasje op en vroeg: ‘Wat mot je voor dat ouwe vaasie hebben?’ Ik antwoordde nogal timide: ‘Vijf gulden mevrouw.’ Waarop ze me aankeek en zei: ‘Kan die muil niet wat verder open?’ Nou, dat was een goed begin, m’n eerste klant!

Op een ochtend, heel vroeg, maakte ik een babbeltje met een collega, zegt hij ineens: ‘Ik ga even m’n zwager een hand geven’. Hè, er was in de wijde omgeving helemaal niemand te bekennen! Nou ja, dat is dus Rotterdams voor ‘jeweetwel’. Als Hagenees moest ik aan allerlei dingen wennen, maar in de loop der jaren ben ik aardig ‘ingeburgerd’. Er zijn daar ontzettend veel goeie collega’s, die waar het kan voor elkaar klaar staan. Na jaren als meeloper achter de marktmeester aan te hebben gerend, kreeg ik gelukkig een vaste plek. Dan ben je zekerder van je zaak en het is handig voor je vaste klanten, dan hoeven ze niet zo te zoeken.

Vorig jaar ben ik door een verkeersongeluk (buiten mijn schuld, dader doorgereden, geen cameraopnamen, geen getuigen) elf maanden uit de roulatie geweest. Voor m’n plek heb ik noodgedwongen doorbetaald, anders was ik ‘m kwijt geweest. Maar dat was het dubbel en dwars waard. Het weerzien met m’n klantjes was hartverwarmend.

‘Zat je op de Bahama’s?’
‘Hij is zeker al binnen, dacht ik.’
‘Goh, dat was wel een lange vakantie, hè.’
‘We dachten dat je met pensioen was, joh.’

Als ze dan de ware toedracht te horen kregen waren ze één en al medeleven en reuze blij dat ik er weer was. Sommige mensen hadden eerst nog wel moeten zoeken, omdat ik op een andere plek terecht was gekomen. Ja, die Rotterdammers zijn veel hartelijker dan je op het eerste gezicht denkt. Ook al voor mijn ongeluk werd me regelmatig van alles toegestoken: haringen, fruit, chocola, drankjes … . Een Hagenees weet niet wat hem overkomt.

Inmiddels ben ik 76 en denk ik wel eens: ‘Hoe lang nog?’. Maar ik sta nog zonder probleem. Om 5.15 uur het bed uit, om op tijd m’n kraam in orde te hebben, lukt ook nog. Ik denk dat ik nog maar even doorga.


© 2019 Rob van Olphen meer Rob van Olphen - meer "Uit de wereldhandel"
Bezigheden > Uit de wereldhandel
Op de Rotterdamse markt Rob van Olphen
1703BZ MarktVijfenveertig jaar geleden ben ik als ‘meeloper’ begonnen op de centrummarkt, afdeling ongeregelde goederen, oftewel rommel. Die was toen gevestigd onder het treinviaduct, je stond er gedeeltelijk droog, maar wat een herrie! Dat ‘meelopen’ ging als volgt: je moest je heel vroeg melden bij de marktmeester, waar een soort van optocht van ‘meelopers’ werd geformeerd. Als hij het moment gekomen vond ging hij ‘de ronde doen’. Wij holden in een drafje achter hem aan. Zodra hij bij een lege kraam kwam riep hij: ‘Wie wil?’ Ik dacht dat wie zich het eerst liet horen de gelukkige zou zijn en daarom riep ik ‘Ikke’. Daar werd hartelijk om gelachen door m’n collega’s. Er bleek sprake te zijn van een anciënniteitssysteem en ik bleek nummer 127 te hebben.

De eerste weken kon ik telkens onverrichter zaken naar huis: geen plek. Tot ik in de winter (koud, slecht weer) eindelijk een plekje wist te veroveren. Ik herinner me nog heel goed de eerste klant, een oud vrouwtje. Ze pakte een vaasje op en vroeg: ‘Wat mot je voor dat ouwe vaasie hebben?’ Ik antwoordde nogal timide: ‘Vijf gulden mevrouw.’ Waarop ze me aankeek en zei: ‘Kan die muil niet wat verder open?’ Nou, dat was een goed begin, m’n eerste klant!

Op een ochtend, heel vroeg, maakte ik een babbeltje met een collega, zegt hij ineens: ‘Ik ga even m’n zwager een hand geven’. Hè, er was in de wijde omgeving helemaal niemand te bekennen! Nou ja, dat is dus Rotterdams voor ‘jeweetwel’. Als Hagenees moest ik aan allerlei dingen wennen, maar in de loop der jaren ben ik aardig ‘ingeburgerd’. Er zijn daar ontzettend veel goeie collega’s, die waar het kan voor elkaar klaar staan. Na jaren als meeloper achter de marktmeester aan te hebben gerend, kreeg ik gelukkig een vaste plek. Dan ben je zekerder van je zaak en het is handig voor je vaste klanten, dan hoeven ze niet zo te zoeken.

Vorig jaar ben ik door een verkeersongeluk (buiten mijn schuld, dader doorgereden, geen cameraopnamen, geen getuigen) elf maanden uit de roulatie geweest. Voor m’n plek heb ik noodgedwongen doorbetaald, anders was ik ‘m kwijt geweest. Maar dat was het dubbel en dwars waard. Het weerzien met m’n klantjes was hartverwarmend.

‘Zat je op de Bahama’s?’
‘Hij is zeker al binnen, dacht ik.’
‘Goh, dat was wel een lange vakantie, hè.’
‘We dachten dat je met pensioen was, joh.’

Als ze dan de ware toedracht te horen kregen waren ze één en al medeleven en reuze blij dat ik er weer was. Sommige mensen hadden eerst nog wel moeten zoeken, omdat ik op een andere plek terecht was gekomen. Ja, die Rotterdammers zijn veel hartelijker dan je op het eerste gezicht denkt. Ook al voor mijn ongeluk werd me regelmatig van alles toegestoken: haringen, fruit, chocola, drankjes … . Een Hagenees weet niet wat hem overkomt.

Inmiddels ben ik 76 en denk ik wel eens: ‘Hoe lang nog?’. Maar ik sta nog zonder probleem. Om 5.15 uur het bed uit, om op tijd m’n kraam in orde te hebben, lukt ook nog. Ik denk dat ik nog maar even doorga.
© 2019 Rob van Olphen
powered by CJ2