archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 1 Jaargang 17 10 oktober 2019 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > Naar de film | ||||
De ongrijpbare magie van Miles Davis | Hans Knegtmans | |||
Om me geestelijk voor te bereiden op de filmdocumentaire Miles Davis: Birth of the Cool had ik op de piano meegespeeld met de ballad It Never Entered My Mind. Dat is altijd mijn favoriete Davis-song geweest. Ik weet van vroeger dat de akkoorden niet overdreven ingewikkeld zijn. En ja, dat was nog steeds zo. Het is niet Davis’ bekendste muziekstuk en ik hoopte van harte dat ook regisseur Stanley Nelson de muzikale waarde had onderkend. Mijn bede werd zowaar verhoord: inderdaad kon ik met mijn eigen ogen dit meesterwerkje vertolkt zien worden. Wat heet: de filmbezoekers kregen het nummer niet één maar wel twee keer te horen! Dit alleen al maakte mijn uitje geslaagd. Miles neemt een bijzondere plaats in mijn jazzverzameling in. Met zijn cd’s kan ik best voor de dag komen, voor een amateur die geen compleetheid nastreeft. Tegelijk moet ik bekennen dat ik hem nooit live heb zien optreden. Andere grootheden: John Coltrane, Thelonious Monk, Charles Mingus, Gerry Mulligan. Allemaal live gezien tot mijn intense tevredenheid. Ook de jazzcombo waarin ik een tijdje speelde putte graag uit het Davis-repertoire. Toen we na een break verder wilden gaan met Oleo, fluisterde de drummer mij ‘Philly Joe’ toe. Philly Joe Jones had jaren bij Miles Davis gespeeld en ik begreep wat met deze geheimtaal bedoeld werd: de ritmesectie moest – net als op de plaat – af en toe even stilvallen, zodat je alleen een paar eenzame tikjes van de drummer kreeg te horen. Waarschijnlijk waren wij de enigen in de zaal die hoorden wat er ritmisch gebeurde, maar dat maakte de Spielfreude er niet minder op. Ik heb, nu bijna al die grootheden van vroeger niet meer met ons zijn, me menigmaal afgevraagd waarom ik altijd te bedonderd ben geweest om een concert van de maestro te bezoeken, terwijl ik het concert van het John Coltrane kwartet – dat je zou kunnen beschouwen als een Miies Davis optreden zonder Miles – voor altijd in mijn hart heb gesloten. Ik vrees dat ik deep down geen authentieke Davis-fan ben. Een bewonderaar, dat zeker. Dat neemt niet weg dat ik me bij Miles Davis: Birth of the cool uitstekend geamuseerd heb. Mijn Amerikaanse mederecensenten zijn overwegend mild enthousiast. Weliswaar uiten sommigen van hen kritiek, die er voornamelijk uit bestaat dat de documentaire voor de echte Davis-kenner grotendeels oude koek is, maar dat zie ik vooral als ‘bewijs van hun eigen eruditie’: ‘ja, natuurlijk vertelt de film niets nieuws, maar de regisseur zet de welbekende feiten overzichtelijk op een rijtje’. Dat soort superioriteit. Het biografische begin van de film is niet bijzonder sprankelend, maar neemt wel eventuele vooroordelen weeg. Davis sr. was een vermogende tandarts annex landeigenaar en, zo wordt gesuggereerd, een akelige huistiran. Zoon Miles volgde een muziekopleiding aan een nette school. De ‘eigenlijke’ film begint wanneer Miles de reis naar New York onderneemt. 52nd street, daar moet je zijn als je de coryfeeën Bird (Charlie Parker) en Diz (Dizzy Gillespie) wil horen en misschien zelfs persoonlijk ontmoeten. Het duurt even – en het geld raakt op – maar uiteindelijk is het grote moment daar: Parker herkent de genialiteit van de tiener Miles en ruimt een plaatsje voor hem in. (Wat er met trompettist en erkend genie Gillespie gebeurt, wordt in de film niet behandeld. Uit andere bronnen krijg ik de indruk dat vanaf 1945 het een tamelijk chaotisch stuivertje wisselen was tussen de trompettisten, ook al bestaat er een clandestiene CD die From Dizzy to Miles heet.) In Veel fragmenten van de film maakt de regisseur gebruik van wat denigrerend met ‘sprekende hoofden’ wordt aangeduid. Het ene sprekende hoofd is het andere niet. Voor muzikale zaken (Davis als bandleider of muzikant) zijn vooral collega-musici interessant, omdat die immers verstand van zaken hebben. Pianist en componist Herbie Hancock, bassist Ron Carter, en tenorsaxofonist Wayne Shorter, alle drie grootmeester op hun instrument, maakten jaren lang deel uit van Davis’ vaste band. Daarbij blinken ze uit in helder taalgebruik. Net als hun baas zijn ze niet van de straat. Het was haast onvermijdelijk dat een knap ogende vent – in een tijd dat er nog geen homo’s waren, althans, ze hingen het niet aan de grote klok, op Reve na – in de smaak viel bij de dames. Maar dat hij ook begeerd werd door de ongenaakbare vedette Juliette Gréco had niemand mij verteld. Blijkens de film is dat zo. Sterker nog, ze zouden getrouwd zijn als Miles niet had voorzien dat zij in dat geval door het leven zou gaan als ‘dat wijf van die zwarte’. Dat wilde hij haar niet aandoen. Davis was niet altijd zo kies. De film laat uitgebreid de zwarte Frances Tyler Davis aan het woord. In de interviews is zij een stokoud vrouwtje, maar uit archiefbeelden blijkt dat zij vroeger een stuk was van heb ik jou daar. Davis zag er persoonlijk op toe dat zijn recente LP’s gesierd werden door haar beeltenis. Zonder te weten van de hoed en de rand heb ik ooit in New York de net uitgebrachte plaat Someday My Prince Will Come aangeschaft met een onwaarschijnlijk mooie meid op de hoes. Wie zou dat geweest kunnen zijn? Eén keer raden. Maar het was niet altijd koek en ei tussen die twee. Zo zorgde de trompettist er persoonlijk voor dat haar rol in de toneelversie van The West Side Story niet doorging. Waarom? Omdat een vrouw bij haar man hoort te zijn. Opmerkelijk genoeg is het merendeel van de muziek in de film afkomstig uit zijn vroege periode, die volgens de meeste kenners zijn hoogtepunt bereikte in het prachtige Kind of Blue uit 1959. Eerlijk gezegd hoor ik er de genialiteit niet aan af. Bij mijn weten was een compositie met de structuur van het fameuze So What nog niet eerder vertoond, maar de verdiensten die het nummer werden toegedicht lijken me nog steeds wat overdreven. Het stuk bestaat uit 32 maten, met de structuur AABA, Concreet: twee keer acht maten in d-mineur, dan precies dezelfde acht in es mineur, gevolgd door de eerste acht in d-mineur. Al spelend ontdek je dat je het wel heel bont moet maken, wil het als ‘fout’ gaan klinken. Maar goed, als muzikaal geschoolde luisteraars dit als de ultieme schoonheid van muziek beschouwen, zal ik ze niet tegenspreken. Bovendien wordt de muziek gespeeld door drie van de meest begaafde musici van dat moment: behalve Miles en Coltrane maakt ook de witte(!) up-and-coming wonderpianist Bill Evans zijn opwachting. Het zal niemand verbazen dat het bij Miles op en af ging qua heroïnegebruik, maar dat gold voor meer jazzmuzikanten. Eén van de treurigste voorbeelden is pianist Bill Evans. Van hem werd pas vele jaren later bij het grote publiek bekend dat hij permanent stijf stond van de heroïne. Hij bleef optreden tot letterlijk enkele dagen voor zijn dood. Gelukkig hadden veel van zijn talrijke fans niet in de gaten dat van zijn vroegere genialiteit nog maar weinig was overgebleven. Huur de DVD en koop een handvol CD’s van Miles (liefst van voor medio jaren zestig), dan bent u weer bij. Ten slotte nog een interessant en vermakelijk ‘wist u dat’ feitje. Iedereen weet dat Miles als gevolg van een operatie beschikte over een stem waarvoor de benaming ‘hees’ hopeloos tekort schiet. De meeste ondervraagden doen vroeg of laat dit geluid na, met opmerkelijke natuurgetrouwheid. Bij de aftiteling blijkt dat alle passages waarbij we zogenaamd de stem van Davis horen, in werkelijkheid acteur Carl Lumbly aan het woord is, die letterlijk passages uit Davis’ autobiografie voordraagt. Een waardig eerbetoon. ----- De plaatjes komen van Filmdepot ------ |
||||
© 2019 Hans Knegtmans | ||||
powered by CJ2 |