archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 5 Jaargang 16 13 december 2018 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > Naar de film | ||||
Arthouse Light: niks mis mee | Hans Knegtmans | |||
Hoewel ik al tientallen jaren hier in de provincie woon, voel ik me geen Leidenaar. Koningsdag en 3 oktober (bevrijding van het Spaanse juk) laat ik aan me voorbij gaan en ik weet niet uit mijn hoofd wanneer precies de jaarlijkse Peurbakkentocht plaatsvindt. Maar wanneer het Leidse filmfestival (LIFF, de I staat uiteraard voor International) wordt gehouden, dat weet ik als de beste. Dit jaar duurde het van 2 tot en met 11 november, dus twee weekends en vijf doordeweekse dagen. In navolging van andere festivals heeft LIFF in het programma een handig blokkenschema opgenomen, met voor elke festivaldag op de x-as de aanvangstijden en op de y-as de zalen. In de cellen staan de filmtitels vermeld, met regisseur en al. (Het klinkt ingewikkeld, maar iedereen die de HAVO heeft afgemaakt moet hieruit kunnen komen.) Zo, nu weet u nog niets. Op de achterzijde van het programma echter worden alfabetisch alle films kort (plusminus 50 woorden) beschreven, zodat u in ieder geval een eerste indruk van het programma krijgt. Als u nu ook nog op uw pc of telefoon een bona fide filmsite erbij pakt (Rotten Tomatoes biedt oordelen van experts, IMDb legt de nadruk op geaggregeerde bezoek- en waarderingscijfers van bezoekers) is er een redelijke kans dat u meer plezier aan de film(s) beleeft dan wanneer u zich laat voorlichten door de secretaris van, noem eens wat, uw biljartvereniging. Het festival onderscheidt 11 filmgenres die, god weet waarom, in weer een ander programmaboekje worden uitgelegd. Wie gespitst is op hedendaagse films, is het meest gebaat bij de categorieën Panorama en American Indie Competition. Panorama is de paraplunaam voor films die binnenkort in de bioscoop geprogrammeerd zullen worden. Dat ‘binnenkort’ moeten we heel ruim nemen. Op het moment dat ik dit schrijf zijn een kleine tien films verkocht, of zelfs al in uw bioscoop te zien. Ik kan me twee redenen voorstellen waarom festivalklanten daar toch naartoe trekken. Eén is het Sneak Preview verschijnsel: het is stoer om als eerste een bioscoopfilm te zien die nog moet uitkomen. Daarnaast kan men – al dan niet terecht – veronderstellen dat distributeurs als ‘expert’ haarfijn het kaf van het koren kunnen scheiden. (Dat is natuurlijk onzin: in de krant worden veel bioscoopfilms genadeloos neergesabeld, terwijl de distributiemaatschappij om welke reden dan ook meende dat ze interessant genoeg waren voor een breed publiek.) De gelouterde kijker die, zonder aan iemand verantwoording te hoeven afleggen, simpel zo veel mogelijk films wil consumeren, zal juist een voorkeur hebben voor obscure titels die de bioscoop van zijn levensdagen niet zullen bereiken. In Nederland heeft het Rotterdamse IFFR sinds jaar en dag deze rol van avant-garde theater. Leiden lijkt op het ‘betere Arthouse’, maar wel één met een gouden randje. Het heeft namelijk een voortrekkersrol gezocht en gevonden in de zogenoemde American Indie Competition: films van nog niet gearriveerde filmmakers die – althans voorlopig – er meer aan hechten door collega’s en andere kenners serieus te worden genomen, dan dat zij in hun dromen over een jaar of wat met hun Oscarbeeld staan te zwaaien. De kwaliteit van de 13 Indies was dit jaar beter dan van vorige edities. Het kan zijn dat de festivalleiding gebruik heeft gemaakt van voortschrijdend inzicht, of dat ze door toegenomen naamsbekendheid meer Amerikaanse vakmensen bereid vond mee te denken over deze ontwikkeling. Feit is dat ik twee Indies heb gezien die meer dan de moeite waard zijn. The Kindergarten Teacher is nu al te bewonderen en in februari komt The eighth grade. Maar het hoogtepunt van het festival – zowel van mij als blijkens de publieksenquête – was het weergaloze Leave no Trace van de Amerikaanse regisseur Debra Granik. Reeds in 2010 had zij de critici om haar vinger gewonden met Winter’s Bone. De toen nog onbekende Jennifer Lawrence neemt het in haar piereneentje op tegen drugsverslaafden en ander tuig die de woning van haar moeder en haar broertjes dreigen te verkwanselen. En nu, acht jaar later, is het de beurt aan de ook al piepjonge Thomasin McKenzie. Die Tom leeft met haar eigenaardige vader Will op een open plek in het Oregon National Park, door een zeiltje op stokken ternauwernood beschut tegen de elementen. Ze slapen in een shelter en koken op een butagasstel: paddenstoelen en ander vegetarisch spul. Als de nood aan de man komt doen ze inkopen in Portland. Die bekostigen ze door de medicijnen van vader door te verkopen aan andere zwervers. Vader, zo leren we, heeft met een posttraumatische stoornis zijn baan in het leger moeten opgeven. Toch is het geen armoede die hen tot deze Spartaanse leefwijze heeft gebracht. Vader bleek allergisch te zijn voor de kapitalistische mentaliteit van de huidige westerse mens. Hij voelde zich niet thuis in een wereld met internet, telefoon en andere luxe bezittingen. Zijn zelfgekozen verbanning is geen politieke geste, maar een poging zijn eigen gedrag (en dat van dochter Tom) in harmonie met de buitenwereld te brengen. Is vader gek? De regisseur schildert hem zo niet af. Wel heeft ze een open oog voor zijn dwangmatige gedrag en zijn onuitgesproken eis dat zijn dochter zich gedraagt volgens de regels van het huis. (Nou ja, ‘huis’…) Op een kwade dag echter wordt Tom gespot door een patrouillerende politieagent. Getraind als die is houdt hij zich van de domme, om even later terug te keren met een klein legertje overheidsdienaren. Vader en dochter worden gearresteerd en ondervraagd. Omdat iedereen wel doorheeft dat de arrestanten behalve hun onwettige gebruik van de openbare ruimte geen kwaad in de zin hebben, sluit een maatschappelijk werkster een deal met hen. Ze mogen in een ‘echt huis’ dat momenteel leeg staat logeren, als Will bij wijze van taakstraf een aantal uren per dag assisteert bij het kappen en opknappen van kerstbomen. Daar zitten ze dan in hun lullige huisje. Will heeft uiteraard de aanwezige tv ontkoppeld en in een kast gezet. Hun nieuwe leven is weinig sprankelend. Vooral Will heeft het te kwaad met zijn vrijheidsbeperking. Tom daarentegen ontdekt dat haar nieuwe leefstijl zo kwaad nog niet is. Vader leert haar het gebruik van een fiets. En op een van haar wandelingen ontmoet ze eerst een aandoenlijk konijn en daarna diens baasje, een nuchtere jongen die de aardigheid zelve blijkt te zijn. Wat de kijker al zag aankomen, gebeurt ook. Tom zegt vader expliciet dat zij haar nieuwe leven wel leuk vindt. En ze is ook niet te beroerd om het verschil tussen haar en Will te benoemen: ‘er zijn dingen waar jij een hekel aan hebt, maar dat betekent niet dat ik dat ook heb’. Maar goed, vaders wil is nog steeds wet en wanneer hij heeft besloten dat ze het huisje laten voor wat het is, vertrekken ze als een dief in de nacht. Niet dat het nu weer wordt als vroeger. Will en Tom geven te veel om elkaar om ruzie te maken, maar Tom laat steeds duidelijker merken dat dit rusteloze gejaag van haar niet hoeft. Omgekeerd doet Will waar hij goed in is: de mening van zijn dochter negeren, alsof hij haar niet gehoord heeft. In dit stukje expliciteer ik van alles en nog wat. De regisseur laat dat gelukkig na en de kijker mag het zelf uitzoeken. Ik merkte bij de tweede keer kijken dat mijn sympathie voor Tom was toegenomen en die voor Will beslist niet. Als mijn voorgevoel klopt, gaat Thomasin McKenzie een luisterrijke acteercarrière tegemoet. Ik zal haar met aandacht blijven volgen. ------ De plaatjes zijn geselecteerd door Henk Klaren |
||||
© 2018 Hans Knegtmans | ||||
powered by CJ2 |