archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 5 Jaargang 16 13 december 2018 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > In de polder | ||||
Zijn cultuursubsidies links of rechts? | Paul Bordewijk | |||
Het nieuwe VVD-Kamerlid Thierry Aartsen heeft voor enige ophef gezorgd door te bepleiten dat er minder geld naar het Concertgebouworkest gaat en meer naar bloemencorso’s, die trekken immers een groter maar ook een minder elitair publiek. Bij de verontwaardiging hierover bleef onderbelicht dat wat Aartsen wil ook heel vaak door links bepleit is, zij het zonder veel resultaat. Vooral in de jaren zeventig was er een sterke neiging bij de Partij van de Arbeid om cultuursubsidies in het kader van de klassenstrijd te plaatsen en dan blijft er voor het Concertgebouw inderdaad weinig over. Zo wilde het linkse college van Schiedam indertijd het Stedelijk Museum sluiten – met die fantastische door Pierre Janssen opgebouwde Cobra collectie – om er een tentoonstelling over energiebesparing te houden. Ook in de discussie over het PvdA-beginselprogramma indertijd kwam dit punt naar voren. In Socialisme & Democratie van augustus/september 1974 stelde WBS-medewerker Michiel van Hasselt dat de maatschappij als geheel geen belang heeft bij verbreiding van de traditionele cultuur en dat het effect van cultuurbeleid op de inkomensverdeling denivellerend is. Dat sluit naadloos aan bij de ideeën van Aartsen. Maar dat geldt minder voor het alternatief dat Van Hasselt voorstelde: een emancipatorisch cultuurbeleid, wat erop neerkwam dat alleen die cultuuruitingen zouden worden gesteund waarin een ons socialisten welgevallige visie op de maatschappij werd gepropageerd. Als goede democraten zouden we ons er dan bij moeten neerleggen dat er, wanneer wij niet aan de macht zijn, een andere cultuurinhoud wordt gesteund. Deze gedachte heeft gelukkig weinig ingang gevonden. Maar het idee cultuursubsidies te toetsen aan de gevolgen voor de inkomensverdeling heeft wel degelijk zijn weg gevonden naar het beginselprogramma van 1977. Daar lezen we op p. 34: ‘Tal van vormen van kultuur komen slechts ten goede aan groepen die toch al bevoorrecht zijn.’ En dat werd duidelijk niet als een wenselijke situatie gezien. Er zou in het onderwijs- en cultuurbeleid voorrang moeten worden gegeven aan ‘maatregelen ten behoeve van achtergestelde en kansarme groepen’. Wat men met dat laatste voor ogen had was niet erg duidelijk. Je zou er in kunnen lezen dat er meer geld moest naar bloemencorso’s, fanfares, majorette korpsen en draaiorgelconcoursen, maar dat waren nu juist geen cultuuruitingen die hoog scoorden in de kring van de opstellers van het PvdA-beginselprogramma. En het was al helemaal niet de bedoeling om Johnny Jordaan, Willy Alberti, Vader Abraham en de Zangeres zonder Naam te steunen, want die hadden dat geld ook niet nodig. Hoewel dat artiesten waren die hoog scoorden bij de achtergestelde en kansarme groepen, kwamen ze er bij de VARA niet in. Ofschoon de PvdA nog wel wat leden kan gebruiken, moet ik Thierry Aartsen dan ook afraden vanwege het beginselprogramma uit 1977 lid van de PvdA te worden. Bovendien is dat programma vervangen door het Beginselmanifest uit 2005. Daar lezen we: ‘Wetenschap en cultuur hebben een waarde in zichzelf’. Daar kan ik mij heel wat beter in vinden, wat niet verwonderlijk is omdat het komt uit de alternatieve tekst voor een beginselmanifest die ik in 2004 samen met Maarten Hajer, Willem Minderhout en Bart Tromp had opgesteld. In het Beginselmanifest lezen we ook dat de bescherming van onafhankelijkheid en pluriformiteit van kunst en wetenschap cruciaal is en dat was dus compleet anders dan de dominante opvatting dertig jaar daarvoor. Toch was de neiging om cultuuruitgaven te toetsen aan hun effect op de inkomensverdeling nog niet verdwenen. In het coalitieakkoord tussen CDA, PvdA en ChristenUnie, dat ten grondslag lag aan het kabinet Balkenende IV, werd een bedrag van € 50 miljoen structureel ingeboekt door toepassing van het profijtbeginsel in de culturele sector. Daar stond dan weer een bedrag van € 100 miljoen ten behoeve van cultuur en monumenten tegenover. In de praktijk bleek het niet mogelijk culturele instellingen op te leggen hogere tarieven te hanteren, omdat dat tot vraaguitval zou leiden. Toen is de 50 miljoen maar afgeboekt van de 100 miljoen. Waren ze bij Financiën ook weer gelukkig. Aanvechtingen als die van Thierry Aartsen zien we dus niet alleen bij de VVD maar ook bij de PvdA. Daar staat tegenover dat er ook liberalen zijn die steun aan de cultuur juist verdedigen. Friedrich Hayek, wiens The Constitution of Liberty door Margareth Thatcher werd uitgeroepen tot de basis van haar beleid, spreekt zich in dat boek (Routledge 2006 p. 226) nadrukkelijk uit voor gemeentelijke subsidies aan theaters en musea als publieke instellingen die in het belang zijn van alle leden van de gemeenschap. Hij pleit daarbij dus niet voor een rigoureuze toepassing van het profijtbeginsel, wat je eigenlijk van hem zou verwachten. Zijn discipel Bolkestein sprak zich in de tijd dat staatssecretaris Halbe Zijlstra sterk bezuinigde op cultuur, juist tegen die bezuinigingen uit. Maar om niet al te veel applaus van links te krijgen noemde hij als alternatief bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. Er is dus een latente strijd of de overheid cultuur moet subsidiëren of dat dat een overdracht van de armen of de rijken is. Maar de scheidslijnen lopen niet via de politieke partijen: zowel bij de VVD als bij de PvdA vinden we aanhangers van beide strandpunten. ----- Het plaatje is van Han Busstra |
||||
© 2018 Paul Bordewijk | ||||
powered by CJ2 |