archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 14 Jaargang 15 17 mei 2018 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Het leven zelf | ||||
Toevallig wel! | Arie de Jong | |||
Elke keer als ik 'toeval bestaat niet' lees of hoor, dan gaan mijn haren overeind staan. Wie het zegt of schrijft zal het goed bedoelen, maar wàt bedoelt hij dan eigenlijk? Alles heeft een oorzaak? Of: aan alles zit een gevolg? Wat is ‘toeval’ eigenlijk? De Van Dale vermeldt (als eerste betekenis) dat ‘toeval’ een ‘niet te voorspellen geval’ betreft. (De tweede betekenis, een aanval van epilepsie, laat ik verder voor wat die is. Dan zou direct al duidelijk zijn dat toeval bestaat.) Toch brengt die omschrijving ons niet zo veel verder. Want om wiens voorspelling moet het gaan? En waar slaat zo’n voorspelling op? Voorbeeld. De ervaring (of gewoon de statistiek van de laatste jaren) leert dat elk jaar ongeveer 200 fietsers overlijden door een verkeersongeluk. Het is voorspelbaar dat in 2018 en in 2019 telkens ongeveer 200 mensen op die manier overlijden. Het is niet voorspelbaar wie dat zullen zijn, of op welke dag, of op welke plaats. Van al die miljoenen fietsers kun je niet vooraf weten dat ze het loodje zullen leggen, wanneer dat is en waar. Het gaat bij dit voorbeeld om een optelsom van ongelukken, met inbegrip (zo wordt dat allemaal bijgehouden) van oudere mannen die een probleem hebben om hun been over hun zadel te zwaaien bij het op- of afstappen en dan zo beroerd vallen dat ze er aan overlijden. Die reeks ongelukken zijn per geval niet of slecht voorspelbaar. Dat helpt bij het vormen van een idee waar toeval uit bestaat. Ongelukken vormen immers meestal een soort kortsluiting tussen twee of meer van elkaar onafhankelijke gebeurtenissen of processen. Concreet: Piet rijdt op zijn fiets naar een afspraak, maar hij is wat laat. Op een kruispunt verwacht hij voorrang te krijgen van een auto die komt aanrijden. Helaas, de bestuurder, Kees, let niet echt goed op, want is handsfree aan het bellen met iemand die hem iets moeilijks probeert uit te leggen. Kees is heel geconcentreerd aan dat gesprek bezig en heeft te laat door dat hij de plotseling opdoemende fietser voorrang moet verlenen: ‘maar hij kwam ook wel heel plotseling van rechts!’ Als Piet tien seconden eerder was geweest, of niet te laat voor zijn afspraak, zodat hij het risico niet had genomen hard door te fietsen, of als Kees zijn auto gewoon langs de weg had gezet om zijn gesprek te voeren, of direct had gezegd ‘ik bel je terug’, dan was het ongeluk niet gebeurd, was Piet niet op zijn hoofd gevallen en leefde hij nog. Dat is dus toeval, dat die twee afzonderlijke bewegingen als het ware kortsluiting maken. Waarom zijn er mensen die dan serieus zeggen dat toeval niet bestaat? Geloven ze in een God die alle mensen als marionetten aan een touwtje heeft? Die mensen bestaan ook, al kan ik er met mijn pet niet bij. Of is het een soort bezweringsformule, om te maken dat je eigenlijk nergens verantwoordelijk voor gehouden kan worden? Of is het gewoon kletskoek, zoals mensen zo veel kletskoek verspreiden? Men zegt maar wat, om geen energie te hoeven steken in helder denken. Die verklaring bevalt me stukken beter. Valt er wat aan zulke ondoordachte opmerkingen te doen? Helpt het als ik tegen zulke mensen zeg dat ze toevallig mij hebben ontmoet en dat ik ze uit de droom zal helpen? Ik denk het niet. Als het wel zou lukken iedereen ervan te overtuigen dat toeval volstrekt normaal is, kost het natuurlijk wel de broodwinning van iedereen die in een glazen bol kijkt, de hand leest, in een preek een spoedige wederkomst van Christus aankondigt of de nieren proeft. Een tijd lang dachten zelfs vorsten dat de toekomst in de sterren geschreven stond en hadden ze astrologen in dienst om te laten weten hoe iets zou lopen. Dat kan het natuurlijk ook zijn: wie zegt dat toeval niet bestaat, spreekt een wens uit! Toevallig, dat ik dat nu weer door heb. ---- Het plaatje is van Petra Busstra |
||||
© 2018 Arie de Jong | ||||
powered by CJ2 |