archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 16 Jaargang 14 8 juni 2017 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept | ||||
Naar de Zuidas (fictie) * | Gerbrand Muller | |||
Een vrouw was op een warme namiddag op haar balkon in slaap gevallen. Ze had er niets van gemerkt en dacht dat ze nog gewoon in wakende toestand op haar balkon zat. Wel was het intussen donker geworden en aan de overkant zag ze een groot vierkant gebouw dat haar nooit eerder was opgevallen. Dat is er een van de Zuidas, dacht ze opgetogen. Wat leuk! Daarachter liggen vast ook de andere gebouwen. Inderdaad meende ze, nadat ze van haar stoel was opgestaan, de contouren te zien van het glazen gebouw met de idiote gleuven in de muren, alsof (stelde ze zich voor) een reus zonder succes had geprobeerd het gebouw in stukken te snijden, en verderop zag ze het knotsgekke bouwsel waar als je het haar vroeg diezelfde reus een emmer blubber overheen had gekwakt, die ze er aan de bovenkant niet meer af hadden kunnen krijgen. De vrouw kon de gebouwen van de Zuidas wel uittekenen, zo vaak was ze er met de auto of de trein langs gekomen, maar ze had er tot haar spijt nooit een van binnen gezien. Het leek haar een avontuur in zo’n glazen paleis te werken, maar dichter bij de zestig dan de vijftig begreep ze dat een droombaan bij een van de banken, of de accountants-, marketing consultancy- en advocatenkantoren waarvan het op de Zuidas wemelde, er voor haar ondanks haar ruime kantoorervaring niet meer in zat. Maar nu was de Zuidas naar haar toegekomen en dat betekende misschien iets. Het was als het ware een uitnodiging om toch in een van die gebouwen eens een kijkje te komen nemen. De vrouw liep naar de rand van haar balkon. Het hek was verdwenen zag ze, wel zo makkelijk, want nu kon ze zich handig met haar hakken tegen de rand afzetten. Ze spreidde haar armen als vleugels en daar zweefde ze al in het nachtelijke duister op het gebouw toe. Ze landde op een raamkozijn. Het raam stond open, en dat verwonderde haar wel, want ze wist niet beter dan dat de ramen van moderne kantoorgebouwen niet open konden en dat ook niet hoefden, omdat de moderne mechanische ventilatiesystemen voor een optimaal binnenklimaat garant stonden. Maar misschien had de architect voor dit ene raam een uitzondering willen maken, bij een gebouw op de Zuidas kon je alles verwachten. Ze stapte van het kozijn naar binnen en keek om zich heen. Ze bevond zich in een kleine kantoorruimte. Behalve een paar archiefkasten stond er alleen een bureau. Achter het bureau zat een meisje met een fris gezichtje en een paardenstaart achter een computer. Een jongeman in een keurig kostuum en met kort, strak in een scheiding gekamd haar dat glansde van het vet, liep achter haar heen en weer terwijl hij met eentonige stem zinnen op dicteersnelheid uitsprak. Plotseling zweeg hij en kwam achter haar staan. Zijn hand ging naar haar hals… het meisje bewoog zich niet. Wel wel! dacht de vrouw. Dit is wat je noemt klassiek! En dat op de Zuidas! Alle tijden zijn toch hetzelfde, het lijkt de jaren vijftig wel! Zelfs de paardenstaart en de brillantine ontbreken niet! Kijk, daar begint hij aan de bandjes van haar jurk te prutsen! Geërgerd verliet ze het vertrek. Het schone geslacht laat zich nog steeds ringeloren door het sterke, dacht ze terwijl ze zich door de gang haastte. Misschien moest ze iemand aanklampen om te vertellen wat ze gezien had. Maar de lange gang, diffuus verlicht door in het plafond verzonken ledlampjes, was bijna verlaten en de paar mensen die haar passeerden waren steeds mobiel in gesprek en schenen onveranderlijk grote haast te hebben. Het valt een beetje tegen, dacht ze, terwijl ze bleef staan, het ziet er hier net zo uit als overal. Toen viel haar oog op een lampje dat boven een deur brandde. Een brandend lampje boven een deur! Ze wist wat dat betekende: Niet storen. Achter zo’n deur werden belangrijke besprekingen gevoerd! Ze liep op de deur toe en legde haar oor ertegenaan. Ze meende stemmen te horen. Een stem ging soms opgewonden de hoogte in, maar werd dan scherp door andere onderbroken. Ze opende de deur. Binnen zat, zoals ze had verwacht, een gezelschap heren om een tafel. Hun gezichten zagen rood en waren vochtig van de transpiratie, maar hun stropdassen zaten nog onberispelijk ter hoogte van hun bovenste hemdsknoopje. Deze heren zijn onder elkaar, dacht ze, en blazen stoom af. Eens horen wat ze zeggen! Ze trad dichter op de tafel toe om geen woord te hoeven missen – geen van de heren scheen haar op te merken, of anders namen ze geen aanstoot aan haar aanwezigheid – , maar nadat ze een tijd had staan luisteren begreep ze dat het zinloos was te proberen de discussie te volgen, want ze snapte er geen jota van. De heren spraken beschaafd vóór in de mond, hun zinnen waren van het begin tot het eind correct, en bleven dat wanneer ze opgewonden hun stem verhieven of elkaar in de rede vielen, maar de betekenis bleef haar ontgaan. De twist leek zich toe te spitsen op de uitkomst van een of andere rekensom. De vrouw kon goed rekenen, maar het begon haar al gauw te duizelen als ze probeerde de berekeningen te volgen waarmee de heren elkaar blijkbaar om de oren sloegen. Ik kan maar beter weer gaan, dacht ze tenslotte, hier blijven luisteren heeft geen zin! Het leek wel alsof een van de heren haar moedeloosheid deelde. Deze man – klein, met een kogelrond hoofd en een vuurrood gezicht – had steeds al weinig gesproken, en nu zei hij helemaal niets meer, maar schudde alleen af en toe vermoeid zijn hoofd. En juist op hem, zag ze nu, hadden ze het in hoofdzaak gemunt. Ze vuurden de ene vraag na de andere op hem af en op de meeste leek hij het antwoord schuldig te moeten blijven. Nu leunde hij met gesloten ogen achterover. Hij schudde zijn hoofd, zijn gezicht was niet langer rood, maar had geleidelijk een bleke kleur gekregen. Hij hief tenslotte zijn handen in de lucht, maar nog bleven ze hem met vragen bestoken. Toen gaf hij plotseling een schreeuw. De ruiten trilden in hun sponningen en er viel een doodse stilte. De man richtte zich op en keek de kring rond. ‘Mijne heren! L’histoire se répète! Ik zeg u eerlijk, u kunt doorgaan mij vragen te stellen, maar ik heb er geen antwoord op. Wat zit u nu glazig te kijken! Vooruit, ik heb met Kim stuivertje gewisseld of hoe noemde u het, het geld heb ik in mijn zak gestoken, maar wat ik ermee gedaan heb gaat u niet aan. Heren! De politie staat vast buiten klaar om mij te arresteren, maar mag ik misschien nog even naar het toilet?’ ‘Als Schuld op de troon zit, vliegt Onschuld het raam uit,’ mompelde de vrouw zonder zelf goed te begrijpen wat ze daarmee bedoelde. Toen ze zich bij de deur omdraaide zag ze hoe de heren in een kluwen om de man heen stonden. Vanaf de gang hoorde ze hem vreemdsoortige gillen slaken, die misschien komisch bedoeld waren, maar haar door merg en been gingen. Hoofdschuddend vervolgde ze haar weg. Al gauw vloog ze weer door de verlaten gangen – gangen die geen einde leken te nemen. Het geluid van haar hakken weergalmde als in het gewelf van een kathedraal. Zo moesten haar hakken klinken wanneer ze hier kwam te werken, dacht ze. Als ze dat tenminste wilde, en waarom eigenlijk niet? Al deed ze het maar om furore te maken met haar schoenen, die juist de fraaie welvende lijn hadden waar mannen met een verfijndere smaak van hielden. Wat de vrouwen hier aan hun voeten hadden verdiende niet de schoonheidsprijs, dat had ze al gezien. Inderdaad, die leken nergens naar, dacht ze even later nadat ze was blijven staan voor de deuringang van een kamer waar zich een groot gezelschap had verzameld. De instappers van die paar oudere vrouwen konden er nog mee door, maar de glittersandalen van die jonge meisjes waren ronduit vulgair. Overigens, wat deden deze mensen hier? Ah! Ze hoorde het al: hier was er een jarig! Wat leuk! Verjaardagen werden dus ook op de Zuidas gevierd! ‘Er is er een jarig, hoera, hoera,’ neuriede ze terwijl ze haar weg vervolgde en met haar hakken de maat op de vloer tikte… ‘dat kun je wel zien dat is zíj… Dat vinden wij allen zo prettig ja ja…’ Zingend vloog ze vooruit, verrukt van de klank en de draagwijdte van haar stem. Ze had niet geweten dat ze zo mooi kon zingen. Toen gaf ze een gil. Een man hield haar in zijn armen. Ze snakte naar adem. ‘Mijnheer,’ prevelde ze toen ze weer lucht kreeg, ‘deze brutaliteit!’ – een frase die ze in een boek had gelezen. ‘Mevrouw! Kunt u mij helpen?’ Een man, of geen man, eerder nog een jongen, keek haar met smekende ogen aan. Op zijn prachtige donkere gezicht lag een verwilderde uitdrukking. Ze barstte in lachen uit. ‘Beste jongen, wat is er aan de hand? Je hebt me een doodschrik bezorgd!’ ‘Mevrouw, alstublieft! Kunt u mij helpen?’ ‘Al moest ik er voor naar de maan vliegen! Zeg maar wat ik voor je kan doen! Trouwens, wat ligt hier allemaal op de grond? Zullen we dat eerst maar niet opruimen?’ Ze knielde en begon papiervellen te verzamelen die verspreid over de grond lagen. ‘Mevrouw!’ zei de jongen terwijl hij naast haar hurkte en samen met haar naar de papieren begon te grijpen. ‘Misschien moet ik iets uitleggen, want anders zult u wel denken.’ ‘Ik denk niets. Er ligt hier als je het mij vraagt voor een kapitaal bij elkaar, maar het zijn mijn zaken niet.’ ‘Het zijn uw zaken niet, maar u helpt me toch maar! U moet weten, wat hier ligt zijn, wat zullen we zeggen, waarde-documenten. Waarde-documenten van een ingewikkelde soort.’ ‘Ja ja, derivaten hé? Swaps, futures, forwards enzovoort.’ ‘Mevrouw! U weet van de hoed en de rand! Alleen zijn dit geen gewone derivaten…’ ‘Maar derivaten in het kwadraat, in de vierde, de tiende macht. Ik heb ervan gehoord! En jij knutselt die zeker in elkaar! Dan moet je er zeker ook van die rommel in stoppen, vergif noemen ze dat, want je krijgt er niets meer voor omdat de arme drommels die hun hypotheekrente niet meer konden betalen allang met de noorderzon zijn vertrokken. Zal ik je eens vertellen hoe die producten heten? Cdo’s, oftewel collateralized debt obligations.’ ‘Klopt mevrouw! U bent echt op de hoogte!’ ‘Maar, even denken, als jij die dingen maakt dan ben je vast heel erg knap!’ ‘Klopt! Ze zeggen dat ik een wonderkind ben. Ik bedenk formules waar geen mens op komt. Ik vind dat gewoon. Verder kan ik trouwens niets. Ze zeggen dat ik gek ben en dat is waar.’ ‘Dan ben je misschien een savant!’ ‘Dat zeggen ze. Ik heb eerste prijzen gewonnen op van die concoursen waar je met logaritmen en dergelijke moet goochelen, maar ik kan niet onthouden hoeveel ik per jaar verdien, behalve dat het heel erg veel is. Maar misschien word ik wel gauw ontslagen, want ik doe steeds weer rare dingen en dan raak ik helemaal van slag.’ ‘Zoals in de gang met je derivaten aan de wandel gaan en ze dan uit je handjes laten vallen.’ ‘Klopt! Mevrouw, mag ik u heel erg bedanken?’ ‘Jij mag mij bedanken. Nog iets trouwens. De formules die jij bedenkt zijn vast super logisch. Wat dacht je dan van het liedje Er is er een jarig, is dat niet logisch? Ik ga het nu voor je zingen en vraag je op de lettergrepen te letten waar ik accent op leg. Ik groet je en hier komt het:’ Er is er een jarig hoera, hoera, dat kun je wel zíen dat is zij! Dat vinden wij allen zo prettig ja ja, en dáárom zingen wij blij…’ Weer danste ze door de gangen terwijl haar hakken de maat op de vloer tikten. Ik zweef! dacht ze. Ze haalde diep adem, een prikkelende lucht drong in haar neusgaten, ze proefde de zoele zomernacht. Dichtbij moest nóg een raam openstaan! Daar zag ze het al: een man had zomaar de ruit van een gangraam uit zijn sponningen gehaald en leunde over het kozijn naar buiten. ‘Een prachtige nacht!’ zei ze, aarzelend naderbij komend. Toen deinsde ze terug, want ze herkende de man met het kogelronde hoofd. Zijn gezicht zag nog grauw en vertoonde scherpe groeven, maar hij grijnsde verlegen als een betrapte schooljongen. ‘Mijnheer! Wat doet u hier?’ De grijns op zijn gezicht werd breder. ‘Mevrouw, wat denkt u?’ ‘U gaat een eind aan uw leven maken, alleen moet u eerst nog de rekening opmaken.’ ‘U raadt het! Ziet u, de dood zegt me niet zoveel, maar mijn leven! U moet weten dat ik echt een wonderlijk leven heb gehad, iemand zou er een boek over moeten schrijven.’ ‘O ja! Een boek dat door honderdduizenden mensen gelezen wordt en leest als een roman!’ ‘Bespot u me maar! Zoals de dingen in mijn leven zijn gegaan had Dostojevski niet kunnen bedenken.’ ‘Ja ja, Dostojevski! Sommige figuren in zijn boeken zijn geen gewone schurken, maar schurken in het kwadraat, en het mag zijn dat de natuur, het leven of wat dan ook, het noodlot voor mijn part, hen zo gemaakt heeft, maar het blijven schurken!’ Al pratend had ze haar benen om de rug van de man geslagen en ze legde haar handen om zijn hals. ‘Vooruit, gaan we? Niet bang zijn!’ De zoele zomerlucht vulde haar longen terwijl ze op de rug van de man door het donker zweefde. Boven haar flonkerden de sterren, beneden de lichten van de stad. Dat dit bestaat! dacht ze. Maar daar zag ze in de diepte haar balkon al. ‘Zet u me daar maar af,’ zei ze omlaag wijzend. ‘Daar woon ik.’ De man daalde en ze stapte van zijn rug. ‘Dank u wel!’ wilde ze zeggen, maar hij was alweer opgestegen. Ze zwaaide naar hem. Hij zwaaide niet terug. ------- De tekening is van Linda Hulshof Meer informatie op:www.lindahulshof.nl |
||||
© 2017 Gerbrand Muller | ||||
powered by CJ2 |