archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 20
Jaargang 13
29 september 2016
Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Nog meer politieke dynastieën Paul Bordewijk

1319BS DynastiënIn mijn vorige stukje heb ik een aantal Nederlandse politici genoemd van wie de vader, de grootvader of de overgrootvader, ook al in de politiek zat, in de meeste gevallen als minister. Aanleiding was de hoge plaats die Lilian Marijnissen op de kandidatenlijst van de SP had gekregen; en ik wou laten zien dat dat absoluut niet uniek was en dat er dus ook geen reden was de SP daarop aan te vallen.

Dat overzicht bleek echter verre van volledig en ik heb daar ook verschillende reacties op gekregen. Reacties waarin andere gevallen werden genoemd, vooral van Kamerleden waarvan de vader of moeder ook minister was. Daarom in dit stukje nog een aanvulling, zonder de illusie dat ik dit keer wel volledig ben.

In verband met de vraag of Lilian Marijnissen partijleider zal worden is vooral interessant de casus van vader en zoon Tilanus. H.W. Tilanus (potjeslatijn voor inwoner van Tiel) was van 1922 tot 1963 (meer dan 40 jaar!) lid van de Tweede Kamer voor de CHU en, vanaf 14 mei 1940, politiek leider van die partij. De CHU was een, inmiddels bijna vergeten, groepering van gematigde hervormden, die in 1977 op is gegaan in het CDA. Die gematigdheid kwam tot uitdrukking in het grote aantal malen dat de fractie verdeeld stemde, maar tekenend is ook dat Tilanus vooral bekend geworden is door zijn vraag ‘Moet dat nu zo?’, na de val van het vierde kabinet Drees.

Tilanus werd in 1963 als Kamerlid opgevolgd door zijn zoon A.W. Tilanus, die in 1968 fractievoorzitter werd. Hij hield het minder lang vol dan zijn vader. In 1969 moest hij het fractievoorzitterschap al weer neerleggen wegens oververmoeidheid, maar hij werd in 1972 opnieuw fractievoorzitter en lijsttrekker, en daarmee de laatste lijsttrekker van de CHU. Maar ook dat hield hij niet lang vol. Het jaar daarop trad de ‘jonge’ Tilanus af als fractievoorzitter vanwege de ‘veelheid van taken’, om nog tot 1977 Kamerlid te blijven. Hij had liever gezien dat de CHU ook vertegenwoordigd was geweest in het kabinet Den Uyl.

In de huidige Tweede Kamer valt op dat liefst drie leden zoon of dochter zijn van een oud-minister of -staatssecretaris: Marit Maij (PvdA) is de dochter van Hanja Maij-Weggen (CDA), Pieter Duisenberg (VVD) was de zoon van Wim Duisenberg (PvdA) en Pieter Heerma was de zoon van Enneüs Heerma (beiden CDA). Maij-Weggen en Heerma waren respectievelijk minister en staatssecretaris in hetzelfde kabinet, Lubbers III.

We zien hier de tendens bevestigd dat Kamerleden lang niet altijd de partij van hun ouders toegedaan zijn. Het zusje van Marit Maij, Hester Maij, is het CDA wel trouw gebleven en was voor die partij eerst wethouder in Amsterdam en nu Gedeputeerde in Overijssel.

Een ander Kamerlid wiens vader minister was, was Gerritjan van Oven, van 1994-2003 Kamerlid voor de PvdA, na eerst lid van de PPR te zijn geweest. Zijn vader J.Ch. van Oven was in 1956 korte tijd minister van Justitie voor de PvdA en vervulde die functie als een soort interim, na het overlijden van L.A. Donker, tot de vorming van een nieuw kabinet na de verkiezingen dat jaar.

Maar verreweg de meest opvallende politieke dynastie in Nederland is de familie Schimmelpenninck. Het kamerlid mr. F.D. graaf Schimmelpenninck werd onlangs weer gememoreerd toen het voorstel van D66 inzake orgaandonaties het met één stem won doordat een lid van de Partij voor de Dieren problemen had met het spoorboekje. Schimmelpenninck kon in 1900 door een val van zijn paard niet bij de stemming over de leerlichtwet zijn, waardoor die wet het met één stem meerderheid haalde.

De overgrootvader van deze brekebeen was Rutger Jan Schimmelpenninck, een vooraanstaand patriot, die van 1796 tot 1797 lid was van de Nationale Vergadering, het eerste democratisch gekozen parlement dat Nederland gekend heeft. Zijn broer Gerrit was lid van de Vergadering van de provisionele representanten van het Volk van Overijssel.

In 1805 werd Rutger Jan eenhoofdig bestuurder van het Bataafs Gemenebest met de titel van raadspensionaris, een aanloopje naar het koningschap dat Lodewijk Napoleon zou bekleden. Tijdens de inlijving van Nederland bij Frankrijk was Schimmelpenninck lid van de Keizerlijke Senaat en verwierf hij de titel van comte de l’Empire. Na de onafhankelijkheid werd hij lid van de Eerste Kamer. Dit laatste paste in het streven tot verzoening na de Franse tijd, zoals in de verklaring van Van Hogendorp c.s. werd aangekondigd: ‘Alle aanzienlijken komen in de regering’.

Rutger Jan had ook een zoon Gerrit, die in 1834 in de adelstand werd verheven, lid werd van de Eerste Kamer en in 1848 korte tijd minister-president was. Diens zoon Rutger Jan Schimmelpenninck van Nijenhuis werd lid van de Tweede Kamer, minister van Financiën en van 1866-1867 ook nog tijdelijk voorzitter van de ministerraad. En diens zoon was degene die in 1900 van zijn paard viel. Die had ook nog een neef, Gerrit Johan Anne Schimmelpenninck, die van 1909-1918 in de Tweede Kamer zat.

Hierna zagen we de familie niet terug in de politiek. Een kleinzoon van F.D. Schimmelpenninck treedt nog wel regelmatig in de openbaarheid als een van de belangrijkste curatoren bij faillissementen, zoals van de DSB bank. Hij heeft de gezichtstrekken van de eerste Rutger Jan. En misschien was die ook wel faillissementscurator, van de Bataafse Republiek.

---------
De tekening is van Linda Hulshof
Meer informatie op: www.lindahulshof.nl

© 2016 Paul Bordewijk meer Paul Bordewijk - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Nog meer politieke dynastieën Paul Bordewijk
1319BS DynastiënIn mijn vorige stukje heb ik een aantal Nederlandse politici genoemd van wie de vader, de grootvader of de overgrootvader, ook al in de politiek zat, in de meeste gevallen als minister. Aanleiding was de hoge plaats die Lilian Marijnissen op de kandidatenlijst van de SP had gekregen; en ik wou laten zien dat dat absoluut niet uniek was en dat er dus ook geen reden was de SP daarop aan te vallen.

Dat overzicht bleek echter verre van volledig en ik heb daar ook verschillende reacties op gekregen. Reacties waarin andere gevallen werden genoemd, vooral van Kamerleden waarvan de vader of moeder ook minister was. Daarom in dit stukje nog een aanvulling, zonder de illusie dat ik dit keer wel volledig ben.

In verband met de vraag of Lilian Marijnissen partijleider zal worden is vooral interessant de casus van vader en zoon Tilanus. H.W. Tilanus (potjeslatijn voor inwoner van Tiel) was van 1922 tot 1963 (meer dan 40 jaar!) lid van de Tweede Kamer voor de CHU en, vanaf 14 mei 1940, politiek leider van die partij. De CHU was een, inmiddels bijna vergeten, groepering van gematigde hervormden, die in 1977 op is gegaan in het CDA. Die gematigdheid kwam tot uitdrukking in het grote aantal malen dat de fractie verdeeld stemde, maar tekenend is ook dat Tilanus vooral bekend geworden is door zijn vraag ‘Moet dat nu zo?’, na de val van het vierde kabinet Drees.

Tilanus werd in 1963 als Kamerlid opgevolgd door zijn zoon A.W. Tilanus, die in 1968 fractievoorzitter werd. Hij hield het minder lang vol dan zijn vader. In 1969 moest hij het fractievoorzitterschap al weer neerleggen wegens oververmoeidheid, maar hij werd in 1972 opnieuw fractievoorzitter en lijsttrekker, en daarmee de laatste lijsttrekker van de CHU. Maar ook dat hield hij niet lang vol. Het jaar daarop trad de ‘jonge’ Tilanus af als fractievoorzitter vanwege de ‘veelheid van taken’, om nog tot 1977 Kamerlid te blijven. Hij had liever gezien dat de CHU ook vertegenwoordigd was geweest in het kabinet Den Uyl.

In de huidige Tweede Kamer valt op dat liefst drie leden zoon of dochter zijn van een oud-minister of -staatssecretaris: Marit Maij (PvdA) is de dochter van Hanja Maij-Weggen (CDA), Pieter Duisenberg (VVD) was de zoon van Wim Duisenberg (PvdA) en Pieter Heerma was de zoon van Enneüs Heerma (beiden CDA). Maij-Weggen en Heerma waren respectievelijk minister en staatssecretaris in hetzelfde kabinet, Lubbers III.

We zien hier de tendens bevestigd dat Kamerleden lang niet altijd de partij van hun ouders toegedaan zijn. Het zusje van Marit Maij, Hester Maij, is het CDA wel trouw gebleven en was voor die partij eerst wethouder in Amsterdam en nu Gedeputeerde in Overijssel.

Een ander Kamerlid wiens vader minister was, was Gerritjan van Oven, van 1994-2003 Kamerlid voor de PvdA, na eerst lid van de PPR te zijn geweest. Zijn vader J.Ch. van Oven was in 1956 korte tijd minister van Justitie voor de PvdA en vervulde die functie als een soort interim, na het overlijden van L.A. Donker, tot de vorming van een nieuw kabinet na de verkiezingen dat jaar.

Maar verreweg de meest opvallende politieke dynastie in Nederland is de familie Schimmelpenninck. Het kamerlid mr. F.D. graaf Schimmelpenninck werd onlangs weer gememoreerd toen het voorstel van D66 inzake orgaandonaties het met één stem won doordat een lid van de Partij voor de Dieren problemen had met het spoorboekje. Schimmelpenninck kon in 1900 door een val van zijn paard niet bij de stemming over de leerlichtwet zijn, waardoor die wet het met één stem meerderheid haalde.

De overgrootvader van deze brekebeen was Rutger Jan Schimmelpenninck, een vooraanstaand patriot, die van 1796 tot 1797 lid was van de Nationale Vergadering, het eerste democratisch gekozen parlement dat Nederland gekend heeft. Zijn broer Gerrit was lid van de Vergadering van de provisionele representanten van het Volk van Overijssel.

In 1805 werd Rutger Jan eenhoofdig bestuurder van het Bataafs Gemenebest met de titel van raadspensionaris, een aanloopje naar het koningschap dat Lodewijk Napoleon zou bekleden. Tijdens de inlijving van Nederland bij Frankrijk was Schimmelpenninck lid van de Keizerlijke Senaat en verwierf hij de titel van comte de l’Empire. Na de onafhankelijkheid werd hij lid van de Eerste Kamer. Dit laatste paste in het streven tot verzoening na de Franse tijd, zoals in de verklaring van Van Hogendorp c.s. werd aangekondigd: ‘Alle aanzienlijken komen in de regering’.

Rutger Jan had ook een zoon Gerrit, die in 1834 in de adelstand werd verheven, lid werd van de Eerste Kamer en in 1848 korte tijd minister-president was. Diens zoon Rutger Jan Schimmelpenninck van Nijenhuis werd lid van de Tweede Kamer, minister van Financiën en van 1866-1867 ook nog tijdelijk voorzitter van de ministerraad. En diens zoon was degene die in 1900 van zijn paard viel. Die had ook nog een neef, Gerrit Johan Anne Schimmelpenninck, die van 1909-1918 in de Tweede Kamer zat.

Hierna zagen we de familie niet terug in de politiek. Een kleinzoon van F.D. Schimmelpenninck treedt nog wel regelmatig in de openbaarheid als een van de belangrijkste curatoren bij faillissementen, zoals van de DSB bank. Hij heeft de gezichtstrekken van de eerste Rutger Jan. En misschien was die ook wel faillissementscurator, van de Bataafse Republiek.

---------
De tekening is van Linda Hulshof
Meer informatie op: www.lindahulshof.nl
© 2016 Paul Bordewijk
powered by CJ2