archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 13
Jaargang 13
12 mei 2016
Vermaak en Genot > Luister! delen printen terug
Teken van Prince Therèse Flemminks

1313VG PrinceZonder Prince was ik nooit op dit eiland terechtgekomen en wel hierom. Begin 1989 ging ik een jaar op reis naar Zuidoost Azië met mijn Amsterdamse huisgenoot Wim. Niemand die geloofde dat ik daadwerkelijk een jaar weg zou blijven. Bij het uitzwaaien op Schiphol werden zelfs weddenschappen afgesloten door onder andere mijn broertje Otto. Van Thailand maakte ik met het lokale openbare vervoer over land en per boot de oversteek naar Indonesië, te beginnen met Sumatra. Wim was ik al ergens in Thailand kwijtgeraakt; hij was vele malen actiever dan ik. En sportiever ook, geen vulkaan, geen berg, geen jungletocht was hem teveel. Ik nam meteen het tropische tempo van de Aziaten over en wilde de cultuur, de mensen leren kennen. Als reiziger en vooral als leuk jong meisje (ik was nog geen 20 jaar) was je in die tijd nooit alleen. Met andere reizigers vond je makkelijk aansluiting, er bestond immers nog lang geen internet en mobiele telefonie. En ook met de lokale bevolking had je eenvoudig contact als je er open voor stond. En dit laatste was wat ik met name wilde.

Ik had al gauw genoeg van de veelal stoere verhalen van andere reizigers die altijd maar praatten over andere plaatsen op de wereld waar ze geweest waren. Ik wilde de plaatsen leren kennen waar ik zelf was, niet waar ik nooit zal komen of nog niet was geweest. Als ik alleen wilde zijn om te schrijven of me soms alleen, ver weg bij mijn familie, vrienden en Amsterdam vandaan voelde, dan luisterde ik naar Prince op mijn walkman (zo’n oldskool draagbare cassetterecorder) en in het bijzonder naar de integrale opname van zijn Love sexy-tour in 1988 die ik zelf live heb mogen meemaken, met Sjeng in De Kuip. Wat een wereldconcert was dat. Ik was helemaal in de ban en verslond zijn muziek met grote gretigheid. Prince werd ‘zeg maar mijn ding’. En Prince moest dan ook mee op reis. Sjeng had voor mij de bootleg van dit concert op een 120 minuten cassettebandje gekopieerd. Ik luisterde deze tape zo vaak dat ik de complete 120 minuten volledig uit mijn hoofd kende, inclusief alle teksten die hij tot zijn fans sprak. In mijn hoofd kon ik alles meezingen en –spelen. Prince, de mooie man zelf, al zijn talenten en klanken waren in mijn genen opgezogen. Prince was de nooit van mijn zijde wijkende reisgenoot tijdens lange propvolle (airconditionloze) bus-, trein- en bootreizen. Prince maakte me funky. Met hem durfde ik meer. Zo kwamen we samen – van oor tot oor – in honderden verschillende plaatsen en maakten we er een funky good time van. Een van die plaatsen was het eiland Flores waar ik na ongeveer zes maanden en vele tussenstops in Java, Singapore, Bali, Lombok, Sumbawa en Komodo was aangemeerd in een heel fijn plaatsje aan de kust: Waecicu. Mijn bedoeling was om rustig verder te reizen naar Timor om van hieruit naar Australië te vliegen. Mijn werkvergunning voor down under had ik al op Bali geregeld.

Op Flores werd ik plots ziek, extreme moeheid, pijn in m’n lijf en hoge koorts maakten zich van mij meester. Ik sliep dwars door alles heen. De eigenaar van het guesthouse adviseerde me mijn bloed te laten prikken in het missiehospitaal ergens midden op het eiland. Ik kon meerijden met een Landrover, in het gezelschap van dikke Duitse nonnen. Ik bleek malaria tropica te hebben, de dodelijke malariavariant en het werd me streng aangeraden te blijven. Ik was te ziek om überhaupt weg te kunnen gaan en kotste de malariamedicatie linea recta uit waardoor ik injecties met Lariam kreeg en een paar dagen in een soort van coma lag. De aardige eigenaar van het guesthouse had mijn spullen ingepakt en mijn rugzak bezorgd in het hospitaal. Zo had ik ook Prince weer bij me. Hij loodste me na mijn comateuze toestand door nog een paar zwaar zieke dagen heen. Ik woog nog maar 40 kilo maar de Duitse nonnen waren extreem zorgzaam. Ze leerden me weer lopen en kochten zelfs batterijen voor me. Ik was behoorlijk van slag maar Prince sleepte me door deze crisis heen. Toen ik weer enigszins helder in mijn hoofd was, voelde ik aan m’n water dat ik naar een rustige plaats moest gaan om aan te sterken. Ik wist alleen niet waarheen. Hier wilde ik niet blijven en ook wilde ik niet meer naar Timor en Australië. Wat ik wél wist, was dat ik per se in Azië wilde blijven. Hier was ik ziek geworden en hier wilde ik herstellen, ondanks dringende verzoeken van mijn moeder en mijn oma in Wenen via slecht verstaanbare collect call telefoongesprekken om toch vooral terug naar de geciviliseerde Westerse wereld te gaan. Na een dag of 10 werd ik malariavrij verklaard en kon ik weer redelijk op eigen benen staan.

Mijn volgende missie was om terug te vliegen naar Bali en van hieruit naar Singapore te gaan, in ’89 al een Westers georiënteerd land, om hier nog nader onderzoek te laten verrichten. Zodra ik weer voldoende vertrouwen in mijn lijf had, verliet ik dankbaar het hospitaal, uitgezwaaid door de nonnen en de lokale pastoor. Het lukte om snel een vlucht te krijgen. Met Prince op m’n oren zat ik opgelucht in het kleine vliegtuigje met een kretekrokende piloot aan het stuur en een stuk of tien medepassagiers van multiculturele Indonesische afkomst. Voldaan schreef ik in m’n dagboek over mijn missiehospitaal ervaring, totdat we plotseling in heel erg slecht weer terechtkwamen. Er werd door de piloot en mijn medepassagiers druk heen en weer gebaard en gesproken. Ik haalde Prince van mijn oren om dit te kunnen volgen. Het zag er niet best uit. Een non voor me begon te bidden, een man achter me wierp zich in het smalle gangpad tot Allah op de vloer. Had ik net malaria overleefd, nu dit. Ik deed mijn koptelefoon weer op en probeerde een soort van afscheidsbrief aan mijn familie te schrijven, hetgeen niet echt lukte in het heftig schokkende vliegtuigje, maar Prince en ik zetten dapper door, op onze manier, dan maar met funky hanenpoten. Na een doldwaze vlucht dwars door het noodweer heen maakten we een noodlanding op Sumba, een eiland dat ik had overgeslagen op mijn tocht richting Timor, dus kwam ik daar toch nog. Zo nonchalant dacht ik. Ik zag in alles een avontuur, mede dankzij de powermusic van Prince voelde ik kracht en vertrouwen in mezelf en de wereld om me heen. De lucht klaarde even later en we konden weer verder naar Bali. De helft van de passagiers bleef ziek achter, of zij durfden de lucht niet meer in.

Daarna reisde ik door naar een backpackershostel in Singapore. Ik zocht het meest Westerse ziekenhuis uit om een volledige check up te laten doen. Op een aantal testen en onderzoeken moest ik een aantal dagen wachten. Ik sleet mijn dagen in de oerlelijke en –saaie ‘huiskamer’ van het backpackershostel voornamelijk met Prince en mijn magnetische schaakbord. Ik was in die tijd een behoorlijk fanatieke schaker en zeulde in plaats van een reisboek een boek van schaakgrootmeester dr. Max Euwe met me mee. Ik had geen behoefte aan contact met andere reizigers en ook niet met de Singaporese locals. Prince en dr. Max Euwe waren het enige gezelschap dat ik duldde. Ik had ook geen behoefte om dingen te doen of te bekijken in Singapore. Ik ging slechts de deur uit voor ziekenhuisbezoeken of Indiaas eten om de hoek. Het viel me op een gegeven moment in de oersaaie en –lelijke huiskamer van het hostel op dat er nog iemand anders was zoals ik die daar dag in dag uit rondhing met een koptelefoon op verdiept in het een of ander, een grote blonde man met veel borsthaar. We troffen elkaar weleens bij de gratis koffie- en theehoek. Net als ik had hij gelukkig ook geen enkele behoefte om te praten. En zo trokken we ons met ieder ons eigen bakkie weer terug op ieder ons eigen plekje in de huiskamer. Verder was er overdag niemand in het hostel, ’s avonds druppelden de andere backpackers weer binnen en dan trokken Prince en ik ons weer terug in de slaapzaal.

Ik had een enorme behoefte aan rust. Nu ik ook door ‘Westerse’ doktoren malariaschoon was verklaard, kon ik weer met een gerust hart overal gaan en staan waar ik wilde. Ik wilde naar een fijne rustige plaats toe waar ik kon aansterken, maar ik wist nog steeds niet waarheen en leek te wachten op een teken, van boven. Na ongeveer een week was er iets aan de hand met mijn hostelhuiskamergenoot. Hij was plots aanstekelijk vrolijk, met een enorme big smile op z’n gelaat danste hij in de huiskamer als een dolle met z’n koptelefoon op. Ik wilde graag ook zo vrolijk zijn en besloot hem bij de eerstvolgende ontmoeting bij de koffie/theecorner te vragen welke muziek hij luistert. ‘Prince off course!’ was zijn juichende antwoord met een grote glimlach van oor tot oor en met een zwaar Duits accent. Wat een toeval. Of niet natuurlijk. Zo raakten we alsnog na ruim een week in gesprek met elkaar, in eerste instantie over niets anders dan Prince. We leenden elkaar tapes en luisterden soms samen. Pas later spraken we over onszelf, want welke andere mafkees slijt nou z’n dagen in een oerlelijk backpackershostel? Duitse Peter wachtte op zijn Zwitserse verloofde, met wie hij een pré-huwelijksreis ging maken en die eindelijk binnen enkele dagen zou arriveren, na veel gedoe met een vlucht boeken uit Laos of zo. Daarom was hij ineens zo blij.

Na mijn malariaverhaal vertelde ik hem dat ik op een teken wachtte waar ik naartoe moest gaan om weer op gewicht te komen en mijn lijf te herstellen. Daar wist Duitse Peter wel raad mee. Hij wist de perfecte plek voor mij, en wel op een prachtig eiland in Maleisië waar hij net zelf een paar weken had doorgebracht. Hij vertelde me in geuren en kleuren over een rustig klein dorpje in het noorden van dit eiland met een fantastisch wit strand en locals die een beetje ‘let’s go crazy’-zijn. Dit was zonder een enkel spoor van twijfel natuurlijk het teken waarop ik al die tijd geduldig had gewacht. Zo’n verhaal van een andere funky Prince-fanaat moest wel goed zijn. Duitse Peter was zo overtuigd dat ik naar dit eiland moest gaan dat hij me de volgende dag een cadeau aanreikte voor de let’s go crazy-locals bij wie hij had gelogeerd: een volleybal. Ik was ook zonder bal al overtuigd, maar nu kon geen enkel ander teken mij meer van dit gekozen pad laten wijken. En zo kwam ik een paar dagen later na een aantal pittige busreizen over land en een boottocht van 8(!) uur met een grote glimlach ’s avonds laat in het pikkedonker aan in kampong Salang. Geen idee waar ik was terechtgekomen, maar de familie die rechts van de brakke steiger woonde en die destijds twee simpele A-frame-hutjes als onderkomen voor reizigers had, ontving mij en de volleybal allerhartelijkst. Toen ik de volgende ochtend de deur van het krakkemikkige hutje opendeed en uitkeek op de strakblauwe zee wist ik: hier wil ik voor altijd blijven.

Zo’n drie maanden leefde ik het leven van de eilandbewoners, zonder elektra, zonder enige andere vorm van luxe, zoals stromend water in je buurt, alleen maar vrijheid en blijheid samen met een handvol andere niet bepaald doorsnee reislustige types uit verschillende hoeken van de wereld. Ik voelde me thuis en sterkte weer volledig aan. Een afspraak in Thailand en mijn retourvlucht naar Nederland in januari 1990 riepen me van het eiland af. Dit duurde slechts een aantal maanden. Ik ging zo snel mogelijk terug en wel met een enkele reis.

En nu schrijf ik dit verhaal 27 jaar later, in hetzelfde dorp in het inmiddels groot gegroeide resort van dezelfde familie als destijds. Begin jaren ’90 heb ik hier gewoond, zo’n vijf jaar lang. Zaid, de vader van mijn oudste zoon, heb ik hier leren kennen, zoon Chilly is hier grotendeels grootgebracht. Sinds onze terugkeer naar Nederland halverwege jaren ’90 zijn we bijna ieder jaar op familiebezoek geweest. Zoals ook dit jaar met broertje Luc. Chill woont hier sinds ruim anderhalf jaar en runt het resort van de familie, met eenzelfde overgave als zijn vader destijds, met eenzelfde passie als Prince zijn mythe creëerde. De walkman is niet meer, mijn innig gekoesterde tape met de bootleg van Lovesexy ’88 is ook vergaan, de muziek van Prince leeft voort op m’n iPod. Bij ons vertrek vorige week op Schiphol heb ik de biografie Prince van Matt Thorne gekocht. Na dit verhaal geschreven te hebben, ga ik me hier vol overgave op storten.
Zonder Prince was ik (waarschijnlijk) nooit op dit eiland terechtgekomen. Deze plaats is al meer dan de helft van mijn leven als mijn tweede thuis. Hoe mijn leven er zonder Prince had uitgezien, zal ik nooit weten. In ieder geval een heel stuk minder funky. ‘Do you believe?’ vroeg Prince in ’88 talloze keren aan zijn fans in De Kuip waarop iedereen uit volle borst ‘YES!’ antwoordde.
I believe in Prince. R.I.P.

Lovesexy tour - twee uur!



© 2016 Therèse Flemminks meer Therèse Flemminks - meer "Luister!"
Vermaak en Genot > Luister!
Teken van Prince Therèse Flemminks
1313VG PrinceZonder Prince was ik nooit op dit eiland terechtgekomen en wel hierom. Begin 1989 ging ik een jaar op reis naar Zuidoost Azië met mijn Amsterdamse huisgenoot Wim. Niemand die geloofde dat ik daadwerkelijk een jaar weg zou blijven. Bij het uitzwaaien op Schiphol werden zelfs weddenschappen afgesloten door onder andere mijn broertje Otto. Van Thailand maakte ik met het lokale openbare vervoer over land en per boot de oversteek naar Indonesië, te beginnen met Sumatra. Wim was ik al ergens in Thailand kwijtgeraakt; hij was vele malen actiever dan ik. En sportiever ook, geen vulkaan, geen berg, geen jungletocht was hem teveel. Ik nam meteen het tropische tempo van de Aziaten over en wilde de cultuur, de mensen leren kennen. Als reiziger en vooral als leuk jong meisje (ik was nog geen 20 jaar) was je in die tijd nooit alleen. Met andere reizigers vond je makkelijk aansluiting, er bestond immers nog lang geen internet en mobiele telefonie. En ook met de lokale bevolking had je eenvoudig contact als je er open voor stond. En dit laatste was wat ik met name wilde.

Ik had al gauw genoeg van de veelal stoere verhalen van andere reizigers die altijd maar praatten over andere plaatsen op de wereld waar ze geweest waren. Ik wilde de plaatsen leren kennen waar ik zelf was, niet waar ik nooit zal komen of nog niet was geweest. Als ik alleen wilde zijn om te schrijven of me soms alleen, ver weg bij mijn familie, vrienden en Amsterdam vandaan voelde, dan luisterde ik naar Prince op mijn walkman (zo’n oldskool draagbare cassetterecorder) en in het bijzonder naar de integrale opname van zijn Love sexy-tour in 1988 die ik zelf live heb mogen meemaken, met Sjeng in De Kuip. Wat een wereldconcert was dat. Ik was helemaal in de ban en verslond zijn muziek met grote gretigheid. Prince werd ‘zeg maar mijn ding’. En Prince moest dan ook mee op reis. Sjeng had voor mij de bootleg van dit concert op een 120 minuten cassettebandje gekopieerd. Ik luisterde deze tape zo vaak dat ik de complete 120 minuten volledig uit mijn hoofd kende, inclusief alle teksten die hij tot zijn fans sprak. In mijn hoofd kon ik alles meezingen en –spelen. Prince, de mooie man zelf, al zijn talenten en klanken waren in mijn genen opgezogen. Prince was de nooit van mijn zijde wijkende reisgenoot tijdens lange propvolle (airconditionloze) bus-, trein- en bootreizen. Prince maakte me funky. Met hem durfde ik meer. Zo kwamen we samen – van oor tot oor – in honderden verschillende plaatsen en maakten we er een funky good time van. Een van die plaatsen was het eiland Flores waar ik na ongeveer zes maanden en vele tussenstops in Java, Singapore, Bali, Lombok, Sumbawa en Komodo was aangemeerd in een heel fijn plaatsje aan de kust: Waecicu. Mijn bedoeling was om rustig verder te reizen naar Timor om van hieruit naar Australië te vliegen. Mijn werkvergunning voor down under had ik al op Bali geregeld.

Op Flores werd ik plots ziek, extreme moeheid, pijn in m’n lijf en hoge koorts maakten zich van mij meester. Ik sliep dwars door alles heen. De eigenaar van het guesthouse adviseerde me mijn bloed te laten prikken in het missiehospitaal ergens midden op het eiland. Ik kon meerijden met een Landrover, in het gezelschap van dikke Duitse nonnen. Ik bleek malaria tropica te hebben, de dodelijke malariavariant en het werd me streng aangeraden te blijven. Ik was te ziek om überhaupt weg te kunnen gaan en kotste de malariamedicatie linea recta uit waardoor ik injecties met Lariam kreeg en een paar dagen in een soort van coma lag. De aardige eigenaar van het guesthouse had mijn spullen ingepakt en mijn rugzak bezorgd in het hospitaal. Zo had ik ook Prince weer bij me. Hij loodste me na mijn comateuze toestand door nog een paar zwaar zieke dagen heen. Ik woog nog maar 40 kilo maar de Duitse nonnen waren extreem zorgzaam. Ze leerden me weer lopen en kochten zelfs batterijen voor me. Ik was behoorlijk van slag maar Prince sleepte me door deze crisis heen. Toen ik weer enigszins helder in mijn hoofd was, voelde ik aan m’n water dat ik naar een rustige plaats moest gaan om aan te sterken. Ik wist alleen niet waarheen. Hier wilde ik niet blijven en ook wilde ik niet meer naar Timor en Australië. Wat ik wél wist, was dat ik per se in Azië wilde blijven. Hier was ik ziek geworden en hier wilde ik herstellen, ondanks dringende verzoeken van mijn moeder en mijn oma in Wenen via slecht verstaanbare collect call telefoongesprekken om toch vooral terug naar de geciviliseerde Westerse wereld te gaan. Na een dag of 10 werd ik malariavrij verklaard en kon ik weer redelijk op eigen benen staan.

Mijn volgende missie was om terug te vliegen naar Bali en van hieruit naar Singapore te gaan, in ’89 al een Westers georiënteerd land, om hier nog nader onderzoek te laten verrichten. Zodra ik weer voldoende vertrouwen in mijn lijf had, verliet ik dankbaar het hospitaal, uitgezwaaid door de nonnen en de lokale pastoor. Het lukte om snel een vlucht te krijgen. Met Prince op m’n oren zat ik opgelucht in het kleine vliegtuigje met een kretekrokende piloot aan het stuur en een stuk of tien medepassagiers van multiculturele Indonesische afkomst. Voldaan schreef ik in m’n dagboek over mijn missiehospitaal ervaring, totdat we plotseling in heel erg slecht weer terechtkwamen. Er werd door de piloot en mijn medepassagiers druk heen en weer gebaard en gesproken. Ik haalde Prince van mijn oren om dit te kunnen volgen. Het zag er niet best uit. Een non voor me begon te bidden, een man achter me wierp zich in het smalle gangpad tot Allah op de vloer. Had ik net malaria overleefd, nu dit. Ik deed mijn koptelefoon weer op en probeerde een soort van afscheidsbrief aan mijn familie te schrijven, hetgeen niet echt lukte in het heftig schokkende vliegtuigje, maar Prince en ik zetten dapper door, op onze manier, dan maar met funky hanenpoten. Na een doldwaze vlucht dwars door het noodweer heen maakten we een noodlanding op Sumba, een eiland dat ik had overgeslagen op mijn tocht richting Timor, dus kwam ik daar toch nog. Zo nonchalant dacht ik. Ik zag in alles een avontuur, mede dankzij de powermusic van Prince voelde ik kracht en vertrouwen in mezelf en de wereld om me heen. De lucht klaarde even later en we konden weer verder naar Bali. De helft van de passagiers bleef ziek achter, of zij durfden de lucht niet meer in.

Daarna reisde ik door naar een backpackershostel in Singapore. Ik zocht het meest Westerse ziekenhuis uit om een volledige check up te laten doen. Op een aantal testen en onderzoeken moest ik een aantal dagen wachten. Ik sleet mijn dagen in de oerlelijke en –saaie ‘huiskamer’ van het backpackershostel voornamelijk met Prince en mijn magnetische schaakbord. Ik was in die tijd een behoorlijk fanatieke schaker en zeulde in plaats van een reisboek een boek van schaakgrootmeester dr. Max Euwe met me mee. Ik had geen behoefte aan contact met andere reizigers en ook niet met de Singaporese locals. Prince en dr. Max Euwe waren het enige gezelschap dat ik duldde. Ik had ook geen behoefte om dingen te doen of te bekijken in Singapore. Ik ging slechts de deur uit voor ziekenhuisbezoeken of Indiaas eten om de hoek. Het viel me op een gegeven moment in de oersaaie en –lelijke huiskamer van het hostel op dat er nog iemand anders was zoals ik die daar dag in dag uit rondhing met een koptelefoon op verdiept in het een of ander, een grote blonde man met veel borsthaar. We troffen elkaar weleens bij de gratis koffie- en theehoek. Net als ik had hij gelukkig ook geen enkele behoefte om te praten. En zo trokken we ons met ieder ons eigen bakkie weer terug op ieder ons eigen plekje in de huiskamer. Verder was er overdag niemand in het hostel, ’s avonds druppelden de andere backpackers weer binnen en dan trokken Prince en ik ons weer terug in de slaapzaal.

Ik had een enorme behoefte aan rust. Nu ik ook door ‘Westerse’ doktoren malariaschoon was verklaard, kon ik weer met een gerust hart overal gaan en staan waar ik wilde. Ik wilde naar een fijne rustige plaats toe waar ik kon aansterken, maar ik wist nog steeds niet waarheen en leek te wachten op een teken, van boven. Na ongeveer een week was er iets aan de hand met mijn hostelhuiskamergenoot. Hij was plots aanstekelijk vrolijk, met een enorme big smile op z’n gelaat danste hij in de huiskamer als een dolle met z’n koptelefoon op. Ik wilde graag ook zo vrolijk zijn en besloot hem bij de eerstvolgende ontmoeting bij de koffie/theecorner te vragen welke muziek hij luistert. ‘Prince off course!’ was zijn juichende antwoord met een grote glimlach van oor tot oor en met een zwaar Duits accent. Wat een toeval. Of niet natuurlijk. Zo raakten we alsnog na ruim een week in gesprek met elkaar, in eerste instantie over niets anders dan Prince. We leenden elkaar tapes en luisterden soms samen. Pas later spraken we over onszelf, want welke andere mafkees slijt nou z’n dagen in een oerlelijk backpackershostel? Duitse Peter wachtte op zijn Zwitserse verloofde, met wie hij een pré-huwelijksreis ging maken en die eindelijk binnen enkele dagen zou arriveren, na veel gedoe met een vlucht boeken uit Laos of zo. Daarom was hij ineens zo blij.

Na mijn malariaverhaal vertelde ik hem dat ik op een teken wachtte waar ik naartoe moest gaan om weer op gewicht te komen en mijn lijf te herstellen. Daar wist Duitse Peter wel raad mee. Hij wist de perfecte plek voor mij, en wel op een prachtig eiland in Maleisië waar hij net zelf een paar weken had doorgebracht. Hij vertelde me in geuren en kleuren over een rustig klein dorpje in het noorden van dit eiland met een fantastisch wit strand en locals die een beetje ‘let’s go crazy’-zijn. Dit was zonder een enkel spoor van twijfel natuurlijk het teken waarop ik al die tijd geduldig had gewacht. Zo’n verhaal van een andere funky Prince-fanaat moest wel goed zijn. Duitse Peter was zo overtuigd dat ik naar dit eiland moest gaan dat hij me de volgende dag een cadeau aanreikte voor de let’s go crazy-locals bij wie hij had gelogeerd: een volleybal. Ik was ook zonder bal al overtuigd, maar nu kon geen enkel ander teken mij meer van dit gekozen pad laten wijken. En zo kwam ik een paar dagen later na een aantal pittige busreizen over land en een boottocht van 8(!) uur met een grote glimlach ’s avonds laat in het pikkedonker aan in kampong Salang. Geen idee waar ik was terechtgekomen, maar de familie die rechts van de brakke steiger woonde en die destijds twee simpele A-frame-hutjes als onderkomen voor reizigers had, ontving mij en de volleybal allerhartelijkst. Toen ik de volgende ochtend de deur van het krakkemikkige hutje opendeed en uitkeek op de strakblauwe zee wist ik: hier wil ik voor altijd blijven.

Zo’n drie maanden leefde ik het leven van de eilandbewoners, zonder elektra, zonder enige andere vorm van luxe, zoals stromend water in je buurt, alleen maar vrijheid en blijheid samen met een handvol andere niet bepaald doorsnee reislustige types uit verschillende hoeken van de wereld. Ik voelde me thuis en sterkte weer volledig aan. Een afspraak in Thailand en mijn retourvlucht naar Nederland in januari 1990 riepen me van het eiland af. Dit duurde slechts een aantal maanden. Ik ging zo snel mogelijk terug en wel met een enkele reis.

En nu schrijf ik dit verhaal 27 jaar later, in hetzelfde dorp in het inmiddels groot gegroeide resort van dezelfde familie als destijds. Begin jaren ’90 heb ik hier gewoond, zo’n vijf jaar lang. Zaid, de vader van mijn oudste zoon, heb ik hier leren kennen, zoon Chilly is hier grotendeels grootgebracht. Sinds onze terugkeer naar Nederland halverwege jaren ’90 zijn we bijna ieder jaar op familiebezoek geweest. Zoals ook dit jaar met broertje Luc. Chill woont hier sinds ruim anderhalf jaar en runt het resort van de familie, met eenzelfde overgave als zijn vader destijds, met eenzelfde passie als Prince zijn mythe creëerde. De walkman is niet meer, mijn innig gekoesterde tape met de bootleg van Lovesexy ’88 is ook vergaan, de muziek van Prince leeft voort op m’n iPod. Bij ons vertrek vorige week op Schiphol heb ik de biografie Prince van Matt Thorne gekocht. Na dit verhaal geschreven te hebben, ga ik me hier vol overgave op storten.
Zonder Prince was ik (waarschijnlijk) nooit op dit eiland terechtgekomen. Deze plaats is al meer dan de helft van mijn leven als mijn tweede thuis. Hoe mijn leven er zonder Prince had uitgezien, zal ik nooit weten. In ieder geval een heel stuk minder funky. ‘Do you believe?’ vroeg Prince in ’88 talloze keren aan zijn fans in De Kuip waarop iedereen uit volle borst ‘YES!’ antwoordde.
I believe in Prince. R.I.P.

Lovesexy tour - twee uur!

© 2016 Therèse Flemminks
powered by CJ2