archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 3 Jaargang 12 13 november 2014 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Brief uit ... | ||||
De Toronto Blue Jays | Hans Knegtmans | |||
Ik weet niet hoe het zo gekomen is. Natuurlijk draag ik de voetbalclub Xerxes, waar ik als achtjarige lid van werd, nog steeds een warm hart toe. Zo volg ik trouw de verrichtingen van de eerste elftallen, met name het zondagteam. De bizarre toppen en dalen van de club – waarbij de alom bekende Heen en Weer boot van Volendam bleek afsteekt – hebben mijn clubliefde alleen maar versterkt: gedegradeerd uit het betaalde voetbal, 2x landskampioen bij de amateurs, terug naar de eredivisie betaald, opgeheven en een nieuwe start in de vierde klas amateurs, en wederom landskampioen bij de zondagamateurs, daar kun je als supporter nog eens mee voor de dag komen! En toch moet sinds een kwart eeuw deze sympathieke vereniging mijn liefde delen met, jawel, een Canadese honkbalclub. Hoe is dat mogelijk? Ongetwijfeld speelt toeval een belangrijke rol. In 1987 maakte ik in een gehuurde Chevrolet Cavalier een rondreis door het Noordoosten van de VS. Behalve een bezoek aan mijn Amerikaanse vriendin Nicole in het universiteitsstadje Ithaca en een logeerpartij bij haar broer Jim in Chicago, waren mijn plannen weinig specifiek. Het enige wat ik me had voorgenomen was steden in het traject op te nemen die een of meer baseballteams huisvestten: Boston, Chicago, Philadelphia en New York. Let wel, we hebben het over een tijd waarin het Internet nog in de kinderschoenen stond. Vandaag de dag kan elke gek die het bestaan van Google kent, in een vloek en een zucht de volledige Amerikaanse baseballcompetitie in kaart brengen. Alle 162(!) wedstrijden van alle 30 clubs in de Major League. Natuurlijk had ik na grondige research de juiste aflevering van het juiste tijdschrift kunnen opvragen, maar door luiheid kwam het daar niet van. Op een julizondag in de startplaats Boston aangekomen, zocht ik in een toeristische gids op of de Boston Red Sox die week een thuiswedstrijd speelden. Dat leverde verrassende informatie op. Op maandag, dinsdag én woensdag speelden ze thuis, in het vermaarde Fenway-stadion. Bizarder nog was dat volgens de gids de tegenstander steeds Toronto was (waarvan ik niet wist dat er een Major League team speelde). Zou het een drukfout zijn? Nee, de baliemedewerker van mijn hotel verzekerde mij dat de informatie correct was. De volgende avond reisde ik af naar Fenway. Bijna alle Nederlandse honkbalwedstrijden die ik had bezocht, speelden zich af in nogal armoedige accommodaties die een zitplaats boden aan zo’n 1000 toeschouwers. De enige uitzondering was het stadion van de Haarlem Nicols, waar ook interlandwedstrijden werden gespeeld en de Haarlemse honkbalweek werd gehouden. Noodtribunes meegerekend bood dit complex plaats aan 6000 bezoekers. De schrik sloeg me dan ook om het hart toen ik het kolossale Fenway betrad. Ruim dertigduizend man konden erin, en die waren ook allemaal gekomen. Zoals meestal bij sportwedstrijden was ik op de hand van de bezoekende club. In dit geval kwam dat niet alleen door het chauvinistische thuispubliek. Dat maakte uiteraard een hels kabaal, maar gescholden op de tegenstanders werd er nauwelijks. Ook oerwoudgeluiden bleven achterwege. Mijn voorkeur voor Toronto kwam mede voort uit hun smaakvolle tenue. Hun honkbalpyjama’s waren gemaakt in een geile kleur die als powder blue bekendstaat, en borst en pet werden gesierd door een hippe Vlaamse gaai, in wiens hoofdveren de Canadese Maple Leaf was verwerkt. De Blue Jays mochten dan de mooiste pakken hebben, aan slag en in het veld kregen ze geen poot aan de grond. In de achtste inning, toen het al 5-0 voor Boston stond, mocht, met alle honken bezet, zelfs een pinchhitter zijn opwachting maken. Sam heette de kolossale verschijning. Het euforische thuispubliek scandeerde Grand-Slam-Sam, omdat homeruns kennelijk zijn specialiteit waren. Kom mensen, niet overdrijven, dacht ik nog, een split second voordat Sam de bal over het hek sloeg: 9-0. Spannend was het geen moment geweest. (Geen wonder, begreep ik later, met superwerper Roger Clemens op de heuvel bij de Red Sox.) De volgende dag kwamen de eerste voortekenen van mijn toekomstige baseballverslaving aan het licht. Ik was van plan ’s middags wat te winkelen, en in de avond een bioscoopje te pikken. Maar, zeer verguld met de aanschaf van mijn kekke sneakers, bedacht ik dat ik in mijn leven nog duizenden films kon zien. Maar hoe vaak zou ik de kans krijgen, een heuse Major League wedstrijd bij te wonen? De keus was een no brainer. Ik bracht mijn sneakers naar het hotel en zette voor de tweede keer koers naar Fenway. Zoals in het Amerikaanse baseball doodnormaal is, waren in deze wedstrijd de krachtsverhoudingen volledig omgekeerd. Toronto, met sterwerper Jimmy Key op de heuvel en een uitblinkende George Bell aan slag, had geen kind aan de Red Sox, dat zijn slechtste werper Bob Stanley had opgesteld. Waarom deden ze dat in godsnaam? Omdat, leerde ik later, elke ploeg in principe vijf startende werpers heeft. Dat moet wel, want een starter heeft tussen twee wedstrijden vier dagen rust nodig. Dus of de coach daar nu blij mee was of niet, vanavond moest Stanley de klus klaren, en zoals gebruikelijk lukte dat niet echt. 8-3 voor de Blue Jays. Was ik nu ineens een hardcore Blue Jays-fan geworden? Nee, zo gemakkelijk gaat dat niet. In de rest van mijn vakantie zag ik de Chicago Cubs winnen van de Atlanta Braves, de Chicago White Sox opgerold worden door de Kansas City Royals, en was ik er in New York getuige van hoe de Yankees liefst drie dagen achtereen de California Angels versloegen. Dat jaar ontwaakte in mij de baseballfanaat; de Blue Jays-fan liet nog even op zich wachten. Terug in Nederland maakte ik er een gewoonte van, de uitslagen en standen van de Major League bij te houden. Dagelijks schafte ik de USA Today of de International Herald Tribune aan. Ik raakte beter op de hoogte van de ins en outs (no pun intended) van de baseballcompetitie dan tijdens mijn vakantie mogelijk was geweest. Wat me buitengewoon aangreep was de totale instorting van de Blue Jays in de laatste speelweek van het reguliere seizoen, waardoor tot ieders verbijstering de Detroit Tigers op de valreep het kampioenschap van de American League East in de schoot kregen geworpen. Jezus, wat hadden de jongens met de poederblauwe pyjama’s het laten afweten! Ik ontdekte dat op de radiozender AFN (voor de Amerikaanse strijdkrachten in – toen nog – West-Duitsland) regelmatig Major League wedstrijden live werden uitgezonden. Het signaal werd veelal onderdrukt door belendende zenders. Ook het tijdstip van de wedstrijden – meestal ’s nachts tussen 1 en 4 – deed een zwaar beroep op het uithoudingsvermogen van de Nederlandse luisteraar. Waarschijnlijk had ik mijn nieuwe hobby snel opgegeven als niet tussendoor de luisteraar werd bijgepraat over de standen op de andere velden. Die kwamen soms hard aan. ‘In de eerste helft van de zesde inning heeft New York door homeruns van Dave Winfield en Don Mattingly zijn voorsprong op Toronto vergroot tot 6-2.’ Nou, dat konden we wel schudden. De volgende ochtend bevestigde een prijzige Amerikaanse sporttelefoonlijn mijn bange vermoeden: 7-2 voor de Yankees. Zoals een verliefdheid kan groeien wanneer het object van affectie in een ver en onbereikbaar land woont, zo leefde ik mee met ‘mijn’ jongens in het verre Amerika. Toen ik in de krant las dat verre velder Jesse Barfield met een spierblessure op de gevreesde 15 day disabled list was beland, hield ik mijn hart vast. De aanval van de Blue Jays had al niet zo’n beste seizoenstart gehad. Hoe moest het nu zonder de tweehonkslagen en homeruns van hun leidsman? In een ander krantenbericht deed het slagkanon uit de Dominicaanse republiek, de al eerder genoemde George Bell, zijn beklag over het supportersgedrag bij uitwedstrijden van de Blue Jays: ‘I got booed tonight. I get booed everywhere. The more I get booed, the better I am.’ Ik schreef de tekst op het schoolbord in mijn werkkamer van de universiteit, zodat ik bezoekende studenten desgevraagd alles over de Blue Jays kon vertellen, waardoor ze een breder ontwikkeld en vollediger mens zouden worden. Ook tooide ik mij zonder gêne in het knalblauwe clubjack met logo, dat mijn vriend Theo tijdens een van zijn werkbezoeken aan New York voor mij had aangeschaft. Na vele ‘jaren van net niet’ (dat hoor je sportcommentatoren soms zeggen) behaalden de Blue Jays in 1991 het kampioenschap van de American League, waarna ze in de World Series het machtige Atlanta van CNN-baas Ted Turner in zes wedstrijden versloegen (4-2). En wonderbaarlijk genoeg herhaalden ze dit kunststukje in 1992. Dit keer versloegen ze de Philadelphia Phillies, wederom in zes wedstrijden. De vierde wedstrijd wordt gerekend tot de spectaculairste duels in de honkbalgeschiedenis. Beide startende werpers kregen de ene hit na de andere om de oren. In de zevende inning namen de Phillies een ogenschijnlijk beslissende voorsprong van 14-9. Maar alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, bogen in de achtste inning de Blue Jays met ongekend slaggeweld de achterstand om in een 15-14 voorsprong. Hiermee kwam de stand in de World Series op 3-1 in plaats van 2-2, en dat maakte natuurlijk een wereld van verschil. Sindsdien gaat het niet zo goed meer met mijn club. Ze hebben vaker wel dan niet een losing record. Dat klinkt ernstiger dan het is. Het betekent slechts dat ze per jaar minder dan 50% van hun wedstrijden winnen. Amerikaanse sportterminologie is onverbiddelijk. Hebben ze tachtig wedstrijden van de 162 gewonnen? Losing record. Zoals elke fan hoop ik dat het morgen beter gaat. Zes wedstrijden op rij gewonnen? Wow! Ze krijgen bijna koploper Baltimore in het vizier. Helaas, eventjes maar. Dan verliezen ze er acht. Zo gaat dat in de Major League, waar de krachtsverschillen kleiner zijn dan in de meeste andere sporten. Waar je met een winstpercentage van 40% stijf onderaan staat. Voor mijn clubliefde maakt het allemaal niets uit. Laatst zag ik op de tv een Nederlandse club met precies hetzelfde uniform als de Blue Jays, op het logo na. Zelfde blauwwitte combinatie, zelfde strepen. Zelfs hetzelfde schreefloze lettertype op de rug. Ik had nog nooit van ze gehoord, en het werd me ook niet duidelijk waarom ze überhaupt op de tv kwamen. Ongetwijfeld was hun voorzitter of sponsor net zo’n fanatieke Blue Jays-fan als ik. Ga naar een willekeurige hoofdklassewedstrijd en je ziet Amerikaanse honkbalpetjes. Niet alleen van sterrenteams als de New York Yankees of de Atlanta Braves, maar ook met logo’s die niemand kent. Van de Colorado Rockies of de Arizona Diamondbacks. Iedereen heeft helden nodig. ------------------------------------------------------------- Bestel uw boeken bij bolcom, via de banner rechts. Dan steunt u De Leunstoel! |
||||
© 2014 Hans Knegtmans | ||||
powered by CJ2 |