archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 17
Jaargang 11
10 juli 2014
Beschouwingen > In de polder delen printen terug
De staatsregeling van 1798 Willem Minderhout

1117BS GrondwetRede uitgesproken op ‘De dag van de grondwet’, 29 maart 2014, in ProDemos voor een dolenthousiast twaalfkoppig publiek, de organisatoren en de redenaar incluis. Op veler verzoek bewerkt tot een stukkie voor De Leunstoel.

Geachte aanwezigen,

Vandaag vieren we dat Nederland tweehonderd jaar over een grondwet beschikt. De viering begon afgelopen november toen Huub Stapel, verkleed als prins Willem Frederik van Oranje Nassau, met een koets over het Scheveningse strand paradeerde. De suggestie werd gewekt dat de bewoners van deze gewesten door deze prins, de latere koning Willem I, eigenhandig van de Franse dictatuur werden bevrijd en eindelijk over grondrechten, vastgelegd in een grondwet,  konden beschikken. Dit is op zijn minst een simplificatie. De eerste echte grondwet van Nederland stamt uit 1798, tijdens de Bataafse Republiek. De grondwet van 1814 was vanuit democratisch en rechtsstatelijk perspectief in vele opzichten een flinke stap terug. Als wij vandaag iets zouden moeten vieren, dan is het dus ‘216 jaar grondwet’. Het begin van een ontwikkeling met veel ups and downs, die pas in 1919, met de invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht, tot een volwaardig democratisch staatsbestel leidde.

Een constitutie, zoals wij een grondwet bij zijn zondagse naam noemen, is in beginsel bedoeld om de macht van de heerser (vorst, staat) te beperken en de burgers te beschermen tegen machtsmisbruik. Constituties regelen de organisatie van de overheid en ze erkennen meestal ook een aantal fundamentele rechten en vrijheden van burgers, de zogenaamde grondrechten. Het is dan ook geen wonder dat Willem I, die in 1815 door het Congres van Wenen ook de Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik bij zijn koninkrijk mocht voegen en tot groothertog van Luxemburg werd uitgeroepen, geen al te knellende grondwet accepteerde. Het was de tijd van de ‘Restauratie’. Na de Napoleontische periode probeerden de oude vorstenhuizen hun macht weer zoveel mogelijk te herstellen, al maakten zij dankbaar gebruik van de door de Fransen doorgedreven centralisatie en rationalisering van het overheidsapparaat.

Maar ik loop op de zaken vooruit. Vandaag wil ik het met u hebben over de lange aanloop naar de eerste echte grondwet: de staatsregeling van 1798. Vervolgens wil ik met u bekijken wat deze regeling zoal regelde. Tot slot werpen we een blik op wat daarvoor terugkwam in 1814.

De verhoudingen tussen vorst en onderdanen was al in de Middeleeuwen op onderlinge overeenkomsten gebaseerd. Geestelijkheid, adel en steden genoten privileges die schriftelijk waren vastgelegd in charters e.d. Beroemd zijn de zogenaamde ‘Blijde Inkomsten’, waarin een nieuw aangetreden vorst (graaf of hertog) beloofde die privileges te respecteren. Men zou dit ‘protoconstituties’ kunnen noemen.

Maar wat als de vorst zich niet aan de afspraken houdt? Met dit vraagstuk werden de Nederlanden al vroeg geconfronteerd. Koning Philips II bleek niet van zins zich aan de privileges van adel en steden te houden waar het belastingheffing en ketterverbranding betrof. Waren er mogelijkheden om het ‘Goddelijk recht’ van de vorst om te heersen ondergeschikt te maken aan zijn plicht om ‘constitutionele’ afspraken na te komen?

In het ‘Plakkaat van Verlatinghe’ (gepubliceerd op 26 juli 1581) werd hierop een antwoord geformuleerd: Alsoo een yegelick kennelick is, dat een Prince van den lande van Godt gestelt is hooft over zijne ondersaten, om deselve te bewaren ende beschermen van alle ongelijk, overlast ende ghewelt gelijck een herder tot bewaernisse van zijne schapen: En dat d'ondersaten niet en sijn van Godt geschapen tot behoef van den Prince om hem in alles wat hy beveelt, weder het goddelick of ongoddelick, recht of onrecht is, onderdanig te wesen en als slaven te dienen: maer den Prince om d'ondersaten wille, sonder dewelcke hy geen Prince en is, om deselve met recht ende redene te regeeren ende voor te staen ende lief te hebben als een vader zijne kinderen ende een herder zijne schapen, die zijn lijf ende leven set om deselve te bewaren.

Kortom: een koning die zijn plicht verzaakt om als ‘vader’ of ‘goede herder’ over zijn volk te waken, verliest zijn recht en moet ophoepelen.

Het principe dat de burgers het recht hebben om hun vorst te verlaten als die de wetten en traditionele vrijheden van de burgers niet respecteert had grote gevolgen! De Amerikaanse opstandelingen namen onder andere onze ‘Akte van Verlatinghe’ tot voorbeeld toen zij de ‘Declaration of Independence’ (1776 ) opstelden: Governments are instituted among Men, deriving their just powers from the consent of the governed, That whenever any Form of Government becomes destructive of these ends, it is the Right of the People to alter or to abolish it, and to institute new Government.

Maar ik loop op de ontwikkelingen vooruit. De Akte van Verlatinghe resulteerde in ons deel van de wereld in de ‘Unie van Utrecht’. De zeven provincieën die zich blijvend aan het Spaanse juk wisten te ontworstelen vormden op basis van dat verdrag een soort ‘aangeklede’ NAVO avant la lettre. Naar buiten toe opereerden de aangesloten gewesten alsof ze één gewest waren: in het binnenland hield ieder gewest zijn eigen privileges. Holland was in die ‘gewestenbond’ verreweg de machtigste provincie, grotendeels beheerst door de machtigste stad: Amsterdam. Vanaf het begin, denk aan de moeizame verhouding tussen Van Oldenbarnevelt en Maurits, was er behalve van spanningen en onenigheid tussen de gewesten sprake van spanningen tussen regenten uit de koopliedenklasse (de ‘Staatse Partij’) en de Stadhouder, die kon steunen op de gereformeerde dominees en het gewone volk (de ‘Oranjepartij’)

In de achttiende eeuw vormde die rijke koopliedenklasse een afgesloten aristocratie die via de vroedschappen de steden beheersten en onder elkaar de baantjes verdeelden. De opkomende burgerij was vrijwel verstoken van politieke rechten en keek, zie bijvoorbeeld de Amsterdamse ‘Doelisten’, naar Oranje als bondgenoot.  Willem IV was echter geenszins van plan om de democratische aspiraties van de burgers te steunen. Ook zijn opvolger Willem V blonk niet uit in ambities op het gebied van de ‘staatkundige vernieuwing’ en werd steeds meer door weerspannige burgers die zich ‘Patriotten’ noemden, in zijn macht aangetast, totdat de troepen van zijn Pruisische zwager in 1787 de orde herstelden. Veel Patriotten zagen zich gedwongen te vluchten. De meesten vestigden zich in ballingschap in Frankrijk, waar menigeen zich aansloot bij revolutionaire genootschappen als de Jacobijnen. Dit lijkt een zijspoor in mijn betoog, maar het is wellicht interessant dat de Jacobijnen zich de "Société des amis de la Constitution" (Maatschappij der Vrienden van de Grondwet) noemden.

In 1794 veroverden de Franse troepen onder Pichegru de Nederlanden. In zijn gevolg streed ook een patriots leger onder Daendels mee dat met enig enthousiasme werd begroet. Niemand was meer van zins om ook maar een poot uit te steken voor stadhouder Willem V. Het bestuur van de Republiek viel in Patriotse handen en de Bataafse Republiek werd uitgeroepen.

Op 31 januari 1795 werd de Bataafse variant van de ‘Verklaring van de rechten van de mens en burger’ geproclameerd. Stadhouderschap en ridderschap warden afgeschaft. De standenmaatschappij was, in ieder geval op papier, verdwenen.

Waren de Nederlanden ook daadwerkelijk op weg naar democratie? Het leek er verdraaid veel op. Het algemeen kiesrecht voor mannen werd geproclameerd. Er waren echter, nog afgezien van de uitsluiting van vrouwen, vele uitzonderingen zoals ‘paupers’ of aanhangers van Oranje.

Er vonden getrapte verkiezingen plaats. Kiesmannen warden aangewezen die weer afgevaardigden kozen. Deze afgevaardigden werden geacht ‘representanten van het Nederlandse volk’ te zijn, die naar eigen inzicht mochten handelen. Dit maakte een einde aan het systeem van ‘last en ruggenspraak’, dat de besluitvorming in de Republiek zo traag en omslachtig had gemaakt. Afgevaardigden gingen met een ‘last’, een opdracht, de vergadering van de Staten Generaal in; wilden ze van die last afwijken omdat er geen meerderheid voor te vinden was dan moesten ze weer terug naar de Staten van hun provincie om ruggenspraak te houden.

De ‘Verklaring’ voerde ook de scheiding van kerk en staat door en de gelijkberechtiging van Dissenters (Lutheranen, Doopsgezinden etc.), Katholieken en Joden werd doorgevoerd. Tot die tijd konden alleen Hervormden een ambt uitoefenen.

De verkiezingen leidden echter, ondanks de uitsluiting van Oranjeklanten, allesbehalve tot een eensgezinde Nationale vergadering: 25% zou je democratische ‘unitariers’ kunnen noemen, voorstanders van een eenheidsstaat; 25% bestond uit aristocratische ‘federalisten’ die de confederatie van provincies en de oude privileges wilden handhaven en 50% bestond uit ‘moderaten’ – deze ‘gematigden’ vormden geen duidelijke stroming, maar stemden nu eens met de een, dan weer met de ander mee.

Het grootste problem waar de ‘unitariërs' mee te kampen hadden was dat Holland grote schulden had. De andere gewesten waren bang dat ze bij de vorming van een eenheidsstaat voor een deel van die schulden moesten opdraaien. Om uit de impasse te raken pleegden de radikale unitariers een ‘fluwelen’ staatsgreep.  Zij drukten een centralistische en democratische staatsregeling door! Onze staatsregeling van 1798, de eerste echte grondwet. Het streven naar een democratische eenheidsstaat werd er dus met niet-democratische middelen doorheen gedrukt!

Wat was er allemaal in die staatsregeling te vinden?

De grondrechten werden vastgelegd: ‘Alle Leden der Maatschappij hebben, zonder onderscheiding van geboorte, bezitting, stand, of rang, eene gelijke aanspraak op derzelver voordeelen’; Vrijheid der Drukpers’; ‘Regt van Request’; ‘Vrijheid van vergadering’. Ieder Burger mag zijn gevoelens uiten en verspreiden, op zoodanige wijze, als hij goedvindt, des niet strijdig met het oogmerk der Maatschappij. De vrijheid der Drukpers is heilig, mids de Geschriften met den naam van Uitgever, Drukker, of Schrijver voorzien zijn. Dezen allen zijn, ten allen tijde, aansprakelijk voor alle zoodanige bedrijven, door middel der Drukpers, ten aanzien van afzonderlijke personen, of der gantsche Maatschappij, begaan, die door de Wet als misdadig erkend zijn.

Ook het vreemdelingenrecht werd grondwettelijk vastgelegd: De Maatschappij ontvangt alle Vreemdelingen, die de weldaaden der vrijheid vreedzaam wenschen te genieten, in haar midden, verleenende denzelven alle zekerheid en bescherming. Kom daar heden te dage maar eens om!

Ook de organisatie van de staat werd grondwettelijk vastgelegd. Nederland werd een representatieve democratie. Het Bataafsche Volk, zijne belangen in persoon niet kunnende waarnemen, verkiest daartoe, bij onderlinge overeenkomst, eene geregelde Staats-form, en wel eene Volks-regeering bij Vertegenwoordiging. Aan deze Vertegenwoordigende Magt zijn alle bewindvoerende Lichaamen ondergeschikt en verändwoordlijk.

Ook aan de vriendjespolitiek van de oude Republiek werd een einde gemaakt. Voortaan zou Nederland meritocratisch zijn! Ambten en bedieningen zijn lastgevingen der Maatschappij voor eenen bepaalden tijd. Zij zijn noch erflijk, noch vervreemdbaar, noch bijzondere voorregten van hun, die ze waarnemen. De keus van den eenen Burger, boven den ander, is alleenlijk gegrond op meerdere deugd en bekwaamheden.

De idealen van de Verlichting beperkten zich niet tot rationalisering en van ‘maaten en gewigten’ en invoering van een centrale ‘muntslag’, ook zou de regering zich voortaan dienen te bemoeien met de bevordering van ‘verlichting en beschaaving’. Hiertoe dienden ‘inrigtingen voor bevordering Nationaal Charakter en goede zeden’ te worden opgericht, ‘Nationaale Feesten’ te worden ingevoerd.

In ruil voor al dat fraais vond de nieuwe Bataafse Republiek wel dat de burgers er een hoge belastingmoraal tegenover moesten stellen: De onderstand tot de noodwendige behoeften van den Staat is eene geheiligde schuld van ieder Burger, ter vergoeding der bescherminge, welke hij geniet. Deze toelage, met de meest mogelijke bezuiniging ingezameld, word door alle Burgers, naar evenredigheid hunner vermogens gedragen. Hij, die dezelve opzetlijk ontduikt, of verkort, is eerloos.

De staatsregeling van 1798 doet vandaag de dag erg modern aan. De Napoleontische oorlogen en de Franse bezetting van ons land vormden echter geen vruchtbare voedingsbodem waarop een werkelijk democratische rechtsstaat wortel zou kunnen schieten.

‘1814’ draaide veel terug. De volkssouvereiniteit werd even vergeten en de koning werd ‘s lands penningmeester: De Souvereine Vorst heeft het opperbestuur der algemeene geldmiddelen. Hij regelt de tractementen van alle Kollegiën en Ambtenaren, welke uit 's Lands kasse betaald worden, en brengt dezelve op de begrooting der staatsbehoeften.

En de volksvertegenwoordiging? Die bestond nog in naam maar had bitter weinig meer in te brengen. Illustratief is de grondwettelijk vastgelegde vorm waarin de volksvertegenwoordiging een verschil van mening met de vorst moest uiten: De Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden betuigen den Souvereinen Vorst hunnen dank voor Deszelfs ijver in het bevorderen van 's Lands belangen, doch verzoeken Denzelven eerbiediglijk het onderwerp van het gedane voorstel in nadere overweging te willen nemen. De vrije burger was weer een onderdaan geworden.

Ook de standenmaatschappij werd weer in oude luister hersteld: De Souvereine Vorst verheft in den adelstand. Al, wie door den Souvereinen Vorst in den adelstand verheven wordt, brengt het bewijs daarvan ter kennis van de Staten zijner Provincie of Landschap en deelt aanstonds in alle de voorregten daaraan verbonden.

Van grondrechten is in de eerste grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden nauwelijks sprake. Willem I was een typische autoritaire vorst uit de tijd van de restauratie en dat ademt die grondwet ontegenzeggelijk uit. Een erg groot feest lijkt me deze tekst dan ook niet waard. Desalniettemin werd de vrijheid van godsdienst gehandhaafd, onderwijs en armenzorg bleven grondwettelijke taken en – zoals al eerder gezegd – de centraal geleide eenheidsstaat was definitief een feit. Het wachten was op Thorbecke en Goeman Borgesius om de weg naar rechtsstaat en democratie verder te vervolgen.

-------------------------------------
Het plaatje is van Henk Klaren


© 2014 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
De staatsregeling van 1798 Willem Minderhout
1117BS GrondwetRede uitgesproken op ‘De dag van de grondwet’, 29 maart 2014, in ProDemos voor een dolenthousiast twaalfkoppig publiek, de organisatoren en de redenaar incluis. Op veler verzoek bewerkt tot een stukkie voor De Leunstoel.

Geachte aanwezigen,

Vandaag vieren we dat Nederland tweehonderd jaar over een grondwet beschikt. De viering begon afgelopen november toen Huub Stapel, verkleed als prins Willem Frederik van Oranje Nassau, met een koets over het Scheveningse strand paradeerde. De suggestie werd gewekt dat de bewoners van deze gewesten door deze prins, de latere koning Willem I, eigenhandig van de Franse dictatuur werden bevrijd en eindelijk over grondrechten, vastgelegd in een grondwet,  konden beschikken. Dit is op zijn minst een simplificatie. De eerste echte grondwet van Nederland stamt uit 1798, tijdens de Bataafse Republiek. De grondwet van 1814 was vanuit democratisch en rechtsstatelijk perspectief in vele opzichten een flinke stap terug. Als wij vandaag iets zouden moeten vieren, dan is het dus ‘216 jaar grondwet’. Het begin van een ontwikkeling met veel ups and downs, die pas in 1919, met de invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht, tot een volwaardig democratisch staatsbestel leidde.

Een constitutie, zoals wij een grondwet bij zijn zondagse naam noemen, is in beginsel bedoeld om de macht van de heerser (vorst, staat) te beperken en de burgers te beschermen tegen machtsmisbruik. Constituties regelen de organisatie van de overheid en ze erkennen meestal ook een aantal fundamentele rechten en vrijheden van burgers, de zogenaamde grondrechten. Het is dan ook geen wonder dat Willem I, die in 1815 door het Congres van Wenen ook de Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik bij zijn koninkrijk mocht voegen en tot groothertog van Luxemburg werd uitgeroepen, geen al te knellende grondwet accepteerde. Het was de tijd van de ‘Restauratie’. Na de Napoleontische periode probeerden de oude vorstenhuizen hun macht weer zoveel mogelijk te herstellen, al maakten zij dankbaar gebruik van de door de Fransen doorgedreven centralisatie en rationalisering van het overheidsapparaat.

Maar ik loop op de zaken vooruit. Vandaag wil ik het met u hebben over de lange aanloop naar de eerste echte grondwet: de staatsregeling van 1798. Vervolgens wil ik met u bekijken wat deze regeling zoal regelde. Tot slot werpen we een blik op wat daarvoor terugkwam in 1814.

De verhoudingen tussen vorst en onderdanen was al in de Middeleeuwen op onderlinge overeenkomsten gebaseerd. Geestelijkheid, adel en steden genoten privileges die schriftelijk waren vastgelegd in charters e.d. Beroemd zijn de zogenaamde ‘Blijde Inkomsten’, waarin een nieuw aangetreden vorst (graaf of hertog) beloofde die privileges te respecteren. Men zou dit ‘protoconstituties’ kunnen noemen.

Maar wat als de vorst zich niet aan de afspraken houdt? Met dit vraagstuk werden de Nederlanden al vroeg geconfronteerd. Koning Philips II bleek niet van zins zich aan de privileges van adel en steden te houden waar het belastingheffing en ketterverbranding betrof. Waren er mogelijkheden om het ‘Goddelijk recht’ van de vorst om te heersen ondergeschikt te maken aan zijn plicht om ‘constitutionele’ afspraken na te komen?

In het ‘Plakkaat van Verlatinghe’ (gepubliceerd op 26 juli 1581) werd hierop een antwoord geformuleerd: Alsoo een yegelick kennelick is, dat een Prince van den lande van Godt gestelt is hooft over zijne ondersaten, om deselve te bewaren ende beschermen van alle ongelijk, overlast ende ghewelt gelijck een herder tot bewaernisse van zijne schapen: En dat d'ondersaten niet en sijn van Godt geschapen tot behoef van den Prince om hem in alles wat hy beveelt, weder het goddelick of ongoddelick, recht of onrecht is, onderdanig te wesen en als slaven te dienen: maer den Prince om d'ondersaten wille, sonder dewelcke hy geen Prince en is, om deselve met recht ende redene te regeeren ende voor te staen ende lief te hebben als een vader zijne kinderen ende een herder zijne schapen, die zijn lijf ende leven set om deselve te bewaren.

Kortom: een koning die zijn plicht verzaakt om als ‘vader’ of ‘goede herder’ over zijn volk te waken, verliest zijn recht en moet ophoepelen.

Het principe dat de burgers het recht hebben om hun vorst te verlaten als die de wetten en traditionele vrijheden van de burgers niet respecteert had grote gevolgen! De Amerikaanse opstandelingen namen onder andere onze ‘Akte van Verlatinghe’ tot voorbeeld toen zij de ‘Declaration of Independence’ (1776 ) opstelden: Governments are instituted among Men, deriving their just powers from the consent of the governed, That whenever any Form of Government becomes destructive of these ends, it is the Right of the People to alter or to abolish it, and to institute new Government.

Maar ik loop op de ontwikkelingen vooruit. De Akte van Verlatinghe resulteerde in ons deel van de wereld in de ‘Unie van Utrecht’. De zeven provincieën die zich blijvend aan het Spaanse juk wisten te ontworstelen vormden op basis van dat verdrag een soort ‘aangeklede’ NAVO avant la lettre. Naar buiten toe opereerden de aangesloten gewesten alsof ze één gewest waren: in het binnenland hield ieder gewest zijn eigen privileges. Holland was in die ‘gewestenbond’ verreweg de machtigste provincie, grotendeels beheerst door de machtigste stad: Amsterdam. Vanaf het begin, denk aan de moeizame verhouding tussen Van Oldenbarnevelt en Maurits, was er behalve van spanningen en onenigheid tussen de gewesten sprake van spanningen tussen regenten uit de koopliedenklasse (de ‘Staatse Partij’) en de Stadhouder, die kon steunen op de gereformeerde dominees en het gewone volk (de ‘Oranjepartij’)

In de achttiende eeuw vormde die rijke koopliedenklasse een afgesloten aristocratie die via de vroedschappen de steden beheersten en onder elkaar de baantjes verdeelden. De opkomende burgerij was vrijwel verstoken van politieke rechten en keek, zie bijvoorbeeld de Amsterdamse ‘Doelisten’, naar Oranje als bondgenoot.  Willem IV was echter geenszins van plan om de democratische aspiraties van de burgers te steunen. Ook zijn opvolger Willem V blonk niet uit in ambities op het gebied van de ‘staatkundige vernieuwing’ en werd steeds meer door weerspannige burgers die zich ‘Patriotten’ noemden, in zijn macht aangetast, totdat de troepen van zijn Pruisische zwager in 1787 de orde herstelden. Veel Patriotten zagen zich gedwongen te vluchten. De meesten vestigden zich in ballingschap in Frankrijk, waar menigeen zich aansloot bij revolutionaire genootschappen als de Jacobijnen. Dit lijkt een zijspoor in mijn betoog, maar het is wellicht interessant dat de Jacobijnen zich de "Société des amis de la Constitution" (Maatschappij der Vrienden van de Grondwet) noemden.

In 1794 veroverden de Franse troepen onder Pichegru de Nederlanden. In zijn gevolg streed ook een patriots leger onder Daendels mee dat met enig enthousiasme werd begroet. Niemand was meer van zins om ook maar een poot uit te steken voor stadhouder Willem V. Het bestuur van de Republiek viel in Patriotse handen en de Bataafse Republiek werd uitgeroepen.

Op 31 januari 1795 werd de Bataafse variant van de ‘Verklaring van de rechten van de mens en burger’ geproclameerd. Stadhouderschap en ridderschap warden afgeschaft. De standenmaatschappij was, in ieder geval op papier, verdwenen.

Waren de Nederlanden ook daadwerkelijk op weg naar democratie? Het leek er verdraaid veel op. Het algemeen kiesrecht voor mannen werd geproclameerd. Er waren echter, nog afgezien van de uitsluiting van vrouwen, vele uitzonderingen zoals ‘paupers’ of aanhangers van Oranje.

Er vonden getrapte verkiezingen plaats. Kiesmannen warden aangewezen die weer afgevaardigden kozen. Deze afgevaardigden werden geacht ‘representanten van het Nederlandse volk’ te zijn, die naar eigen inzicht mochten handelen. Dit maakte een einde aan het systeem van ‘last en ruggenspraak’, dat de besluitvorming in de Republiek zo traag en omslachtig had gemaakt. Afgevaardigden gingen met een ‘last’, een opdracht, de vergadering van de Staten Generaal in; wilden ze van die last afwijken omdat er geen meerderheid voor te vinden was dan moesten ze weer terug naar de Staten van hun provincie om ruggenspraak te houden.

De ‘Verklaring’ voerde ook de scheiding van kerk en staat door en de gelijkberechtiging van Dissenters (Lutheranen, Doopsgezinden etc.), Katholieken en Joden werd doorgevoerd. Tot die tijd konden alleen Hervormden een ambt uitoefenen.

De verkiezingen leidden echter, ondanks de uitsluiting van Oranjeklanten, allesbehalve tot een eensgezinde Nationale vergadering: 25% zou je democratische ‘unitariers’ kunnen noemen, voorstanders van een eenheidsstaat; 25% bestond uit aristocratische ‘federalisten’ die de confederatie van provincies en de oude privileges wilden handhaven en 50% bestond uit ‘moderaten’ – deze ‘gematigden’ vormden geen duidelijke stroming, maar stemden nu eens met de een, dan weer met de ander mee.

Het grootste problem waar de ‘unitariërs' mee te kampen hadden was dat Holland grote schulden had. De andere gewesten waren bang dat ze bij de vorming van een eenheidsstaat voor een deel van die schulden moesten opdraaien. Om uit de impasse te raken pleegden de radikale unitariers een ‘fluwelen’ staatsgreep.  Zij drukten een centralistische en democratische staatsregeling door! Onze staatsregeling van 1798, de eerste echte grondwet. Het streven naar een democratische eenheidsstaat werd er dus met niet-democratische middelen doorheen gedrukt!

Wat was er allemaal in die staatsregeling te vinden?

De grondrechten werden vastgelegd: ‘Alle Leden der Maatschappij hebben, zonder onderscheiding van geboorte, bezitting, stand, of rang, eene gelijke aanspraak op derzelver voordeelen’; Vrijheid der Drukpers’; ‘Regt van Request’; ‘Vrijheid van vergadering’. Ieder Burger mag zijn gevoelens uiten en verspreiden, op zoodanige wijze, als hij goedvindt, des niet strijdig met het oogmerk der Maatschappij. De vrijheid der Drukpers is heilig, mids de Geschriften met den naam van Uitgever, Drukker, of Schrijver voorzien zijn. Dezen allen zijn, ten allen tijde, aansprakelijk voor alle zoodanige bedrijven, door middel der Drukpers, ten aanzien van afzonderlijke personen, of der gantsche Maatschappij, begaan, die door de Wet als misdadig erkend zijn.

Ook het vreemdelingenrecht werd grondwettelijk vastgelegd: De Maatschappij ontvangt alle Vreemdelingen, die de weldaaden der vrijheid vreedzaam wenschen te genieten, in haar midden, verleenende denzelven alle zekerheid en bescherming. Kom daar heden te dage maar eens om!

Ook de organisatie van de staat werd grondwettelijk vastgelegd. Nederland werd een representatieve democratie. Het Bataafsche Volk, zijne belangen in persoon niet kunnende waarnemen, verkiest daartoe, bij onderlinge overeenkomst, eene geregelde Staats-form, en wel eene Volks-regeering bij Vertegenwoordiging. Aan deze Vertegenwoordigende Magt zijn alle bewindvoerende Lichaamen ondergeschikt en verändwoordlijk.

Ook aan de vriendjespolitiek van de oude Republiek werd een einde gemaakt. Voortaan zou Nederland meritocratisch zijn! Ambten en bedieningen zijn lastgevingen der Maatschappij voor eenen bepaalden tijd. Zij zijn noch erflijk, noch vervreemdbaar, noch bijzondere voorregten van hun, die ze waarnemen. De keus van den eenen Burger, boven den ander, is alleenlijk gegrond op meerdere deugd en bekwaamheden.

De idealen van de Verlichting beperkten zich niet tot rationalisering en van ‘maaten en gewigten’ en invoering van een centrale ‘muntslag’, ook zou de regering zich voortaan dienen te bemoeien met de bevordering van ‘verlichting en beschaaving’. Hiertoe dienden ‘inrigtingen voor bevordering Nationaal Charakter en goede zeden’ te worden opgericht, ‘Nationaale Feesten’ te worden ingevoerd.

In ruil voor al dat fraais vond de nieuwe Bataafse Republiek wel dat de burgers er een hoge belastingmoraal tegenover moesten stellen: De onderstand tot de noodwendige behoeften van den Staat is eene geheiligde schuld van ieder Burger, ter vergoeding der bescherminge, welke hij geniet. Deze toelage, met de meest mogelijke bezuiniging ingezameld, word door alle Burgers, naar evenredigheid hunner vermogens gedragen. Hij, die dezelve opzetlijk ontduikt, of verkort, is eerloos.

De staatsregeling van 1798 doet vandaag de dag erg modern aan. De Napoleontische oorlogen en de Franse bezetting van ons land vormden echter geen vruchtbare voedingsbodem waarop een werkelijk democratische rechtsstaat wortel zou kunnen schieten.

‘1814’ draaide veel terug. De volkssouvereiniteit werd even vergeten en de koning werd ‘s lands penningmeester: De Souvereine Vorst heeft het opperbestuur der algemeene geldmiddelen. Hij regelt de tractementen van alle Kollegiën en Ambtenaren, welke uit 's Lands kasse betaald worden, en brengt dezelve op de begrooting der staatsbehoeften.

En de volksvertegenwoordiging? Die bestond nog in naam maar had bitter weinig meer in te brengen. Illustratief is de grondwettelijk vastgelegde vorm waarin de volksvertegenwoordiging een verschil van mening met de vorst moest uiten: De Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden betuigen den Souvereinen Vorst hunnen dank voor Deszelfs ijver in het bevorderen van 's Lands belangen, doch verzoeken Denzelven eerbiediglijk het onderwerp van het gedane voorstel in nadere overweging te willen nemen. De vrije burger was weer een onderdaan geworden.

Ook de standenmaatschappij werd weer in oude luister hersteld: De Souvereine Vorst verheft in den adelstand. Al, wie door den Souvereinen Vorst in den adelstand verheven wordt, brengt het bewijs daarvan ter kennis van de Staten zijner Provincie of Landschap en deelt aanstonds in alle de voorregten daaraan verbonden.

Van grondrechten is in de eerste grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden nauwelijks sprake. Willem I was een typische autoritaire vorst uit de tijd van de restauratie en dat ademt die grondwet ontegenzeggelijk uit. Een erg groot feest lijkt me deze tekst dan ook niet waard. Desalniettemin werd de vrijheid van godsdienst gehandhaafd, onderwijs en armenzorg bleven grondwettelijke taken en – zoals al eerder gezegd – de centraal geleide eenheidsstaat was definitief een feit. Het wachten was op Thorbecke en Goeman Borgesius om de weg naar rechtsstaat en democratie verder te vervolgen.

-------------------------------------
Het plaatje is van Henk Klaren
© 2014 Willem Minderhout
powered by CJ2