archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 16
Jaargang 11
26 juni 2014
Vermaak en Genot > Een omweg waard delen printen terug
Gebouwen met eeuwigheidskarakter Eric Corsius

1116VG KloosterVoor mij als kind hadden gebouwen eeuwigheidskarakter. De gebouwen om mij heen waren oergesteente, waarop mijn leven en dat van anderen was gegrondvest en waarop ik rotsvast kon vertrouwen. Ze waren ouder dan ik en zouden mij overleven. Ik realiseerde me niet dat ik opgroeide in een tijd, waarin de cement van de naoorlogse haastklusbouw nog nauwelijks was opgedroogd en waarin op sommige plaatsen in Europa zelfs nog de kraters en puinhopen onder handen werden genomen.

Soms werd er natuurlijk wel een gebouw met de grond gelijk gemaakt. Dat gebeurde in de mijnstreek, waar ik woonde, zelfs met toenemende frequentie. Vooral de iconische architectuur en de landmarks – we noemden dat toen natuurlijk nog niet zo – van de mijnindustrie moesten het ontgelden. Dat één van de schoorstenen van de Oranje Nassau I bij de sloop in 1976 ongelukkig terecht kwam, versterkte het traumatische gevoel van tragiek en ondergang dat met dit proces gepaard ging.

Ondanks de feitelijke en symbolische sloop van het mijnlandschap in Zuid-Limburg, werd mijn gevoel voor eeuwigheid echter niet aangetast. Er rezen immers nieuwe gebouwen uit de grond die een glansrijke en robuuste toekomst in het vooruitzicht stelden. Ik zag in mijn woonplaats Heerlen de kantoren van het ABP oprijzen. Het sombere en sobere treinstation maakte plaats voor een luchtig gebouw met kleurrijke ramen. Het AZM zette in 1972 een provocerend pand neer, dat al snel de bijnaam toeter- of toetengebouw kreeg. Het was het Turks Fruit onder de bouwwerken. Heerlen daagde als het ware topless de toekomst uit en trotseerde bij voorbaat de tand des tijds. De stad was eeuwig jong.

En toen gebeurde het. Ik voelde me ineens heel erg oud worden – want ik overleefde datgene waarvan ik altijd had gedacht dat het eeuwig jong was: de bouwwerken. Ik zag de glorie verbleken en de materialen letterlijk afbrokkelen en verslijten. Gebouwen bleken niet eeuwig. Het AZM-pand werd vervangen door een serieuzer gebouw. De ABP-torens waren toe aan een restauratie. En het station bleek uitgediend en wordt inmiddels alweer vervangen. Ook elders zie ik de deconfiture van de ‘eeuwige jeugd’, zoals in mijn huidige woonplaats Eindhoven en in het stationsgebied van Utrecht. Gisteren waren Hoog Catharijne en Vredeburg nog jong. Nu maken ze plaats voor iets nieuws, dat op zijn beurt belooft nu echt de vergankelijkheid aan zijn voeten te krijgen.

Hoe komt het dat gebouwen zo’n korte levenscyclus hebben? Zijn wij zo verwend en blasé? Zijn onze plannenmakers zo gretig om hun stempel op ons stedelijke landschap te drukken door te slopen en nieuwbouw te forceren? Of missen de bouwwerken in kwestie het talent om eeuwig jong te blijven? Is er bij ontwerp en bouw een gen binnen geslopen dat de snelle veroudering veroorzaakt? Het lijkt erop dat vooral architecten met een dwingende ideologie erg gevoelig zijn voor snelle slijtage. En daarvan waren er nogal wat in de naoorlogse decennia*.

Het kan ook anders. Bouwwerken die wel eeuwig jong blijven bestaan. ‘Intelligente ruïnes’ noemt de Belgische architect Bob van Reeth ze. Het zijn die gebouwen die de tand des tijds glansrijk doorstaan en weerstaan. Iedere generatie van gebruikers kan, met een min of meer eenvoudige ingreep, het bouwwerk aanpassen aan nieuwe functies, eisen en smaken. Op die manier rezen inmiddels veel modern-klassieke panden uit de as – zoals het Schunckgebouw in Heerlen, de Philipsfabrieken in Eindhoven, de Van Nelle Fabriek in Rotterdam en het Haags Gemeentemuseum. Ook bleken middeleeuwse kerken, kloosters en wereldlijke bouwwerken mee te groeien met hun tijd. Ze huisvesten tot op heden uiteenlopende functies.

De ontwerpers en bouwers van deze ‘intelligente ruïnes’ waren de geschiedenis te slim af. Misschien doordat ze wisten dat het er in hun vak vooral om gaat om vrij baan te geven aan ruimte, licht en bewegingsvrijheid – en niet om tijdgebonden ideologieën in steen te houwen en staal te gieten.

* Men kan tegenwerpen dat de ‘organische’ architectuur uit de esoterische hoek, ondanks haar ideologische overbeladenheid, blijvend gewaardeerd wordt. Ik vermoed echter, dat zij vooral vanwege haar curiositeit zal overleven en niet vanwege de intrinsieke duurzaamheid. In follies kun je niet wonen.

---------------------------------------------------
Het plaatje is gemaakt door Frits Hoorweg


© 2014 Eric Corsius meer Eric Corsius - meer "Een omweg waard"
Vermaak en Genot > Een omweg waard
Gebouwen met eeuwigheidskarakter Eric Corsius
1116VG KloosterVoor mij als kind hadden gebouwen eeuwigheidskarakter. De gebouwen om mij heen waren oergesteente, waarop mijn leven en dat van anderen was gegrondvest en waarop ik rotsvast kon vertrouwen. Ze waren ouder dan ik en zouden mij overleven. Ik realiseerde me niet dat ik opgroeide in een tijd, waarin de cement van de naoorlogse haastklusbouw nog nauwelijks was opgedroogd en waarin op sommige plaatsen in Europa zelfs nog de kraters en puinhopen onder handen werden genomen.

Soms werd er natuurlijk wel een gebouw met de grond gelijk gemaakt. Dat gebeurde in de mijnstreek, waar ik woonde, zelfs met toenemende frequentie. Vooral de iconische architectuur en de landmarks – we noemden dat toen natuurlijk nog niet zo – van de mijnindustrie moesten het ontgelden. Dat één van de schoorstenen van de Oranje Nassau I bij de sloop in 1976 ongelukkig terecht kwam, versterkte het traumatische gevoel van tragiek en ondergang dat met dit proces gepaard ging.

Ondanks de feitelijke en symbolische sloop van het mijnlandschap in Zuid-Limburg, werd mijn gevoel voor eeuwigheid echter niet aangetast. Er rezen immers nieuwe gebouwen uit de grond die een glansrijke en robuuste toekomst in het vooruitzicht stelden. Ik zag in mijn woonplaats Heerlen de kantoren van het ABP oprijzen. Het sombere en sobere treinstation maakte plaats voor een luchtig gebouw met kleurrijke ramen. Het AZM zette in 1972 een provocerend pand neer, dat al snel de bijnaam toeter- of toetengebouw kreeg. Het was het Turks Fruit onder de bouwwerken. Heerlen daagde als het ware topless de toekomst uit en trotseerde bij voorbaat de tand des tijds. De stad was eeuwig jong.

En toen gebeurde het. Ik voelde me ineens heel erg oud worden – want ik overleefde datgene waarvan ik altijd had gedacht dat het eeuwig jong was: de bouwwerken. Ik zag de glorie verbleken en de materialen letterlijk afbrokkelen en verslijten. Gebouwen bleken niet eeuwig. Het AZM-pand werd vervangen door een serieuzer gebouw. De ABP-torens waren toe aan een restauratie. En het station bleek uitgediend en wordt inmiddels alweer vervangen. Ook elders zie ik de deconfiture van de ‘eeuwige jeugd’, zoals in mijn huidige woonplaats Eindhoven en in het stationsgebied van Utrecht. Gisteren waren Hoog Catharijne en Vredeburg nog jong. Nu maken ze plaats voor iets nieuws, dat op zijn beurt belooft nu echt de vergankelijkheid aan zijn voeten te krijgen.

Hoe komt het dat gebouwen zo’n korte levenscyclus hebben? Zijn wij zo verwend en blasé? Zijn onze plannenmakers zo gretig om hun stempel op ons stedelijke landschap te drukken door te slopen en nieuwbouw te forceren? Of missen de bouwwerken in kwestie het talent om eeuwig jong te blijven? Is er bij ontwerp en bouw een gen binnen geslopen dat de snelle veroudering veroorzaakt? Het lijkt erop dat vooral architecten met een dwingende ideologie erg gevoelig zijn voor snelle slijtage. En daarvan waren er nogal wat in de naoorlogse decennia*.

Het kan ook anders. Bouwwerken die wel eeuwig jong blijven bestaan. ‘Intelligente ruïnes’ noemt de Belgische architect Bob van Reeth ze. Het zijn die gebouwen die de tand des tijds glansrijk doorstaan en weerstaan. Iedere generatie van gebruikers kan, met een min of meer eenvoudige ingreep, het bouwwerk aanpassen aan nieuwe functies, eisen en smaken. Op die manier rezen inmiddels veel modern-klassieke panden uit de as – zoals het Schunckgebouw in Heerlen, de Philipsfabrieken in Eindhoven, de Van Nelle Fabriek in Rotterdam en het Haags Gemeentemuseum. Ook bleken middeleeuwse kerken, kloosters en wereldlijke bouwwerken mee te groeien met hun tijd. Ze huisvesten tot op heden uiteenlopende functies.

De ontwerpers en bouwers van deze ‘intelligente ruïnes’ waren de geschiedenis te slim af. Misschien doordat ze wisten dat het er in hun vak vooral om gaat om vrij baan te geven aan ruimte, licht en bewegingsvrijheid – en niet om tijdgebonden ideologieën in steen te houwen en staal te gieten.

* Men kan tegenwerpen dat de ‘organische’ architectuur uit de esoterische hoek, ondanks haar ideologische overbeladenheid, blijvend gewaardeerd wordt. Ik vermoed echter, dat zij vooral vanwege haar curiositeit zal overleven en niet vanwege de intrinsieke duurzaamheid. In follies kun je niet wonen.

---------------------------------------------------
Het plaatje is gemaakt door Frits Hoorweg
© 2014 Eric Corsius
powered by CJ2