archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 13
Jaargang 9
10 mei 2012
Bezigheden > Feuilleton delen printen terug
Uit het leven van Nestor Verdaasdonk (4) Carlo van Praag

0001 BZ Carlo
Wat voorafging
(Bij de crematie van de dichter Nestor Verdaasdonk ontmoet diens uitgever de al wat rijpere, maar aantrekkelijke, mevrouw Deelstra. Die stuurt hem enkele brieven die zij ooit van Verdaasdonk ontving. De uitgever zet zich aan het lezen. In de eerste brieven lacht het leven Verdaasdonk kennelijk nog toe. Hij heeft zijn intrek genomen in een woonschip, door hem de Potemkin genoemd, en hij toont zich als dichter nog tamelijk productief. De kentering in zijn lot wordt echter al zichtbaar. De Potemkin gaat verloren en de dichter ziet zich gedwongen een kamertje te huren bij mevrouw Bols, de hospita die wij reeds kennen uit de eerste aflevering van dit verhaal. Door de drinkgrage dichter wordt zij hardnekkig aangeduid als mevrouw Bolsch-Grolsch).
 
Geachte mevrouw Deelstra, beste collega, 4 januari 1991
Met gepaste trots zend ik u hierbij een exemplaar van mijn onlangs verschenen dichtbundel ‘Op weg’. Ik ben er dan toch maar in geslaagd na een lange periode van malaise, waarvoor ik niet aarzel kwaadwilligen in de buitenwereld aansprakelijk te stellen, weer bezit te nemen van mijn rechtmatige poëtische ruimte. Met genoegen constateer ik dat u uzelf ook niet onbetuigd hebt gelaten. Wij kunnen elkaar met recht collega noemen. Zouden wij ooit meer voor malkander kunnen zijn? Kom toch eens een glas bij mij drinken. Na nieuwjaarsdag zijn er niet zelden jenevers in de aanbieding.
 
Met dichtersgroet,
Nestor Verdaasdonk
p/a Mevr. J. Bolsch-Grolsch
Aarlandervaart 86
Kortebroek
 
Blijkbaar deed mevrouw Deelstra ook aan de dichtkunst en had zij zelfs gepubliceerd. Ik kende haar naam niet in dat verband en mijn zoektocht naar een bundel onder de naam Deelstra leverde niets op. Waarschijnlijk schreef zij onder een pseudoniem. Ik vouwde Verdaasdonks volgende brief uit. Vijf kantjes ditmaal!
 
Geachte mevrouw Deelstra, waarde vriendin, 15 november 1991
Hoe verheugd was ik niet dat u zich (als enige voeg ik er niet zonder verbittering aan toe) mijn verjaardag herinnerde en mij bovendien hebt bedacht met een geschenk dat uw goede smaak verraadt. Toch maak ik graag gebruik van uw aanbod om de bundel te ruilen tegen een ander boekwerk. Wat u niet kon weten is dat ik het volledige werk van collega Zeb de G. reeds in bezit heb, hetgeen ook in de rede ligt, aangezien hij mij niet infrequent pleegt te bezoeken en wij het goed met elkaar kunnen vinden. Het had niet veel gescheeld of wij, Zeb en ik, waren, enkele weken geleden nog maar, te samen met vakantie gegaan. Jawel mevrouw, u hebt het goed gelezen, met vakantie! Het geviel dat hij hier op een regenachtige dinsdagavond kwam binnenzetten. Onder nuttiging van een hartversterking die hij had meegebracht en onder het ophalen van oude herinneringen ging de avond als vanzelf over in de nacht en misschien was het al ochtend, toen mevrouw Bolsch-Grolsch, gehuld in een weinig pikant nachtgewaad, ons om stilte kwam verzoeken. Af en toe heb ik met haar te doen. Dat bleke gezicht, altijd vertrokken van de zenuwen! Het heeft soms een intensiteit die een artistieke snaar in mij beroert. Wat kan ik doen? Ik ben ook maar een mens en ik kan het leed van de wereld niet torsen. Maar waar het hier om gaat, is dat Zeb had gereflecteerd op een advertentie om in ruil voor gratis logies wat planten, een moestuin en enkele huisdieren te begieten op een klein landgoed in Toscane, dit alles bij afwezigheid van de eigenaar. En aangenomen was hij ook, mevrouw! Waarschijnlijk de snobwaarde van zijn naam, want als een verantwoordelijk huisvader ken ik hem bepaald niet. Hij tiert pas in een sfeer van houtrot, corrosie en onttakeling.
 
Of ik hem wilde vergezellen. Hij zou dan zorgen voor een auto, terwijl ik mijn rijbewijs zou inbrengen, benzine voor gemeenschappelijke rekening. Ik was opgewonden als een oude vrijster bij haar laatste kans, kan ik u wel zeggen! Nadat wij nog wat hadden gedommeld, wierp ik mijn schamele lijfgoed in mijn oude canvassen tas (Zeb had zijn bagage al bij zich) en bij het krieken van de haan vertrokken wij naar de sloperij in Zwijndrecht, waar de auto, door Zeb liefkozend aangeduid als mijn "Deuk-Chevaux" inderdaad op ons wachtte, in de bovenste zone van een tweelaagsstapeling. Het duurde even voor de baas de auto vlot zou kunnen krijgen. Waarom gingen wij niet even in het woonhuis een bak troost halen bij moeder de vrouw.
Zo dronken wij even later van onze goed doorgekookte koffie. Ik herinner me nog de kopjes, omdat bij Zeb het oortje ontbrak terwijl het bij mij met een dot smeervet was gevuld. Zeb genoot met volle teugen, ook van het uitzicht op het modderige erf waar de regen een veeltonig concert ontlokte aan het verspreide metaal. De slopersvrouw paste in haar omgeving: de acquisitie van een man voor wie het koetswerk niet in de eerste plaats komt. Wij waren aan onze derde kop toe, toen de baas binnenkwam. Staat voor de deur heren, zei hij, gelijk aan de praat gekregen, loopt als een tiet, niet kapot te krijgen die krengen! Alleen wat loefgierig; moet ik nog even naar kijken, misschien onderdeeltje halen. Ik mats jullie wel. Laat je nog een lekkere bak inschenken; met een uurtje of anderhalf kejje rije en als je dan terug komt uit het buitenland, maak ik hem verder klaar voor de APK en dat soort flauwekul.
 
Ik was intussen flink beroerd geworden. Ik zal u de détails besparen, mevrouw, maar ik kende de WC van het woonhuis inmiddels zeker zo goed als de keuken. Met alcohol sta ik mijn mannetje, maar koffie is bij mij een zwak punt, vooral op een nuchtere maag. Om die reden besloten Zeb en ik de verdere procedure uit te zitten in een café, zodat ik wat op verhaal kon komen. Wij zakten stadwaarts af. Er was zo 's ochtends nog niet veel te doen, maar de gelagkamer van Hotel Zwijnzicht was in elk geval open.
Smakeloze timmerpanelen alom, een afzichtelijk tapijt, een uitgepraat of nimmer in gesprek geweest zijnd gastenpaar, het geluid van een stofzuiger in een aangrenzende ruimte, een tailleloze bebrilde matrone die aan de tap stond met de uitdrukking van iemand die op de bus wacht, dat waren enkele van de stimuli waarin deze nieuwe omgeving voorzag. Zeb geraakte voor het moment in een eenzelvige stemming. Misschien rijpte er een nieuw gedicht in zijn geest.
 
Ik liet me mijn derde glaasje vieux inschenken. ‘Houd je van poëzie, mijn kind?’ vroeg ik de matrone. Aangezien ze mijn vraag negeerde, wendde ik mij tot het in de echtelijke dienst vergrijsde paar, rechtte mijn rug en verhief mijn stem in het volgende vers, uit de inmiddels in uw bezit zijnde bundel ‘Op weg’.
‘Welgemoed ging ik op weg
mijn mond vol voorraad
de speling uit mijn keten stappend
die tjilpte en zich zingend spande’
Zeb was uit zijn halfslaap ontwaakt en omvatte mij in een krachtige omhelzing waarbij zijn snor mij tussen de tanden doordrong. Toen schoof hij mij resoluut opzij en declameerde met volle kracht:
‘Wij hebben de koude
naarstig gekneed, gedicht en
tot0910BZ Nestor potdood gedoemd,
de warmond geopend en verzen
te prikkel gezet’
Het echtpaar vroeg om de rekening. Wij kregen de onze vanzelf aangeboden.
 
Het zal bij het aanbreken van de middag zijn geweest dat ons vertrek uit Zwijndrecht plaatsvond. Het is lang geleden dat ik een dergelijke glorie deelachtig ben geweest. Het leek alsof ons vers verworven voertuig in mijn euforie deelde, want het stoof voort met een geestdrift die zijn bescheiden vermogen en zijn gevorderde leeftijd leek te logenstraffen. Zo ging het over een kronkelige dijk in de richting van de verre Alpen, terwijl wij luidkeels zongen van de Route de Louvière en meer van dat fraais. Ik had net een lied uit mijn Blinische repertoire ingezet, ‘Vervloekte brandewijn’ om precies te zijn (ik zal het bij gelegenheid eens voor u zingen), toen het noodlot toesloeg. Wat ik nog niet heb vermeld was, dat de genoemde kronkelige dijk nog een menigte andere auto's tot wegdek diende en dat de ruitenwissers eigenlijk geen partij vormden voor het zwiepende regengeweld. Het kon mij dan ook niet aangerekend worden, maar de tegenpartij wenste de politie erbij. Bovendien konden wij toch al niet verder, want de wielen van onze eigen dierbare Deuk Cheveaux waren vastgelopen in het verwrongen plaatwerk en Zeb zat met het oliefilter en een stuk van de bobine op schoot. Van het politiebureau in Gorinchem, waar ik de nacht heb doorgebracht, valt weinig te vertellen. Zeb werd spoedig vrijgelaten en heeft de reis, ondernemend als hij is, per trein voortgezet. Hij had tenslotte verplichtingen. Maar ik, ik geloof dat ik slecht overweg kan met het functionarissendom. Ik roep soms een bepaalde irritatie op bij de heren. De dienstdoende agent die mij als gesprekspartner was toegewezen, begon mij aan mijn kop te zeuren over een onwaarschijnlijke lijst van pekelzonden: ik had een voertuig bestuurd met een onder de omstandigheden niet verantwoorde snelheid, een voertuig dat daarbij onverzekerd en ongekeurd was en op tal van punten niet aan de wettelijke eisen voldeed, terwijl ik daarbij slechtst een veertien jaar verlopen rijbewijs kon tonen. Bovendien zou ik bij dit alles volgens de testresultaten, hoewel ik dan wel niet in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde, toch een boven de wettelijke norm liggend alcoholpromillage in mijn bloed hebben, een delict dat het voorgaande overschaduwde en dat mij zuur zou gaan opbreken en waarbij ik dan nog van geluk mocht spreken dat etc. etc. Ik heb hem toen maar onderbroken en gezegd dat hij mij gerust voor drie jaar naar de zoutmijnen kon sturen, maar dat een veroordeling tot het aanhoren van dit hoogklabaks gezever mij van een grote hardheid leek te getuigen. En dat hij zijn overpeinzingen maar aan het papier moest toevertrouwen en zij zouden mij wel schriftelijk bereiken, waarna ik met plezier de taalfouten eruit zou halen. Daarmee dacht ik de lucht te hebben gezuiverd, maar de man nam juist aanstoot.
 
Ik ben nu weer thuis bij mevrouw Bolsch-Grolsch. Gisteravond belde Zeb mij op uit Toscane en ried mij met klem aan onmiddellijk in die richting af te reizen. Ik wist niet wat ik miste etc.! Helaas, mijn fondsen zijn momenteel niet toereikend voor een dergelijke onderneming. En nu dacht ik dat u mij misschien zoudt kunnen vergezellen en dat wij dan gebruik zouden kunnen maken van het autootje dat u bij uw laatste verjaardag van uw echtgenoot hebt gekregen en dat wij dan samen een onvergetelijke tocht zouden kunnen maken. Wij zouden malkander in het luttele tijdverloop van enkele etmalen nader komen dan anders in een mensenleven en de kennismaking met Zeb, onder ons gezegd een echte vrouwengek, zou u zeker bevallen. U moogt mij ditmaal niet in de steek laten, mevrouw! Belt u mij toch! Ik blijf in de buurt van de telefoon. Laat u niet afschrikken door mevrouw Bolsch-Grolsch die tegenwoordig (haar laatste gril), beweert niemand van de naam Verdaasdonk te kennen! Wij tweeën, mevrouw, wij weten wel beter! Verdaasdonk bestaat!
 
uw,
Nestor
p/a Mevr. J. Bolsch-Grolsch
Aarlandervaart 86
Kortebroek
 
De dichter bestookt mevrouw Deelstra met onbekookte aanzoeken en wil haar te gelijkertijd voorstellen aan een vriend die volgens hem een rokkenjager is. De vraag dringt zich wederom op wat de relatie tussen Nestor en mevrouw Deelstra inhield. Ongetwijfeld hield zij hem op afstand, maar af en toe wekken Verdaasdonks brieven toch de suggestie dat zijn toenaderingspogingen op zijn minst incidenteel enig succes hebben gehad. Het zou best kunnen. Verdaasdonk was weliswaar berooid en aan de drank, maar als man niet onaantrekkelijk: een grote kerel met een mooie door het leven getekende kop. Welbespraakt ook! Aan conversatie geen gebrek! Eenzijdige conversatie wel te verstaan!
Jammer, de laatste brief al weer! Helaas nauwelijks meer dan een kattebelletje!

Waarde vriendin, 17 april 1992
Het doet mijn oude hart deugd weer eens van u te horen. Uw voorstel samen een zeebad te nemen (of heb ik dat verkeerd begrepen?) heeft mijn volle interesse. Niets werkt zo bevrijdend als de rauwe branding die de zenuwuiteinden doet tintelen. Twee naakte mensenkinderen bebeukt door de golven, verstrengeld vierarmig prooidier der elementen.
Het is mij zwaar te moede. Bij mijn ontslag uit de kliniek heb ik Koning Alcohol moeten afzweren. Mevrouw Bolsch‑Grolsch heeft zich opgeworpen als medeplichtige van de witjassen en doorzoekt de hoeken en gaten van mijn treurig verblijf op contrabande. De goede ziel heeft ineens het beste met mij voor. Ze heeft hier zelfs een televisietoestel geïnstalleerd, opdat ik mijn geest verzette. Is het u wel eens opgevallen hoeveel er in die films wordt gedronken? Virtueel wijntje, virtueel Trijntje en weer een dag naar zijn eindje. Ach God!
Mevrouw, ik verkeer in afwachting van onze zilte omhelzing. Zou mijn lot zich dan toch nog keren?
 
uw Nestor Verdaasdonk
p/a Mevr. J. Bolsch-Grolsch
Aarlandervaart 86
Kortebroek
 
Of die zilte omhelzing er nog van gekomen is, zal ik nooit weten. Nog geen drie weken na dato stierf Verdaasdonk. Ik kan er ook mevrouw Deelstra niet naar vragen. Na die ontmoeting bij Verdaasdonk’s uitvaart heb ik haar niet meer gezien. Mijn, toegegeven, niet erg grondige, pogingen haar te lokaliseren bleven zonder resultaat. Ik vermoed dat zij meer brieven van Verdaasdonk heeft gekregen en wellicht responsiever is geweest dan uit mijn kleine selectie blijkt. Publicatie van de volledige correspondentie zou haar misschien niet goed uitkomen.

Ik weet trouwens nog niet wat ik met het materiaal aanmoet. Het is veel te weinig voor een zelfstandige publicatie, maar weer te veel om als toegift in een dichtbundel op te nemen. Bovendien is er geen vraag naar een heruitgave van Verdaasdonks gedichten. Zoals ik al zei: geen hond meer die ze leest.

(einde)
 
***************************************
Carlo van Praags bundel: 'Heimwee naar het heden'
kan besteld worden bij www.eburon.nl


© 2012 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "Feuilleton" -
Bezigheden > Feuilleton
Uit het leven van Nestor Verdaasdonk (4) Carlo van Praag
0001 BZ Carlo
Wat voorafging
(Bij de crematie van de dichter Nestor Verdaasdonk ontmoet diens uitgever de al wat rijpere, maar aantrekkelijke, mevrouw Deelstra. Die stuurt hem enkele brieven die zij ooit van Verdaasdonk ontving. De uitgever zet zich aan het lezen. In de eerste brieven lacht het leven Verdaasdonk kennelijk nog toe. Hij heeft zijn intrek genomen in een woonschip, door hem de Potemkin genoemd, en hij toont zich als dichter nog tamelijk productief. De kentering in zijn lot wordt echter al zichtbaar. De Potemkin gaat verloren en de dichter ziet zich gedwongen een kamertje te huren bij mevrouw Bols, de hospita die wij reeds kennen uit de eerste aflevering van dit verhaal. Door de drinkgrage dichter wordt zij hardnekkig aangeduid als mevrouw Bolsch-Grolsch).
 
Geachte mevrouw Deelstra, beste collega, 4 januari 1991
Met gepaste trots zend ik u hierbij een exemplaar van mijn onlangs verschenen dichtbundel ‘Op weg’. Ik ben er dan toch maar in geslaagd na een lange periode van malaise, waarvoor ik niet aarzel kwaadwilligen in de buitenwereld aansprakelijk te stellen, weer bezit te nemen van mijn rechtmatige poëtische ruimte. Met genoegen constateer ik dat u uzelf ook niet onbetuigd hebt gelaten. Wij kunnen elkaar met recht collega noemen. Zouden wij ooit meer voor malkander kunnen zijn? Kom toch eens een glas bij mij drinken. Na nieuwjaarsdag zijn er niet zelden jenevers in de aanbieding.
 
Met dichtersgroet,
Nestor Verdaasdonk
p/a Mevr. J. Bolsch-Grolsch
Aarlandervaart 86
Kortebroek
 
Blijkbaar deed mevrouw Deelstra ook aan de dichtkunst en had zij zelfs gepubliceerd. Ik kende haar naam niet in dat verband en mijn zoektocht naar een bundel onder de naam Deelstra leverde niets op. Waarschijnlijk schreef zij onder een pseudoniem. Ik vouwde Verdaasdonks volgende brief uit. Vijf kantjes ditmaal!
 
Geachte mevrouw Deelstra, waarde vriendin, 15 november 1991
Hoe verheugd was ik niet dat u zich (als enige voeg ik er niet zonder verbittering aan toe) mijn verjaardag herinnerde en mij bovendien hebt bedacht met een geschenk dat uw goede smaak verraadt. Toch maak ik graag gebruik van uw aanbod om de bundel te ruilen tegen een ander boekwerk. Wat u niet kon weten is dat ik het volledige werk van collega Zeb de G. reeds in bezit heb, hetgeen ook in de rede ligt, aangezien hij mij niet infrequent pleegt te bezoeken en wij het goed met elkaar kunnen vinden. Het had niet veel gescheeld of wij, Zeb en ik, waren, enkele weken geleden nog maar, te samen met vakantie gegaan. Jawel mevrouw, u hebt het goed gelezen, met vakantie! Het geviel dat hij hier op een regenachtige dinsdagavond kwam binnenzetten. Onder nuttiging van een hartversterking die hij had meegebracht en onder het ophalen van oude herinneringen ging de avond als vanzelf over in de nacht en misschien was het al ochtend, toen mevrouw Bolsch-Grolsch, gehuld in een weinig pikant nachtgewaad, ons om stilte kwam verzoeken. Af en toe heb ik met haar te doen. Dat bleke gezicht, altijd vertrokken van de zenuwen! Het heeft soms een intensiteit die een artistieke snaar in mij beroert. Wat kan ik doen? Ik ben ook maar een mens en ik kan het leed van de wereld niet torsen. Maar waar het hier om gaat, is dat Zeb had gereflecteerd op een advertentie om in ruil voor gratis logies wat planten, een moestuin en enkele huisdieren te begieten op een klein landgoed in Toscane, dit alles bij afwezigheid van de eigenaar. En aangenomen was hij ook, mevrouw! Waarschijnlijk de snobwaarde van zijn naam, want als een verantwoordelijk huisvader ken ik hem bepaald niet. Hij tiert pas in een sfeer van houtrot, corrosie en onttakeling.
 
Of ik hem wilde vergezellen. Hij zou dan zorgen voor een auto, terwijl ik mijn rijbewijs zou inbrengen, benzine voor gemeenschappelijke rekening. Ik was opgewonden als een oude vrijster bij haar laatste kans, kan ik u wel zeggen! Nadat wij nog wat hadden gedommeld, wierp ik mijn schamele lijfgoed in mijn oude canvassen tas (Zeb had zijn bagage al bij zich) en bij het krieken van de haan vertrokken wij naar de sloperij in Zwijndrecht, waar de auto, door Zeb liefkozend aangeduid als mijn "Deuk-Chevaux" inderdaad op ons wachtte, in de bovenste zone van een tweelaagsstapeling. Het duurde even voor de baas de auto vlot zou kunnen krijgen. Waarom gingen wij niet even in het woonhuis een bak troost halen bij moeder de vrouw.
Zo dronken wij even later van onze goed doorgekookte koffie. Ik herinner me nog de kopjes, omdat bij Zeb het oortje ontbrak terwijl het bij mij met een dot smeervet was gevuld. Zeb genoot met volle teugen, ook van het uitzicht op het modderige erf waar de regen een veeltonig concert ontlokte aan het verspreide metaal. De slopersvrouw paste in haar omgeving: de acquisitie van een man voor wie het koetswerk niet in de eerste plaats komt. Wij waren aan onze derde kop toe, toen de baas binnenkwam. Staat voor de deur heren, zei hij, gelijk aan de praat gekregen, loopt als een tiet, niet kapot te krijgen die krengen! Alleen wat loefgierig; moet ik nog even naar kijken, misschien onderdeeltje halen. Ik mats jullie wel. Laat je nog een lekkere bak inschenken; met een uurtje of anderhalf kejje rije en als je dan terug komt uit het buitenland, maak ik hem verder klaar voor de APK en dat soort flauwekul.
 
Ik was intussen flink beroerd geworden. Ik zal u de détails besparen, mevrouw, maar ik kende de WC van het woonhuis inmiddels zeker zo goed als de keuken. Met alcohol sta ik mijn mannetje, maar koffie is bij mij een zwak punt, vooral op een nuchtere maag. Om die reden besloten Zeb en ik de verdere procedure uit te zitten in een café, zodat ik wat op verhaal kon komen. Wij zakten stadwaarts af. Er was zo 's ochtends nog niet veel te doen, maar de gelagkamer van Hotel Zwijnzicht was in elk geval open.
Smakeloze timmerpanelen alom, een afzichtelijk tapijt, een uitgepraat of nimmer in gesprek geweest zijnd gastenpaar, het geluid van een stofzuiger in een aangrenzende ruimte, een tailleloze bebrilde matrone die aan de tap stond met de uitdrukking van iemand die op de bus wacht, dat waren enkele van de stimuli waarin deze nieuwe omgeving voorzag. Zeb geraakte voor het moment in een eenzelvige stemming. Misschien rijpte er een nieuw gedicht in zijn geest.
 
Ik liet me mijn derde glaasje vieux inschenken. ‘Houd je van poëzie, mijn kind?’ vroeg ik de matrone. Aangezien ze mijn vraag negeerde, wendde ik mij tot het in de echtelijke dienst vergrijsde paar, rechtte mijn rug en verhief mijn stem in het volgende vers, uit de inmiddels in uw bezit zijnde bundel ‘Op weg’.
‘Welgemoed ging ik op weg
mijn mond vol voorraad
de speling uit mijn keten stappend
die tjilpte en zich zingend spande’
Zeb was uit zijn halfslaap ontwaakt en omvatte mij in een krachtige omhelzing waarbij zijn snor mij tussen de tanden doordrong. Toen schoof hij mij resoluut opzij en declameerde met volle kracht:
‘Wij hebben de koude
naarstig gekneed, gedicht en
tot0910BZ Nestor potdood gedoemd,
de warmond geopend en verzen
te prikkel gezet’
Het echtpaar vroeg om de rekening. Wij kregen de onze vanzelf aangeboden.
 
Het zal bij het aanbreken van de middag zijn geweest dat ons vertrek uit Zwijndrecht plaatsvond. Het is lang geleden dat ik een dergelijke glorie deelachtig ben geweest. Het leek alsof ons vers verworven voertuig in mijn euforie deelde, want het stoof voort met een geestdrift die zijn bescheiden vermogen en zijn gevorderde leeftijd leek te logenstraffen. Zo ging het over een kronkelige dijk in de richting van de verre Alpen, terwijl wij luidkeels zongen van de Route de Louvière en meer van dat fraais. Ik had net een lied uit mijn Blinische repertoire ingezet, ‘Vervloekte brandewijn’ om precies te zijn (ik zal het bij gelegenheid eens voor u zingen), toen het noodlot toesloeg. Wat ik nog niet heb vermeld was, dat de genoemde kronkelige dijk nog een menigte andere auto's tot wegdek diende en dat de ruitenwissers eigenlijk geen partij vormden voor het zwiepende regengeweld. Het kon mij dan ook niet aangerekend worden, maar de tegenpartij wenste de politie erbij. Bovendien konden wij toch al niet verder, want de wielen van onze eigen dierbare Deuk Cheveaux waren vastgelopen in het verwrongen plaatwerk en Zeb zat met het oliefilter en een stuk van de bobine op schoot. Van het politiebureau in Gorinchem, waar ik de nacht heb doorgebracht, valt weinig te vertellen. Zeb werd spoedig vrijgelaten en heeft de reis, ondernemend als hij is, per trein voortgezet. Hij had tenslotte verplichtingen. Maar ik, ik geloof dat ik slecht overweg kan met het functionarissendom. Ik roep soms een bepaalde irritatie op bij de heren. De dienstdoende agent die mij als gesprekspartner was toegewezen, begon mij aan mijn kop te zeuren over een onwaarschijnlijke lijst van pekelzonden: ik had een voertuig bestuurd met een onder de omstandigheden niet verantwoorde snelheid, een voertuig dat daarbij onverzekerd en ongekeurd was en op tal van punten niet aan de wettelijke eisen voldeed, terwijl ik daarbij slechtst een veertien jaar verlopen rijbewijs kon tonen. Bovendien zou ik bij dit alles volgens de testresultaten, hoewel ik dan wel niet in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde, toch een boven de wettelijke norm liggend alcoholpromillage in mijn bloed hebben, een delict dat het voorgaande overschaduwde en dat mij zuur zou gaan opbreken en waarbij ik dan nog van geluk mocht spreken dat etc. etc. Ik heb hem toen maar onderbroken en gezegd dat hij mij gerust voor drie jaar naar de zoutmijnen kon sturen, maar dat een veroordeling tot het aanhoren van dit hoogklabaks gezever mij van een grote hardheid leek te getuigen. En dat hij zijn overpeinzingen maar aan het papier moest toevertrouwen en zij zouden mij wel schriftelijk bereiken, waarna ik met plezier de taalfouten eruit zou halen. Daarmee dacht ik de lucht te hebben gezuiverd, maar de man nam juist aanstoot.
 
Ik ben nu weer thuis bij mevrouw Bolsch-Grolsch. Gisteravond belde Zeb mij op uit Toscane en ried mij met klem aan onmiddellijk in die richting af te reizen. Ik wist niet wat ik miste etc.! Helaas, mijn fondsen zijn momenteel niet toereikend voor een dergelijke onderneming. En nu dacht ik dat u mij misschien zoudt kunnen vergezellen en dat wij dan gebruik zouden kunnen maken van het autootje dat u bij uw laatste verjaardag van uw echtgenoot hebt gekregen en dat wij dan samen een onvergetelijke tocht zouden kunnen maken. Wij zouden malkander in het luttele tijdverloop van enkele etmalen nader komen dan anders in een mensenleven en de kennismaking met Zeb, onder ons gezegd een echte vrouwengek, zou u zeker bevallen. U moogt mij ditmaal niet in de steek laten, mevrouw! Belt u mij toch! Ik blijf in de buurt van de telefoon. Laat u niet afschrikken door mevrouw Bolsch-Grolsch die tegenwoordig (haar laatste gril), beweert niemand van de naam Verdaasdonk te kennen! Wij tweeën, mevrouw, wij weten wel beter! Verdaasdonk bestaat!
 
uw,
Nestor
p/a Mevr. J. Bolsch-Grolsch
Aarlandervaart 86
Kortebroek
 
De dichter bestookt mevrouw Deelstra met onbekookte aanzoeken en wil haar te gelijkertijd voorstellen aan een vriend die volgens hem een rokkenjager is. De vraag dringt zich wederom op wat de relatie tussen Nestor en mevrouw Deelstra inhield. Ongetwijfeld hield zij hem op afstand, maar af en toe wekken Verdaasdonks brieven toch de suggestie dat zijn toenaderingspogingen op zijn minst incidenteel enig succes hebben gehad. Het zou best kunnen. Verdaasdonk was weliswaar berooid en aan de drank, maar als man niet onaantrekkelijk: een grote kerel met een mooie door het leven getekende kop. Welbespraakt ook! Aan conversatie geen gebrek! Eenzijdige conversatie wel te verstaan!
Jammer, de laatste brief al weer! Helaas nauwelijks meer dan een kattebelletje!

Waarde vriendin, 17 april 1992
Het doet mijn oude hart deugd weer eens van u te horen. Uw voorstel samen een zeebad te nemen (of heb ik dat verkeerd begrepen?) heeft mijn volle interesse. Niets werkt zo bevrijdend als de rauwe branding die de zenuwuiteinden doet tintelen. Twee naakte mensenkinderen bebeukt door de golven, verstrengeld vierarmig prooidier der elementen.
Het is mij zwaar te moede. Bij mijn ontslag uit de kliniek heb ik Koning Alcohol moeten afzweren. Mevrouw Bolsch‑Grolsch heeft zich opgeworpen als medeplichtige van de witjassen en doorzoekt de hoeken en gaten van mijn treurig verblijf op contrabande. De goede ziel heeft ineens het beste met mij voor. Ze heeft hier zelfs een televisietoestel geïnstalleerd, opdat ik mijn geest verzette. Is het u wel eens opgevallen hoeveel er in die films wordt gedronken? Virtueel wijntje, virtueel Trijntje en weer een dag naar zijn eindje. Ach God!
Mevrouw, ik verkeer in afwachting van onze zilte omhelzing. Zou mijn lot zich dan toch nog keren?
 
uw Nestor Verdaasdonk
p/a Mevr. J. Bolsch-Grolsch
Aarlandervaart 86
Kortebroek
 
Of die zilte omhelzing er nog van gekomen is, zal ik nooit weten. Nog geen drie weken na dato stierf Verdaasdonk. Ik kan er ook mevrouw Deelstra niet naar vragen. Na die ontmoeting bij Verdaasdonk’s uitvaart heb ik haar niet meer gezien. Mijn, toegegeven, niet erg grondige, pogingen haar te lokaliseren bleven zonder resultaat. Ik vermoed dat zij meer brieven van Verdaasdonk heeft gekregen en wellicht responsiever is geweest dan uit mijn kleine selectie blijkt. Publicatie van de volledige correspondentie zou haar misschien niet goed uitkomen.

Ik weet trouwens nog niet wat ik met het materiaal aanmoet. Het is veel te weinig voor een zelfstandige publicatie, maar weer te veel om als toegift in een dichtbundel op te nemen. Bovendien is er geen vraag naar een heruitgave van Verdaasdonks gedichten. Zoals ik al zei: geen hond meer die ze leest.

(einde)
 
***************************************
Carlo van Praags bundel: 'Heimwee naar het heden'
kan besteld worden bij www.eburon.nl
© 2012 Carlo van Praag
powered by CJ2