archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 3
Jaargang 1
6 november 2003
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Vechten met Klaas Vaak Henk Bergman

Ik lees veel boeken, maar ik ben geen verzamelaar. Mijn boekenkast bevat een ratjetoe van oud en nieuw, opgeslagen zonder ordenend principe – of het zou het formaat moeten zijn. Als ik wel eens bij iemand kom met een echte boekencollectie, per schrijver keurig op volgorde van verschijnen gerangschikt, word ik niet eens jaloers. Ik weet dat ik de discipline om alles van een bepaalde auteur aan te schaffen – en dan liefst in eerste druk – toch niet kan opbrengen. Ja, ik heb zelfs de in ogen van echte liefhebbers kwalijke gewoonte om regelmatig boeken weg te gooien: dat wil zeggen te deponeren bij een plaatselijke liefdadigheidsinstelling, die ze verkoopt en met de opbrengst arme Indiase kindertjes helpt. Vorige week was ik weer eens in een opruimbui en als resultaat daarvan staat er een stapeltje van tien boeken klaar om afgevoerd te worden. Daarbij onder meer Asbestemming van A.F.Th. van der Heijden (geen slechte herinneringen aan, maar ik zal het nooit meer inkijken) en Een soort Engeland van Robert Anker, vorig jaar onderscheiden met de Librisprijs (destijds haatte ik de hoofdpersoon vanaf de eerste bladzijde en toen ik opnieuw een paar pagina’s las kwam die weerzin direct weer naar boven; wat een klootzak, opgeruimd staat netjes).

Als ik dus het verzameld werk van een schrijver in de kast heb staan, kan dat maar twee dingen betekenen: het is als zodanig uitgegeven en kon met één handbeweging worden aangeschaft (bijvoorbeeld Elsschot en Van het Reve – Karel wel te verstaan, die mij meer zegt dan zijn niet-geleerde broer) óf de betreffende schrijver heeft nog niet zo veel gepubliceerd. Dat laatste geldt voor Jan van Aken, tot nu toe auteur van drie romans: Het oog van de Basilisk (2000), De valse dageraad (2001) en het pas verschenen De dwaas van Palmyra. Ik las De valse dageraad als eerste en ik kan me niet herinneren de afgelopen jaren zó door een boek te zijn gegrepen als door dit. Ik begon er aan op een zaterdagmiddag om een uur of twee. Twaalf uur later vroeg mijn vrouw of ik dacht die nacht nog in bed te komen. Nee, zei ik. Dat voornemen kon ik uiteindelijk niet waarmaken – wat alleszins niet aan het boek lag, maar aan de zich onvermijdelijk opdringende Klaas Vaak. Rond half drie gaf ik mijn missie alsnog op. Jammer, maar tegelijk ook weer niet. Een boek als dit in één keer uitlezen zou zonde zijn en nu bleef er nog flink wat over voor de zondag.

Ik weet dat in literatuurkringen zuinig wordt gekeken als een schrijver bekend staat als ‘een verteller’. Ten onrechte natuurlijk. Om het nog erger te maken: Van Aken is zelfs ‘een rasverteller’. Hij vertelt en vertelt, van bladzijde 1 tot 535 – en het verveelt geen moment. De valse dageraad speelt in 1065, midden in de Middeleeuwen. Het verhaal gaat over de 99-jarige monnik Hroswith, die bezig is zijn levensgeschiedenis op te schrijven – waarvoor hij bij gebrek aan nieuw perkament een bestaande bijbel pagina voor pagina schoonschrapt. Hroswith heeft een adembenemend leven gehad. Hij is de zoon van een zwaardenmaker en leert dat ambacht ook zelf tot in de finesses te beheersen. Zijn eerste liefde is Adela, de dochter van een graaf. Als hun relatie resulteert in de geboorte van een zoon wordt het voor Hroswith tijd om te vluchten. Door zijn lage komaf is een blijvende verbintenis met Adela ondenkbaar en zijn aanwezigheid in haar nabijheid zelfs gevaarlijk. In de jaren daarop trekt hij door de wereld, wordt een geleerd man en ontmoet tal van interessante mensen. De meest tot de verbeelding sprekende onder hen is de Arabische koopman Abu al-Fath al-Iskandari, een soort gentleman-boef met wie Hroswith opwindende avonturen beleeft. Hoogtepunt daarbij is hun beider ontsnapping uit een toren met behulp van de eerste parachute in de geschiedenis. Maar deze geslaagde glijvlucht is toch maar een klein onderdeel van de schier eindeloze serie spectaculaire belevenissen die Hroswith’s leven kenmerkt.

Na dit overweldigende verhaal was ik natuurlijk erg benieuwd naar Het oog van de Basilisk, Van Akens eerst gepubliceerde roman. Toen ik die in handen kreeg was ik teleurgesteld: het bleek een ielig boekje van maar 170 bladzijden. Dat kan nooit van hetzelfde kaliber als De valse dageraad zijn, wist ik meteen. Ik las het – het gaat over de soldaat Epiphanius en zijn vrienden Leo en Kyprianos, die in de nadagen van het Romeinse Rijk betrokken raken bij een geheime politieke missie – en bleef er geheel onbewogen onder.

Dat had ik weer niet met De dwaas van Palmyra, Van Akens jongste roman. Onveranderlijk een historisch verhaal, dit keer spelend in de eerste eeuw na Christus. Ook relatief dun (232 bladzijden, smalle zetspiegel, koeien van letters), maar wel weer een meeslepend verhaal. Ik las een recensie waarin iemand schreef dat De dwaas van Palmyra hem deed denken aan Griekse mythen en sagen, een aloude Prisma die zijn diensten bewees bij de lessen Latijn. Goede vergelijking, want Van Aken bezigt in dit boek de aangenaam archaïsche stijl die de verhalen over Prometheus, Midas, Herakles en al die andere Griekse helden kenmerkt. Neem de eerste zin: ‘In een snelvlietende stroom kun je geen kringen maken,’ zei Apollonius tegen zijn leerling, en hij gooide een kei in de gezwollen Eufraat om de juistheid van zijn woorden aan te tonen.’ Het verhaal gaat over deze Apollonius, een filosoof met bovenmenselijke eigenschappen, want hij kan iemands slechtheid genezen door handoplegging, heeft het vermogen om vogels te horen praten en staat op uit de dood. Apollonius’ leerling Damis, die zijn meester per boot achterna reist na van een gebroken been genezen te zijn, vertelt ons het verhaal over de omzwervingen met zijn meester door Mesopotamië en India. Ze maken samen heel wat mee, maar hun avonturen steken toch wat flets af bij die van de monnik Hroswith.

Vroeger op school werden Ferdinand Huyck van Van Lennep en De Schaapherder van Oltmans aangeprezen als de beste representanten van de Nederlandse ‘historische roman’. Sindsdien is het genre bij mijn weten meermalen ‘dood’ verklaard. Maar met Van Aken is het in elk geval – net als Apollonius – uit de dood weer opgestaan.

© 2004 Henk Bergman meer Henk Bergman - meer "De wereldliteratuur roept"
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Vechten met Klaas Vaak Henk Bergman
Ik lees veel boeken, maar ik ben geen verzamelaar. Mijn boekenkast bevat een ratjetoe van oud en nieuw, opgeslagen zonder ordenend principe – of het zou het formaat moeten zijn. Als ik wel eens bij iemand kom met een echte boekencollectie, per schrijver keurig op volgorde van verschijnen gerangschikt, word ik niet eens jaloers. Ik weet dat ik de discipline om alles van een bepaalde auteur aan te schaffen – en dan liefst in eerste druk – toch niet kan opbrengen. Ja, ik heb zelfs de in ogen van echte liefhebbers kwalijke gewoonte om regelmatig boeken weg te gooien: dat wil zeggen te deponeren bij een plaatselijke liefdadigheidsinstelling, die ze verkoopt en met de opbrengst arme Indiase kindertjes helpt. Vorige week was ik weer eens in een opruimbui en als resultaat daarvan staat er een stapeltje van tien boeken klaar om afgevoerd te worden. Daarbij onder meer Asbestemming van A.F.Th. van der Heijden (geen slechte herinneringen aan, maar ik zal het nooit meer inkijken) en Een soort Engeland van Robert Anker, vorig jaar onderscheiden met de Librisprijs (destijds haatte ik de hoofdpersoon vanaf de eerste bladzijde en toen ik opnieuw een paar pagina’s las kwam die weerzin direct weer naar boven; wat een klootzak, opgeruimd staat netjes).

Als ik dus het verzameld werk van een schrijver in de kast heb staan, kan dat maar twee dingen betekenen: het is als zodanig uitgegeven en kon met één handbeweging worden aangeschaft (bijvoorbeeld Elsschot en Van het Reve – Karel wel te verstaan, die mij meer zegt dan zijn niet-geleerde broer) óf de betreffende schrijver heeft nog niet zo veel gepubliceerd. Dat laatste geldt voor Jan van Aken, tot nu toe auteur van drie romans: Het oog van de Basilisk (2000), De valse dageraad (2001) en het pas verschenen De dwaas van Palmyra. Ik las De valse dageraad als eerste en ik kan me niet herinneren de afgelopen jaren zó door een boek te zijn gegrepen als door dit. Ik begon er aan op een zaterdagmiddag om een uur of twee. Twaalf uur later vroeg mijn vrouw of ik dacht die nacht nog in bed te komen. Nee, zei ik. Dat voornemen kon ik uiteindelijk niet waarmaken – wat alleszins niet aan het boek lag, maar aan de zich onvermijdelijk opdringende Klaas Vaak. Rond half drie gaf ik mijn missie alsnog op. Jammer, maar tegelijk ook weer niet. Een boek als dit in één keer uitlezen zou zonde zijn en nu bleef er nog flink wat over voor de zondag.

Ik weet dat in literatuurkringen zuinig wordt gekeken als een schrijver bekend staat als ‘een verteller’. Ten onrechte natuurlijk. Om het nog erger te maken: Van Aken is zelfs ‘een rasverteller’. Hij vertelt en vertelt, van bladzijde 1 tot 535 – en het verveelt geen moment. De valse dageraad speelt in 1065, midden in de Middeleeuwen. Het verhaal gaat over de 99-jarige monnik Hroswith, die bezig is zijn levensgeschiedenis op te schrijven – waarvoor hij bij gebrek aan nieuw perkament een bestaande bijbel pagina voor pagina schoonschrapt. Hroswith heeft een adembenemend leven gehad. Hij is de zoon van een zwaardenmaker en leert dat ambacht ook zelf tot in de finesses te beheersen. Zijn eerste liefde is Adela, de dochter van een graaf. Als hun relatie resulteert in de geboorte van een zoon wordt het voor Hroswith tijd om te vluchten. Door zijn lage komaf is een blijvende verbintenis met Adela ondenkbaar en zijn aanwezigheid in haar nabijheid zelfs gevaarlijk. In de jaren daarop trekt hij door de wereld, wordt een geleerd man en ontmoet tal van interessante mensen. De meest tot de verbeelding sprekende onder hen is de Arabische koopman Abu al-Fath al-Iskandari, een soort gentleman-boef met wie Hroswith opwindende avonturen beleeft. Hoogtepunt daarbij is hun beider ontsnapping uit een toren met behulp van de eerste parachute in de geschiedenis. Maar deze geslaagde glijvlucht is toch maar een klein onderdeel van de schier eindeloze serie spectaculaire belevenissen die Hroswith’s leven kenmerkt.

Na dit overweldigende verhaal was ik natuurlijk erg benieuwd naar Het oog van de Basilisk, Van Akens eerst gepubliceerde roman. Toen ik die in handen kreeg was ik teleurgesteld: het bleek een ielig boekje van maar 170 bladzijden. Dat kan nooit van hetzelfde kaliber als De valse dageraad zijn, wist ik meteen. Ik las het – het gaat over de soldaat Epiphanius en zijn vrienden Leo en Kyprianos, die in de nadagen van het Romeinse Rijk betrokken raken bij een geheime politieke missie – en bleef er geheel onbewogen onder.

Dat had ik weer niet met De dwaas van Palmyra, Van Akens jongste roman. Onveranderlijk een historisch verhaal, dit keer spelend in de eerste eeuw na Christus. Ook relatief dun (232 bladzijden, smalle zetspiegel, koeien van letters), maar wel weer een meeslepend verhaal. Ik las een recensie waarin iemand schreef dat De dwaas van Palmyra hem deed denken aan Griekse mythen en sagen, een aloude Prisma die zijn diensten bewees bij de lessen Latijn. Goede vergelijking, want Van Aken bezigt in dit boek de aangenaam archaïsche stijl die de verhalen over Prometheus, Midas, Herakles en al die andere Griekse helden kenmerkt. Neem de eerste zin: ‘In een snelvlietende stroom kun je geen kringen maken,’ zei Apollonius tegen zijn leerling, en hij gooide een kei in de gezwollen Eufraat om de juistheid van zijn woorden aan te tonen.’ Het verhaal gaat over deze Apollonius, een filosoof met bovenmenselijke eigenschappen, want hij kan iemands slechtheid genezen door handoplegging, heeft het vermogen om vogels te horen praten en staat op uit de dood. Apollonius’ leerling Damis, die zijn meester per boot achterna reist na van een gebroken been genezen te zijn, vertelt ons het verhaal over de omzwervingen met zijn meester door Mesopotamië en India. Ze maken samen heel wat mee, maar hun avonturen steken toch wat flets af bij die van de monnik Hroswith.

Vroeger op school werden Ferdinand Huyck van Van Lennep en De Schaapherder van Oltmans aangeprezen als de beste representanten van de Nederlandse ‘historische roman’. Sindsdien is het genre bij mijn weten meermalen ‘dood’ verklaard. Maar met Van Aken is het in elk geval – net als Apollonius – uit de dood weer opgestaan.
© 2004 Henk Bergman
powered by CJ2