archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 20
Jaargang 8
29 september 2011
Beschouwingen > Het leven zelf delen printen terug
Wij zijn ons brein. Is dat alles? Gerbrand Muller

0820BS Brein
Zeg ‘wij zijn ons brein’ en je zegt ‘Dick Swaab’. De conclusie die in de titel van zijn vorig jaar verschenen bestseller besloten ligt, zingt rond als een nieuwe waarheid. Dat is merkwaardig, want de opvatting dat er alleen ‘stof’en geen ‘geest’ bestaat is in verlichte kringen al eeuwen gemeengoed. De arts en filosoof La Mettrie (1709 – 1751) beschouwde de mens louter als een machine. Zijn bekendste boek L’Homme machine bevat in wezen dezelfde uitgangspunten als Wij zijn ons brein en deed na zijn verschijning in 1747 veel stof opwaaien. De term ‘machine’ werd overigens al een eeuw eerder door Descartes gebruikt en ook Montesquieu heeft het meermalen over ‘onze machine’ als hij ons lichaam bedoelt. Descartes maakte nog onderscheid tussen lichaam en geest (dieren waren voor hem louter machines), en ook Montesquieu verkiest in de onsterfelijkheid van de ziel te blijven geloven, anders dan de achttiende-eeuwse atheïsten:

‘Als de onsterfelijkheid van de ziel een vergissing was, dan zou ik het zeer betreuren als ik die niet onder ogen had gezien. (...) Maar zelf wil en zal ik nooit het idee van mijn onsterfelijkheid verwisselen voor dat van het geluk van de dag. Ik vind het aantrekkelijk om me, evenals God zelf, als onsterfelijk te beschouwen. Los van de geopenbaarde waarheden doen metafysische ideeën me stellig hopen op een eeuwig geluk, dat ik niet zou willen opgeven.’ 1)

Montesquieu’s atheïstische tijdgenoten en hun navolgers in de volgende eeuwen hadden geen moeite af te zien van de metafysische wereld en hun onsterfelijkheid op te geven. Het negentiende-eeuwse positivisme van Auguste Comte wijst de metafysica af en stelt de zich in de materiële werkelijkheid voordoende verschijnselen centraal. Voor Feuerbach was het met de christelijke religie verbonden geloof van de mens in zijn eigen onsterfelijkheid een teken van zelfoverschatting. Darwin verloor dankzij zijn biologisch en geologisch onderzoek zijn geloof en kwam tot de conclusie dat de meeste psychische eigenschappen aangeboren zijn. Voor Freud bestond de wereld slechts uit materie. Het biochemisch onderzoek van de laatste decennia... Maar waarom zou ik doorgaan op te sommen wat allang bekend is? Over de wereld buiten de menselijke waarneming wagen weinig zinnige mensen nog een woord te zeggen, de wereld binnen onze waarneming eist des te meer de aandacht op. Wetenschapsbijvoegsels berichten regelmatig over verrassende nieuwe inzichten over de kosmos, het DNA, of de geheimzinnige, wonderbaarlijke werking van de hersenen. Sommige van die inzichten zullen voor lezers ontluisterend zijn: er bestaat niet zoiets als een vrije wil, en Gods woord van Genesis 3, 10 blijkt waarheid: ‘gij zijt stof en tot stof zult gij wederkeren.’ Swaabs boodschap is dus niet nieuw. Dat wij ons sterfelijke brein zijn hebben vele gerenommeerde geleerden allang vóór hem met kracht van argumenten uiteengezet.

Maar Swaabs boek confronteert de lezer wel met een vloed van nieuwe gegevens over de hersenen, resultaten van het moderne, voor een niet onbelangrijk deel door Swaab zelf verricht wetenschappelijk onderzoek. Al die resultaten wijzen in dezelfde richting: verschijnselen die men voorheen gedeeltelijk of volledig als ‘geestelijk’ beschouwde, blijken veroorzaakt door de constitutie en de werking van de hersenen. Homo-, hetero- en transseksualiteit liggen vanaf de geboorte geheel, karakter en intelligentie voor het grootste deel verankerd in de hersenen. Zijn eigen aard is het lot van de mens, schreef Heraclitus, en de eigen aard blijkt de machinerie van miljarden neuronen en hun verbindingen waaruit de hersens bestaan. Swaabs boek staat inmiddels al bijna een jaar in de top tien van de best verkochte Nederlandse publicaties. Een groot lezerspubliek wordt zo voor het eerst geconfronteerd met de - naar het lijkt - onweerlegbare waarheid: ‘wij zijn ons brein’.

Niet iedereen legde zich voetstoots bij die waarheid neer. Volgens André Köbben, emeritus hoogleraar antropologie aan de Universiteit Leiden, onderschat Swaab de invloed van maatschappelijke factoren. Die factoren - en niet de constitutie van het brein - hebben er bijvoorbeeld toe geleid dat het antisociale gedrag van jongens in de puberteit in de laatste decennia veel radicalere vormen heeft aangenomen. En als het brein bepaalt of iemand wel of niet religieus is, hoe valt dan te verklaren dat het katholicisme in een stad als Den Bosch, Köbbens geboortestad, in één generatie grotendeels werd weggevaagd? Klinisch psycholoog Jan Derksen, hoogleraar aan de Radbouduniversiteit en de Vrije Universteit Brussel, kan als klinisch psycholoog weinig met de resultaten van Swaabs onderzoek beginnen. De onweerlegbare waarheid van Swaab en andere hersenonderzoekers dreigt bovendien niet alleen de psychotherapie maar de gehele psychologie tot een bijproduct van de biologie te reduceren: de psychologie verwordt zo tot een wezenloze ‘feitjesmachine’. Forensisch psycholoog Harald Merckelbach, hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit Maasstricht, wijst toepassing van de resultaten van het moderne hersenonderzoek bij de rechtspraak af: de door Swaab bepleite scanning van de hersens van jonge delinquenten zou in de rechtspraak alleen maar ‘mist’ creëren. Voor romanschrijfster en publiciste Marian Donner is Swaabs conclusie dat wij ons brein zijn ‘niet de waarheid’, maar ‘een opvatting’: ‘Ideeën vormen de wereld om ons heen, vormen de mens en de manier waarop hij tegen zichzelf en zijn naasten aankijkt, maken hem strijdbaar of juist niet. En daar zou iedereen zich rekenschap van moeten geven, zelfs de wetenschappers die de stelling propageren dat ideeën er niet toe doen.’ In de huidige cultuur wordt de mens tot zijn lichaam gereduceerd, en daar verzet zij zich tegen.

Swaabs reactie kon niet uitblijven. Een half jaar na de verschijning van zijn boek diende hij zijn critici van repliek. Köbben heeft hem niet goed begrepen: niet de hersenen, maar de interactie tussen hersenen en omgeving bepalen ook volgens hem het gedrag van kinderen in de puberteit. Datzelfde geldt voor de mate waarin iemand religieus is. Jan Derksen mag voor zijn psychotherapie weinig hebben aan de resultaten van het hersenonderzoek, dat neemt niet weg dat dat onderzoek een snel groeiende bijdrage levert aan het inzicht in de oorzaken van belangrijke psychische verschijnselen en problemen. Dat inzicht zou ook nieuw licht kunnen werpen op delinquent gedrag en zodoende kunnen bijdragen aan de effectiviteit van de rechtspraak: jammer en onbegrijpelijk dat Merckelbach dat niet inziet. Marian Donner heeft niets van zijn boek begrepen. Hoe komt zij erbij dat ideeën er voor hem niet toe zouden doen? In zijn eigen geest ‘ritselt het voortdurend van gedachten en ideetjes’ - product van het brein, dat, zoals hij het in zijn boek al in simpele woorden aangaf, geest voortbrengt op dezelfde wijze als de nier urine. Meer ingenomen is hij met de reactie van een mevrouw uit Boskoop, die hem de kaft van zijn boek terugstuurde en in een begeleidend briefje meedeelde dat de rest ‘door de shredder’ was gegaan. ‘Jammer dat U alles kapot redeneert. Het ga U goed naar lichaam en ‘Brein’’. ‘Zij had het tenminste gelezen en begrepen,’ concludeert Swaab met voldoening en zonder mededogen. Het lezen van zijn boek mocht voor deze vrouw een ontluisterende ervaring zijn, een boodschapper van een harde waarheid moet hard blijven. 2)

Naarmate het wetenschappelijk onderzoek meer aan het licht brengt over de werking van de hersenen zullen weldenkende mensen, die niet door de constitutie van hun hersens gedwongen worden in een andere bovennatuurlijke wereld te geloven – chemische boodschappers als serotonine spelen hierbij een rol, naast het gen van Hamer dat codeert voor de vesiculaire monoamine transporter-2 (Swaab p. 324) - , zich wel verplicht zien toe te geven dat de wereld uit niet meer bestaat dan de stof waarvan ook zijzelf zijn gemaakt en dat zij met het sterven van hun lichaam zullen ophouden te bestaan. Steeds meer mensen zullen er, als Swaab, vrede mee hebben. Alleen een enkeling zal zich nog verwonderd en bevreemd blijven afvragen of dit nu ‘alles’ is. Inderdaad, is dit nu alles?

(Wordt vervolgd)
 
1) ‘Quand l’immortalité de l’âme serait une erreur, je serais très fâché de ne la pas croire. (...) Mais, pour moi, je ne veux point troquer (et n’irai point troquer) l’idée de mon immortalité contre celle de la béatitude d’un jour. Je suis très charmé de me croire immortel comme Dieu même. Indépendamment des vérités révélées, des idées métaphysiques me donnent une très forte espérance de mon bonheur éternel, à laquelle je ne voudrais pas renoncer.’ Uit: Mes Pensées, geciteerd in Jean Starobinski, Montesquieu, Seuil, 1953, p 181/182.

2) Zie NRC-Handelsblad van resp. 12 februari en 18 augustus (Jan Derksen), 1 maart (Marian Donner), 26 maart (Harald Merckelbach), 22 april (André Köbben) en 23/24 april 2011 (repliek Dick Swaab). Wij zijn ons brein verscheen in september 2010.


© 2011 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "Het leven zelf" -
Beschouwingen > Het leven zelf
Wij zijn ons brein. Is dat alles? Gerbrand Muller
0820BS Brein
Zeg ‘wij zijn ons brein’ en je zegt ‘Dick Swaab’. De conclusie die in de titel van zijn vorig jaar verschenen bestseller besloten ligt, zingt rond als een nieuwe waarheid. Dat is merkwaardig, want de opvatting dat er alleen ‘stof’en geen ‘geest’ bestaat is in verlichte kringen al eeuwen gemeengoed. De arts en filosoof La Mettrie (1709 – 1751) beschouwde de mens louter als een machine. Zijn bekendste boek L’Homme machine bevat in wezen dezelfde uitgangspunten als Wij zijn ons brein en deed na zijn verschijning in 1747 veel stof opwaaien. De term ‘machine’ werd overigens al een eeuw eerder door Descartes gebruikt en ook Montesquieu heeft het meermalen over ‘onze machine’ als hij ons lichaam bedoelt. Descartes maakte nog onderscheid tussen lichaam en geest (dieren waren voor hem louter machines), en ook Montesquieu verkiest in de onsterfelijkheid van de ziel te blijven geloven, anders dan de achttiende-eeuwse atheïsten:

‘Als de onsterfelijkheid van de ziel een vergissing was, dan zou ik het zeer betreuren als ik die niet onder ogen had gezien. (...) Maar zelf wil en zal ik nooit het idee van mijn onsterfelijkheid verwisselen voor dat van het geluk van de dag. Ik vind het aantrekkelijk om me, evenals God zelf, als onsterfelijk te beschouwen. Los van de geopenbaarde waarheden doen metafysische ideeën me stellig hopen op een eeuwig geluk, dat ik niet zou willen opgeven.’ 1)

Montesquieu’s atheïstische tijdgenoten en hun navolgers in de volgende eeuwen hadden geen moeite af te zien van de metafysische wereld en hun onsterfelijkheid op te geven. Het negentiende-eeuwse positivisme van Auguste Comte wijst de metafysica af en stelt de zich in de materiële werkelijkheid voordoende verschijnselen centraal. Voor Feuerbach was het met de christelijke religie verbonden geloof van de mens in zijn eigen onsterfelijkheid een teken van zelfoverschatting. Darwin verloor dankzij zijn biologisch en geologisch onderzoek zijn geloof en kwam tot de conclusie dat de meeste psychische eigenschappen aangeboren zijn. Voor Freud bestond de wereld slechts uit materie. Het biochemisch onderzoek van de laatste decennia... Maar waarom zou ik doorgaan op te sommen wat allang bekend is? Over de wereld buiten de menselijke waarneming wagen weinig zinnige mensen nog een woord te zeggen, de wereld binnen onze waarneming eist des te meer de aandacht op. Wetenschapsbijvoegsels berichten regelmatig over verrassende nieuwe inzichten over de kosmos, het DNA, of de geheimzinnige, wonderbaarlijke werking van de hersenen. Sommige van die inzichten zullen voor lezers ontluisterend zijn: er bestaat niet zoiets als een vrije wil, en Gods woord van Genesis 3, 10 blijkt waarheid: ‘gij zijt stof en tot stof zult gij wederkeren.’ Swaabs boodschap is dus niet nieuw. Dat wij ons sterfelijke brein zijn hebben vele gerenommeerde geleerden allang vóór hem met kracht van argumenten uiteengezet.

Maar Swaabs boek confronteert de lezer wel met een vloed van nieuwe gegevens over de hersenen, resultaten van het moderne, voor een niet onbelangrijk deel door Swaab zelf verricht wetenschappelijk onderzoek. Al die resultaten wijzen in dezelfde richting: verschijnselen die men voorheen gedeeltelijk of volledig als ‘geestelijk’ beschouwde, blijken veroorzaakt door de constitutie en de werking van de hersenen. Homo-, hetero- en transseksualiteit liggen vanaf de geboorte geheel, karakter en intelligentie voor het grootste deel verankerd in de hersenen. Zijn eigen aard is het lot van de mens, schreef Heraclitus, en de eigen aard blijkt de machinerie van miljarden neuronen en hun verbindingen waaruit de hersens bestaan. Swaabs boek staat inmiddels al bijna een jaar in de top tien van de best verkochte Nederlandse publicaties. Een groot lezerspubliek wordt zo voor het eerst geconfronteerd met de - naar het lijkt - onweerlegbare waarheid: ‘wij zijn ons brein’.

Niet iedereen legde zich voetstoots bij die waarheid neer. Volgens André Köbben, emeritus hoogleraar antropologie aan de Universiteit Leiden, onderschat Swaab de invloed van maatschappelijke factoren. Die factoren - en niet de constitutie van het brein - hebben er bijvoorbeeld toe geleid dat het antisociale gedrag van jongens in de puberteit in de laatste decennia veel radicalere vormen heeft aangenomen. En als het brein bepaalt of iemand wel of niet religieus is, hoe valt dan te verklaren dat het katholicisme in een stad als Den Bosch, Köbbens geboortestad, in één generatie grotendeels werd weggevaagd? Klinisch psycholoog Jan Derksen, hoogleraar aan de Radbouduniversiteit en de Vrije Universteit Brussel, kan als klinisch psycholoog weinig met de resultaten van Swaabs onderzoek beginnen. De onweerlegbare waarheid van Swaab en andere hersenonderzoekers dreigt bovendien niet alleen de psychotherapie maar de gehele psychologie tot een bijproduct van de biologie te reduceren: de psychologie verwordt zo tot een wezenloze ‘feitjesmachine’. Forensisch psycholoog Harald Merckelbach, hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit Maasstricht, wijst toepassing van de resultaten van het moderne hersenonderzoek bij de rechtspraak af: de door Swaab bepleite scanning van de hersens van jonge delinquenten zou in de rechtspraak alleen maar ‘mist’ creëren. Voor romanschrijfster en publiciste Marian Donner is Swaabs conclusie dat wij ons brein zijn ‘niet de waarheid’, maar ‘een opvatting’: ‘Ideeën vormen de wereld om ons heen, vormen de mens en de manier waarop hij tegen zichzelf en zijn naasten aankijkt, maken hem strijdbaar of juist niet. En daar zou iedereen zich rekenschap van moeten geven, zelfs de wetenschappers die de stelling propageren dat ideeën er niet toe doen.’ In de huidige cultuur wordt de mens tot zijn lichaam gereduceerd, en daar verzet zij zich tegen.

Swaabs reactie kon niet uitblijven. Een half jaar na de verschijning van zijn boek diende hij zijn critici van repliek. Köbben heeft hem niet goed begrepen: niet de hersenen, maar de interactie tussen hersenen en omgeving bepalen ook volgens hem het gedrag van kinderen in de puberteit. Datzelfde geldt voor de mate waarin iemand religieus is. Jan Derksen mag voor zijn psychotherapie weinig hebben aan de resultaten van het hersenonderzoek, dat neemt niet weg dat dat onderzoek een snel groeiende bijdrage levert aan het inzicht in de oorzaken van belangrijke psychische verschijnselen en problemen. Dat inzicht zou ook nieuw licht kunnen werpen op delinquent gedrag en zodoende kunnen bijdragen aan de effectiviteit van de rechtspraak: jammer en onbegrijpelijk dat Merckelbach dat niet inziet. Marian Donner heeft niets van zijn boek begrepen. Hoe komt zij erbij dat ideeën er voor hem niet toe zouden doen? In zijn eigen geest ‘ritselt het voortdurend van gedachten en ideetjes’ - product van het brein, dat, zoals hij het in zijn boek al in simpele woorden aangaf, geest voortbrengt op dezelfde wijze als de nier urine. Meer ingenomen is hij met de reactie van een mevrouw uit Boskoop, die hem de kaft van zijn boek terugstuurde en in een begeleidend briefje meedeelde dat de rest ‘door de shredder’ was gegaan. ‘Jammer dat U alles kapot redeneert. Het ga U goed naar lichaam en ‘Brein’’. ‘Zij had het tenminste gelezen en begrepen,’ concludeert Swaab met voldoening en zonder mededogen. Het lezen van zijn boek mocht voor deze vrouw een ontluisterende ervaring zijn, een boodschapper van een harde waarheid moet hard blijven. 2)

Naarmate het wetenschappelijk onderzoek meer aan het licht brengt over de werking van de hersenen zullen weldenkende mensen, die niet door de constitutie van hun hersens gedwongen worden in een andere bovennatuurlijke wereld te geloven – chemische boodschappers als serotonine spelen hierbij een rol, naast het gen van Hamer dat codeert voor de vesiculaire monoamine transporter-2 (Swaab p. 324) - , zich wel verplicht zien toe te geven dat de wereld uit niet meer bestaat dan de stof waarvan ook zijzelf zijn gemaakt en dat zij met het sterven van hun lichaam zullen ophouden te bestaan. Steeds meer mensen zullen er, als Swaab, vrede mee hebben. Alleen een enkeling zal zich nog verwonderd en bevreemd blijven afvragen of dit nu ‘alles’ is. Inderdaad, is dit nu alles?

(Wordt vervolgd)
 
1) ‘Quand l’immortalité de l’âme serait une erreur, je serais très fâché de ne la pas croire. (...) Mais, pour moi, je ne veux point troquer (et n’irai point troquer) l’idée de mon immortalité contre celle de la béatitude d’un jour. Je suis très charmé de me croire immortel comme Dieu même. Indépendamment des vérités révélées, des idées métaphysiques me donnent une très forte espérance de mon bonheur éternel, à laquelle je ne voudrais pas renoncer.’ Uit: Mes Pensées, geciteerd in Jean Starobinski, Montesquieu, Seuil, 1953, p 181/182.

2) Zie NRC-Handelsblad van resp. 12 februari en 18 augustus (Jan Derksen), 1 maart (Marian Donner), 26 maart (Harald Merckelbach), 22 april (André Köbben) en 23/24 april 2011 (repliek Dick Swaab). Wij zijn ons brein verscheen in september 2010.
© 2011 Gerbrand Muller
powered by CJ2