archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 7
Jaargang 8
27 januari 2011
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Vurrukking Willem Minderhout

0807VG Vurrukkuluk
Ik herinnerde me eerst niet goed wat er gebeurd was. Toen ik bij kennis kwam stond er een jongmens over me heen gebogen. Het was een pukkelig joch. Jasje dasje en een paardenbek. ‘Tjeerd’, stelde hij zich voor. ‘Tjeerd Overbeet.’ ‘Nou en’, snauwde ik hem toe. ‘Heb ik wat van je an?’ ‘Kom, kom, oude grijze man’, sprak Tjeerd. ‘Laat me u helpen. Ik heb alles gezien.’ ‘Ksssjt’, zei ik, ‘lelijke paardenbek, puist, maak dat je weg komt.’ Maar Tjeerd week niet van mijn zijde. ‘Ik heb alles gezien. Ik zag hoe ze u, weerloze oude man, onder tafel dronken.’ ‘Als je je bek maar houdt’, siste ik.
 
‘Maar ze hebben iets van u ontvreemd!’ Die Tjeerd liet zich niet makkelijk van zijn stuk brengen. ‘Ik zag niet precies wat het was. Een oud boek, of zo. Met een gele kaft. Toen u uw grijze hoofd op het tafeltje vlijde gristen ze het uit uw handen. Dat leek me een daad in strijd met de meest elummeltaire begrippen van onnettethee en mensukkelige waardigheid.’
 
De dranknevel trok op en ik was op slag weer helemaal helder. Die drie jongelui die ik op dit terras ontmoet had hadden me van een van mijn kostbaarste bezittingen beroofd. Ik was bij ze aan het tafeltje gaan zitten omdat er elders geen plek was. Ze hadden het over school. Ze studeerden iets van mennesmunt of zo. Niet dat ze daar een serieus gesprek over voerden, want ze zaten de hele tijd te giechelen. Ik had de indruk dat Marie-Johanna er iets mee te maken kon hebben. Ik had ‘m al aardig om, dus ik was moedig genoeg om me in hun gesprek te mengen. Ik dacht dat een aardig citaat van Arthur van Schendel het ijs wel zou breken. ‘Dan is het de hele dag fluisteren en giegullen en malligheden om de aandacht te trekken’, zei ik. ‘Maar kijk uit! Voor je ’t weet eindig je als de Veninga’s!’
 
Het meisje uit het gezelschap keek me aan. ‘Je ruikt naar alcohol’, zei ze. ‘Vurrukkulluk!’ Ze stelde zich voor als Pinda en vroeg me wie de Veninga’s waren. ‘De Veninga’s’, sprak ik met stemverheffing, zijn de gullukkugste mensen die er zijn. Ze leven in een huis dat niets anders uitstraalt dan fatsoen en een totale wansmaak. Ze zijn intens gullukkug omdat ze zich nog nooit afgevraagd hebben wat gulluk eigenlijk is. Iedereen die in geluk gelooft, is ongelukkig! Ze zijn normaal, stakkerig normaal, om een groot schrijver te citeren. Kijk maar uit met al jullie mennesmunt. Voordat je het weet ben je een Veninga!’
 
‘Staat dat in dat boek?’, vroeg een van de jongens, die zich voorstelde als Mus. De ander zei dat hij Boemie heette. Ik keek Mus niet-begrijpend aan. Hij wees op de zak van mijn vale regenjas. Daar stak de verfomfaaide kaft van een oude Bij pocket uit. Ik zweeg even om de ober de gelegenheid te geven onze consumpties aan te vullen.
 
Het gele boek heb ik al sinds mijn zestiende. Het is geschreven toen ik nog maar twee was, maar het was ‘in mijn tijd’ nog het ultieme ‘pre-adolescenten-boek’. De ‘Titaantjes’ voor de naoorlogse generatie. Honderd keer beter nog dan ‘Catcher in the Rye’. Ook een prachtboek, maar in die depressieve Holden Caulfield herkende ik me niet. Dit boek zinderde. Zinderde van verlangen. Verlangen naar iets. Wars van alle verantwoordelijkheid, houvast, structuur. Drank, seks, muziek, avontuur. Leven! Zo wilde ik ook leven! En zo goed en zo kwaad als het ging leefde ik zo. Totdat de structuur ook mij te pakken had gekregen. Ook ik nam op een gegeven moment het besluit ‘iets van mijn leven te maken’. Ik werd normaal. Stakkerig normaal..
 
‘Hallo! Leef je nog?’ schreeuwde Pinda in mijn oor. Ze had een laag uitgesneden truitje aan. ‘Engelse heuvels in maanlicht’, schoot het door me heen. Ik rukte me los uit mijn gedachten en liet een nieuw rondje aanrukken. ‘Lezen jullie nog wel eens wat?’, zei ik om het gesprek weer op gang te brengen. ‘Welnee’, zei Pinda. ‘Dromen, sprookjes, saai-jans-fiction, de hele boel kan me gestolen worden.’Goed zo’, zei ik, ‘als ’t goed is is jullie werkelijkheid nu fantastischer dan een roomman. Maar weet wel dat jullie je met de oogst van deze paar verwarde jaren het verder tot jullie dood toe uit moeten zingen!’
 
‘Staat dat in dat boek’, hoorde ik Mus of Boemie nog zeggen. De drank was me toen echter te veel geworden en ik besloot mijn hoofd even op het tafelblad te leggen ….
 
‘Ik wil mijn boek terug’, zei ik tot de nog altijd aanwezige Tjeerd. 'Het is me afgepakt door twee manspersonen en zo’n klein mirakel. Arrenbiejers!’ ‘Dat vereist wel enige plenning’, zei Tjeerd. ‘Ik ken hun soort; ik sla ze vaak gade. Ze leven bij het moment en kennen geen genade, alleen voor zichzelf. Ze vormen een bedreiging voor iedere zichzelf respecterende mij.’ ‘Mij?’ ‘Maatschappij’, verduidelijkte Tjeerd. ‘Je tante!’, zei ik. ‘Dat is een goed idee’, zei Tjeerd. ‘Mijn tante werkt hier om de hoek in de AKO. Zij weet vast wat u in dit geval het beste kunt doen.’
 
Omdat ik niet wist wat ik anders moest doen volgde ik Tjeerd naar de AKO. Ik had nog maar één voet over de drempel gezet of ik begon te jubelen. Toen in mijn tweede voet over de drempel zette jubelde ik zelfs twee keer zo hard.
 
Eerste jubel: Ik zag een poster waarop stond aangekondigd dat ‘Het Leven is Vurrukkulluk’ van Remco Campert was uitverkoren door Nederland Leest! Dat was het boek dat mij net wederrechtelijk was ontvreemd! Een miljoen exemplaren zou onder het Nederlandse publiek worden uitgedeeld. Ik was nu ook weer niet zo biebliejofiel dat ik per se dat gele vod uit de Bij reeks terug wilde hebben. Geef mij maar een verse nieuwe!
 
Tweede jubel: de tante van Tjeerd van Overbeet bleek ik te kennen uit de hoogtijdagen van mijn verwarde jaren. Ook zij barstte in gejubel uit en duwde alle klanten – inclusief neef Tjeerd – de deur uit. Op het plein keken we even verwonderd naar de mannetjes die - hangend aan grote paraplu's - zachtjes naar beneden dwarrelden. Veel aandacht schonken we ze niet. Arm in arm liepen wij in de zwembadpas dit verhaaltje uit. De vurrukking!
 
**********************************
Nederland Leest: Het Leven is Vurrukkulluk:
 
****************************************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door Het Genootschap De Leunstoel.
Leden van het Genootschap zijn: Jaap van Lakerveld, Jan Hoorweg, Katharina Kouwenhoven, Henk Klaren, Dik Kruithof, Gábor Budavári, Michiel van der Mast, Maeve van der Steen, Willem Minderhout, Barbara Muller, Joop Quint, Gerda-Joke Zwart, Michiel Hoorweg, Hans Meijer, Gerbrand Muller, Peter Schröder, Carlo van Praag, Rob Kieft, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg, Tom Duijkers en Ruud Klein.


© 2011 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Vurrukking Willem Minderhout
0807VG Vurrukkuluk
Ik herinnerde me eerst niet goed wat er gebeurd was. Toen ik bij kennis kwam stond er een jongmens over me heen gebogen. Het was een pukkelig joch. Jasje dasje en een paardenbek. ‘Tjeerd’, stelde hij zich voor. ‘Tjeerd Overbeet.’ ‘Nou en’, snauwde ik hem toe. ‘Heb ik wat van je an?’ ‘Kom, kom, oude grijze man’, sprak Tjeerd. ‘Laat me u helpen. Ik heb alles gezien.’ ‘Ksssjt’, zei ik, ‘lelijke paardenbek, puist, maak dat je weg komt.’ Maar Tjeerd week niet van mijn zijde. ‘Ik heb alles gezien. Ik zag hoe ze u, weerloze oude man, onder tafel dronken.’ ‘Als je je bek maar houdt’, siste ik.
 
‘Maar ze hebben iets van u ontvreemd!’ Die Tjeerd liet zich niet makkelijk van zijn stuk brengen. ‘Ik zag niet precies wat het was. Een oud boek, of zo. Met een gele kaft. Toen u uw grijze hoofd op het tafeltje vlijde gristen ze het uit uw handen. Dat leek me een daad in strijd met de meest elummeltaire begrippen van onnettethee en mensukkelige waardigheid.’
 
De dranknevel trok op en ik was op slag weer helemaal helder. Die drie jongelui die ik op dit terras ontmoet had hadden me van een van mijn kostbaarste bezittingen beroofd. Ik was bij ze aan het tafeltje gaan zitten omdat er elders geen plek was. Ze hadden het over school. Ze studeerden iets van mennesmunt of zo. Niet dat ze daar een serieus gesprek over voerden, want ze zaten de hele tijd te giechelen. Ik had de indruk dat Marie-Johanna er iets mee te maken kon hebben. Ik had ‘m al aardig om, dus ik was moedig genoeg om me in hun gesprek te mengen. Ik dacht dat een aardig citaat van Arthur van Schendel het ijs wel zou breken. ‘Dan is het de hele dag fluisteren en giegullen en malligheden om de aandacht te trekken’, zei ik. ‘Maar kijk uit! Voor je ’t weet eindig je als de Veninga’s!’
 
Het meisje uit het gezelschap keek me aan. ‘Je ruikt naar alcohol’, zei ze. ‘Vurrukkulluk!’ Ze stelde zich voor als Pinda en vroeg me wie de Veninga’s waren. ‘De Veninga’s’, sprak ik met stemverheffing, zijn de gullukkugste mensen die er zijn. Ze leven in een huis dat niets anders uitstraalt dan fatsoen en een totale wansmaak. Ze zijn intens gullukkug omdat ze zich nog nooit afgevraagd hebben wat gulluk eigenlijk is. Iedereen die in geluk gelooft, is ongelukkig! Ze zijn normaal, stakkerig normaal, om een groot schrijver te citeren. Kijk maar uit met al jullie mennesmunt. Voordat je het weet ben je een Veninga!’
 
‘Staat dat in dat boek?’, vroeg een van de jongens, die zich voorstelde als Mus. De ander zei dat hij Boemie heette. Ik keek Mus niet-begrijpend aan. Hij wees op de zak van mijn vale regenjas. Daar stak de verfomfaaide kaft van een oude Bij pocket uit. Ik zweeg even om de ober de gelegenheid te geven onze consumpties aan te vullen.
 
Het gele boek heb ik al sinds mijn zestiende. Het is geschreven toen ik nog maar twee was, maar het was ‘in mijn tijd’ nog het ultieme ‘pre-adolescenten-boek’. De ‘Titaantjes’ voor de naoorlogse generatie. Honderd keer beter nog dan ‘Catcher in the Rye’. Ook een prachtboek, maar in die depressieve Holden Caulfield herkende ik me niet. Dit boek zinderde. Zinderde van verlangen. Verlangen naar iets. Wars van alle verantwoordelijkheid, houvast, structuur. Drank, seks, muziek, avontuur. Leven! Zo wilde ik ook leven! En zo goed en zo kwaad als het ging leefde ik zo. Totdat de structuur ook mij te pakken had gekregen. Ook ik nam op een gegeven moment het besluit ‘iets van mijn leven te maken’. Ik werd normaal. Stakkerig normaal..
 
‘Hallo! Leef je nog?’ schreeuwde Pinda in mijn oor. Ze had een laag uitgesneden truitje aan. ‘Engelse heuvels in maanlicht’, schoot het door me heen. Ik rukte me los uit mijn gedachten en liet een nieuw rondje aanrukken. ‘Lezen jullie nog wel eens wat?’, zei ik om het gesprek weer op gang te brengen. ‘Welnee’, zei Pinda. ‘Dromen, sprookjes, saai-jans-fiction, de hele boel kan me gestolen worden.’Goed zo’, zei ik, ‘als ’t goed is is jullie werkelijkheid nu fantastischer dan een roomman. Maar weet wel dat jullie je met de oogst van deze paar verwarde jaren het verder tot jullie dood toe uit moeten zingen!’
 
‘Staat dat in dat boek’, hoorde ik Mus of Boemie nog zeggen. De drank was me toen echter te veel geworden en ik besloot mijn hoofd even op het tafelblad te leggen ….
 
‘Ik wil mijn boek terug’, zei ik tot de nog altijd aanwezige Tjeerd. 'Het is me afgepakt door twee manspersonen en zo’n klein mirakel. Arrenbiejers!’ ‘Dat vereist wel enige plenning’, zei Tjeerd. ‘Ik ken hun soort; ik sla ze vaak gade. Ze leven bij het moment en kennen geen genade, alleen voor zichzelf. Ze vormen een bedreiging voor iedere zichzelf respecterende mij.’ ‘Mij?’ ‘Maatschappij’, verduidelijkte Tjeerd. ‘Je tante!’, zei ik. ‘Dat is een goed idee’, zei Tjeerd. ‘Mijn tante werkt hier om de hoek in de AKO. Zij weet vast wat u in dit geval het beste kunt doen.’
 
Omdat ik niet wist wat ik anders moest doen volgde ik Tjeerd naar de AKO. Ik had nog maar één voet over de drempel gezet of ik begon te jubelen. Toen in mijn tweede voet over de drempel zette jubelde ik zelfs twee keer zo hard.
 
Eerste jubel: Ik zag een poster waarop stond aangekondigd dat ‘Het Leven is Vurrukkulluk’ van Remco Campert was uitverkoren door Nederland Leest! Dat was het boek dat mij net wederrechtelijk was ontvreemd! Een miljoen exemplaren zou onder het Nederlandse publiek worden uitgedeeld. Ik was nu ook weer niet zo biebliejofiel dat ik per se dat gele vod uit de Bij reeks terug wilde hebben. Geef mij maar een verse nieuwe!
 
Tweede jubel: de tante van Tjeerd van Overbeet bleek ik te kennen uit de hoogtijdagen van mijn verwarde jaren. Ook zij barstte in gejubel uit en duwde alle klanten – inclusief neef Tjeerd – de deur uit. Op het plein keken we even verwonderd naar de mannetjes die - hangend aan grote paraplu's - zachtjes naar beneden dwarrelden. Veel aandacht schonken we ze niet. Arm in arm liepen wij in de zwembadpas dit verhaaltje uit. De vurrukking!
 
**********************************
Nederland Leest: Het Leven is Vurrukkulluk:
 
****************************************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door Het Genootschap De Leunstoel.
Leden van het Genootschap zijn: Jaap van Lakerveld, Jan Hoorweg, Katharina Kouwenhoven, Henk Klaren, Dik Kruithof, Gábor Budavári, Michiel van der Mast, Maeve van der Steen, Willem Minderhout, Barbara Muller, Joop Quint, Gerda-Joke Zwart, Michiel Hoorweg, Hans Meijer, Gerbrand Muller, Peter Schröder, Carlo van Praag, Rob Kieft, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg, Tom Duijkers en Ruud Klein.
© 2011 Willem Minderhout
powered by CJ2