archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 7 Jaargang 1 29 januari 2004 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Bij ons in de straat | ||||
Kun je alles maar schrijven? | Marcel Duyvestijn | |||
Een week of wat geleden. Het was een maandag. Normaal gesproken is dit een dag waaraan ik pas na veel aarzelingen begin. Mijn wekker snoozed zeker een uur lang elke tien minuten. “Nog even…,” denk ik, roep ik, schreeuw ik tegen mijn vriendin. Maar dit keer was ik al na de eerste snooze wakker en nog niet eens een half uur later liep ik op straat. Ik weet nog dat ik daarover verbaasd (en trots) was. Ik ging naar mijn favoriete boekenzaak: Godfried aan de Koninginneweg, mijn eigen straat. Ik mag van mezelf één keer per week een boek kopen, maar elke keer loop ik met een hele stapel boeken die hele zaak door. De sympathieke verkoper met zijn grote bril zegt daar nooit iets van, want hij weet dat ik uiteindelijk met maar één boek de deur uitga. Buiten gooide God nog wat water naar beneden en binnen stonden meneer ‘Godfried' en ik onder het genot van de toeterklanken van Miles Davis te praten toen de bekende columniste binnenkwam. ‘Hallo,’ zei ze met langgerekte tonen. In dat ene woord zat een hele conversatie. Dat het slecht weer was, dat het nu lekker warm hier binnen was, en dat ze blij was meneer ‘Godfried’ weer te zien. En toch zei meneer ‘Godfried’: hoe gaat het ermee? Ik ging weer een rondje door de zaak lopen om te zoeken naar wat ik wilde. Dat wist ik eigenlijk al, want dat had ik de vorige week al besloten: de biografie van Karel Appel. Maar om nou direct daar heen te lopen en tegen meneer ‘Godfried’ zeggen: dit is ‘m, ging me te snel. Daar zou meneer ‘Godfried’ alleen maar van schrikken. De bekende columniste tippelde inmiddels ook langs de hoge boekenkasten. Ze mompelde in zichzelf, legde hier en daar een paar boeken recht en keek langdurig naar één stapeltje boeken op tafel. Het was haar eigen boek. “Er zijn er nog wel erg veel van hè?” vroeg ze aan meneer ‘Godfried’. Ze wachtte de reactie niet af en ging verder. Ze haalde een paar keer flink haar neus op, zoals je dat in de betere maffiafilms ziet doen. “Misschien moet ik even wat meer in de publiciteit komen,” zei ze. Meneer ‘Godfried’ beaamde dat. “Dat wil voor de verkoop van je boek wel eens helpen.” “Ik heb meegedaan aan het grote dictee. Heb je me nog gezien?” “Nee, dat heb ik niet gezien,” zei meneer ‘Godfried’. Ik wilde me er mee bemoeien, maar keek alleen maar een beetje door het raam. Ik had het bewuste dictee gezien en draaide de band even terug om te zien of ik me haar herinnerde. Opeens wist ik het: zat jij niet naast…, maar, hoewel ik een gebaar met mijn hand maakte, zei ik niets. De bekende columniste had het niet eens in de gaten, want ze zwaaide overdreven naar een doorweekte man die voorbijliep en verdomd veel op Tom Egbers leek. Behalve dat de bekende columniste bijna struikelde over mijn AH-tas en daarbij een schuttingswoord losliet, gebeurde er eigenlijk helemaal niets. En toch… Pas deze week kwam alles samen. Ja, ruim een maand later dacht ik weer aan dat ene bezoek aan boekhandel Godfried. Het groot dictee der Nederlandse Taal, de bekende columniste en de snuivende wethouder die deze week ontslag nam. Hoeren. Tippelzones. Wethouders. Ja, daar in die boekenzaak, terwijl Miles Davis discreet toeterde, terwijl meneer ‘Godfried’ de krant las en ik met Karel Appel onder mijn arm liep, toen was de bekende columniste al bezig, denk ik, een column te maken over een wethouder die ze een tijdje daarvoor had ontmoet. |
||||
© 2004 Marcel Duyvestijn | ||||
powered by CJ2 |