archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 18 Jaargang 6 27 augustus 2009 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Bezigheden > In de tuin | ||||
Babbelende bomen | Theo Capel | |||
Eindelijk kwam het ervan, weliswaar op een volstrekt verkeerde dag, het Von Gimborn arboretum te bezoeken. De bomentuin was het particulier initiatief van een inktfabrikant. De fabriek, die niet meer bestaat, liet een inktfles na waarvan verzamelaars kwijlen. Kenmerkend is de knikker in de hals, zodat bij omkeren een klein reservoir wordt gevormd waaruit je zonder knoeien je vulpen kunt bijvullen. Meneer de directeur zelf zorgde dus voor een persoonlijk geschenk aan ons in de vorm van zijn tuin. De Universiteit Utrecht is nu de eigenaar en zo te zien zijn ze zuinig op hun bezit.
De tuin ligt in de buurt van Doorn, bij een buurtschap die merkwaardigerwijze Palmstad heet, een boomsoort die in het geheel niet in de tuin is te vinden. De gemeente vond het nodig om een terrein voor lichte industrie ongeveer voor de poort van het park aan te leggen. Des te aardiger is het dan als je binnen bent. Jammer dat het langdurig regende die dag. Voordat ik het park op mijn OV-fietsje bereikte, had ik als een soort onbezoldigd veldwachter geruime tijd onder het viaduct van de A12 gestaan, vlak naast het complex van de landelijke verkeerspolitie. Hun motorrijders trokken zich niets van de regen aan. Wie was ik dan om maar te blijven schuilen?
Een passerende mevrouw in het bezit van een paraplu wist me te melden dat het voorlopig niet droog zou worden. Dat zijn opmerkingen die het doorzettingsvermogen juist prikkelen.
Iedereen weet dat als de regen ophoudt, het doordruppelen van de bomen nog geruime tijd kan doorgaan. In het park zelf was geen mens. Je werd geacht een kaartje uit een automaat te kopen. Op mijn bewijs van toegang stond nr. 02954. Het leek erop dat zo het totale lezersbestand van De Leunstoel me al voor was geweest en ook het babbelende bomenpad had bewandeld.
Onlangs vroeg iemand of ik het niet aardig vond om eens aan te lopen en een 'babbie' te maken. De peutertaal schijnt op te rukken in de grote-mensenwereld. Ik had me erop verheugd dat in de tuin op Prinses Irene-achtige wijze de bomen en heesters me zouden toespreken en eventueel met me wilden babbelen. Niet echt natuurlijk, maar via kunstig verborgen audio-apparatuur. Het mocht niet zo zijn.
Het babbelende bomenpad bestond uit borden tekst, ook in braille. Zo leerde ik dat heester en struik synoniemen zijn en dat het verschil tussen een boom en een struik de stamvorm is die een struik niet heeft. Misschien kwam het door de regen, maar voordat ik het wist was ik van deze route afgedwaald en bevond ik me tussen de berken, een boomsoort die weinig beschutting tegen regen biedt. Even dacht ik eraan te schuilen onder een cryptomeria japonica globosa - de meeste bomen zijn van naambordjes voorzien; dit is dus geen pronken met eigen kennis. Het is een kleine naaldboom met vele dunne, gebogen takken met vingerlange twijgjes, die dik met korte gladde naalden zijn bedekt en zo enigszins aan cornichons (mini-augurkjes) doen denken. Het boompje had de vorm van een paraplu en bood me een Paulus de Boskabouterbestaan. Thuis zag ik dat het boompje meestal vanaf de grond dicht begroeid is en meer een uitheemse steppehut zonder ingang vormt.
Aanhoudende regen maakt een mens moedeloos, maar toen zag ik als in een sprookje tussen de bomen en struiken een huisje staan. Het bleek een achthoekig hardhouten prieeltje te zijn, voorzien van onverslijtbare houten stoelen en een bankje. Leve de Universiteit Utrecht of misschien wel de erfgenamen Von Gimborn of een fabrikant van tuinmeubilair. Het zijn dingen die je je op dat moment niet echt afvraagt.
Vanuit het prieeltje had ik uitzicht op een heidetuin en een fraaie enscenering van hogere en lagere, groenblijvende struiken. En anders dan in een sprookje gebeurde er verder niets, behalve dat een man in het gezelschap van twee vrouwen verscheen die beslist een sjekkie moest rollen en zich herhaaldelijk door de dames liet roepen. Hij vertrouwde me toe dat een beetje regen geen kwaad kon.
Daarna werd het weer stil. Berken kunnen zeer hoog worden, was mijn constatering en hun bast kan erg verschillen.
Nu wordt gevierd dat Remco Campert 80 jaar is geworden, moet als eerbetoon de aanblik van berken vergezeld gaan met een strofe uit zijn gedicht 'Niet te geloven'.
Niet te geloven, dat ik, knaap nog, een vers schreef over de zilverwitheid van een berkestam. Verderop in het gedicht gaat het over zuipen en naaien en de hemel die het plafond van een derderangshotel vormt. Die associaties kreeg ik in het Von Gimborn arboretum niet. Een tuinier is ook geen dichter. ****************************
Meer tekeningen van Eefje Ernst op:
|
||||
© 2009 Theo Capel | ||||
powered by CJ2 |