archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 14
Jaargang 6
14 mei 2009
Bezigheden > Ontmoetingen delen printen terug
Memoires van een fotograaf (2) Steye Raviez

0614BZ Alain
Op een dag in mei van het jaar 1992 sloeg de metaaldetector van Jean-Louis, een dertigjarige werkloze kraandrijver, wild uit. Hij bevond zich op dat moment in een bos in de buurt van de stad Verdun, waar tijdens schermutselingen tussen Duitse en Franse soldaten op 22september 1914, de Franse luitenant der eerste klasse Henri Alain Fournier, samen met zijn hele compagnie, spoorloos verdween.

Jean-Louis wist het nog niet maar hij had met zijn vondst het grote mysterie van deze verdwenen compagnie ontraadseld. Na enig graafwerk bleek zich onder zijn voeten een massagraf te bevinden. Eerst stuitte hij op botten, maar botten alleen kunnen een metaaldetector niet op hol doen slaan. Al snel bleek dat rond de botten honderden metalen voorwerpen lagen, zoals kogels, gespen, knopen en insignes van uniformen, waarvan een deel nog vast zat aan halfverteerde resten stof. De lichamen moesten keurig naast elkaar zijn gelegd, maar keurig was het allang niet meer. Geraamtes en schedels waren wat restte van de militairen. Onder een bleek zonnetje werd het graafwerk voortgezet, door een groepje inderhaast opgetrommelde archeologen, die voortvarend aan de slag gingen. Wat de vondst intrigerend maakte was de verwachting dat misschien ook eindelijk uitsluitsel kon worden verkregen over het lot van luitenant Fournier, die een jaar voor zijn dood debuteerde met ‘Le Grand Meaulnes’ een roman die hem postuum wereldroem zou brengen. Net als de beroemde roman ‘Catcher in the rye’ van J.D. Salinger werd het een cultboek voor jongeren op zoek naar zuivere vriendschap en liefde.

Het echte onderzoek vond in november van datzelfde jaar plaats en diende niet alleen om de vraag te beantwoorden of het gebeente van de verdwenen schrijver zich tussen de skeletten bevond, maar ook om licht te werpen op de omstandigheden die blijkbaar geleid hadden tot een massa-executie. Voor Vrij Nederland bezocht ik de plaats des onheils op het hoogtepunt van de graafwerkzaamheden. Na een lange zoektocht door het bos werd ik enkele gendarmes gewaar, die een met linten afgezet terrein bewaakten. Van het maken van foto’s kon geen sprake zijn, heette het al direct bij mijn aankomst. De opgegeven reden was dat mogelijk nog een enkele zeer bejaarde
nabestaande daar bezwaren tegen zou kunnen hebben, een kwestie van piëteit dus. Ik moest beloven niet te fotograferen en pas na die belofte werd me toegestaan de afzetting te passeren en naar de witte, helverlichte tent te lopen waar zich rond de ingang een groepje dik aangeklede mensen had gevormd. Bij de tent werd ik opgevangen door Philip Freriks, die mijn foto’s van tekst zou gaan voorzien. Hij stelde mij voor aan Michel Algrain, leraar aardrijkskunde, een man die in de loop der tijd al veel speurwerk had verricht in deze zaak.

Freriks was van hem te weten gekomen dat er vele geruchten de ronde deden, maar ook dat hij er vrij zeker van was nu eindelijk te kunnen reconstrueren wat er aan de hand was geweest op die fatale septemberdag. Kapitein Boubee had indertijd de aanval bevolen op Duitse soldaten in Rode Kruis uniform, die aan de bosrand enkele gewonde kameraden aan het verzorgen waren geweest. Alain Fournier schijnt na het horen van dat bevel ‘Vive la France!’ te hebben geroepen en vervolgens het vuur hebben laten openen. Een oorlogsmisdaad volgens alle oorlogsconventies.
Even later bleek de compagnie door de Duitse troepen te zijn omsingeld. De hele compagnie werd ontwapend en op initiatief van de Duitse Hauptmann zonder pardon gefusilleerd.

Mijn grote weerzin overwinnend besloot ik te zien wat ik kon doen en ik stapte de tent binnen. Wat ik aantrof zal ik mijn levensdagen niet vergeten. Daar in een groot gat lagen schedels met resten haar, waren plantenwortels door oogkassen gegroeid, lagen skeletten met restanten van uniformen en wonderlijk goed geconserveerde laarzen, met hier en daar een naar buiten stekend stuk bot.
Buiten de tent probeerde ik wat tot mijzelf te komen. Daarbij gesteund door de aanblik van ene Jean-Louis, die zich met een stel andere mannen rond een klein kampvuur bevond. Ze dronken thee met rum om de kou te verdrijven. Vermoedelijk hadden ze geholpen bij het uitgraven en waren stand-by voor als de skeletten moesten worden geruimd.

Ik keerde nog een keer terug onder het tentzeil, waar de speurtocht naar identiteitsplaatjes in volle gang was, een klus die door een vrouw in gele regenjas werd uitgevoerd. Ze lag op enkele brede planken die over het gat waren gelegd. Met een lepel schraapte en wriemelde ze door de botten. Enkele andere betrokkenen keken vanaf de zijkanten gepannen toe. Het gewroet werd zo nu en dan beloond, dan klonk er een triomfantelijke kreet en werd een ketting met naamplaat omhoog gehaald, van een label voorzien en in een rood plastic emmertje gedeponeerd. Intussen was ik gewend geraakt aan de aanblik van al dat vreselijks en was het beven, dat ik vanaf de eerste aanblik onophoudelijk had gedaan, opgehouden. Alles went, zo zat het. Plichtsbesef gebood mij toch enkele foto’s te maken van het tafereel. Die nabestaanden, ach, daar wilde ik ook best rekening mee houden. Aan Paris Match zou ik niets aanbieden, maar een weekblad in Nederland met een bescheiden oplaag, daar lag ik niet zo wakker van. Niemand lette meer op mij. Achter een gendarme knielend, die wijdbeens in de kuil stond te staren, maakte ik mij op te doen wat me was opgedragen, toen tot ieders verrassing de kreet geslaakt werd dat het identificatieplaatje van Henri Alain Fournier gevonden was. Ik zag zijn schedel, stelde scherp en drukte enkele keren af. Het filmpje haalde ik uit de camera en ik stak het voor de zekerheid in mijn sok.
 
******************************************
Boekhandel van Rossum is gevestigd aan de
Beethovenstraat 32 in Amsterdam.
Ga voor informatie naar www.boekhandelvanrossum.nl


© 2009 Steye Raviez meer Steye Raviez - meer "Ontmoetingen" -
Bezigheden > Ontmoetingen
Memoires van een fotograaf (2) Steye Raviez
0614BZ Alain
Op een dag in mei van het jaar 1992 sloeg de metaaldetector van Jean-Louis, een dertigjarige werkloze kraandrijver, wild uit. Hij bevond zich op dat moment in een bos in de buurt van de stad Verdun, waar tijdens schermutselingen tussen Duitse en Franse soldaten op 22september 1914, de Franse luitenant der eerste klasse Henri Alain Fournier, samen met zijn hele compagnie, spoorloos verdween.

Jean-Louis wist het nog niet maar hij had met zijn vondst het grote mysterie van deze verdwenen compagnie ontraadseld. Na enig graafwerk bleek zich onder zijn voeten een massagraf te bevinden. Eerst stuitte hij op botten, maar botten alleen kunnen een metaaldetector niet op hol doen slaan. Al snel bleek dat rond de botten honderden metalen voorwerpen lagen, zoals kogels, gespen, knopen en insignes van uniformen, waarvan een deel nog vast zat aan halfverteerde resten stof. De lichamen moesten keurig naast elkaar zijn gelegd, maar keurig was het allang niet meer. Geraamtes en schedels waren wat restte van de militairen. Onder een bleek zonnetje werd het graafwerk voortgezet, door een groepje inderhaast opgetrommelde archeologen, die voortvarend aan de slag gingen. Wat de vondst intrigerend maakte was de verwachting dat misschien ook eindelijk uitsluitsel kon worden verkregen over het lot van luitenant Fournier, die een jaar voor zijn dood debuteerde met ‘Le Grand Meaulnes’ een roman die hem postuum wereldroem zou brengen. Net als de beroemde roman ‘Catcher in the rye’ van J.D. Salinger werd het een cultboek voor jongeren op zoek naar zuivere vriendschap en liefde.

Het echte onderzoek vond in november van datzelfde jaar plaats en diende niet alleen om de vraag te beantwoorden of het gebeente van de verdwenen schrijver zich tussen de skeletten bevond, maar ook om licht te werpen op de omstandigheden die blijkbaar geleid hadden tot een massa-executie. Voor Vrij Nederland bezocht ik de plaats des onheils op het hoogtepunt van de graafwerkzaamheden. Na een lange zoektocht door het bos werd ik enkele gendarmes gewaar, die een met linten afgezet terrein bewaakten. Van het maken van foto’s kon geen sprake zijn, heette het al direct bij mijn aankomst. De opgegeven reden was dat mogelijk nog een enkele zeer bejaarde
nabestaande daar bezwaren tegen zou kunnen hebben, een kwestie van piëteit dus. Ik moest beloven niet te fotograferen en pas na die belofte werd me toegestaan de afzetting te passeren en naar de witte, helverlichte tent te lopen waar zich rond de ingang een groepje dik aangeklede mensen had gevormd. Bij de tent werd ik opgevangen door Philip Freriks, die mijn foto’s van tekst zou gaan voorzien. Hij stelde mij voor aan Michel Algrain, leraar aardrijkskunde, een man die in de loop der tijd al veel speurwerk had verricht in deze zaak.

Freriks was van hem te weten gekomen dat er vele geruchten de ronde deden, maar ook dat hij er vrij zeker van was nu eindelijk te kunnen reconstrueren wat er aan de hand was geweest op die fatale septemberdag. Kapitein Boubee had indertijd de aanval bevolen op Duitse soldaten in Rode Kruis uniform, die aan de bosrand enkele gewonde kameraden aan het verzorgen waren geweest. Alain Fournier schijnt na het horen van dat bevel ‘Vive la France!’ te hebben geroepen en vervolgens het vuur hebben laten openen. Een oorlogsmisdaad volgens alle oorlogsconventies.
Even later bleek de compagnie door de Duitse troepen te zijn omsingeld. De hele compagnie werd ontwapend en op initiatief van de Duitse Hauptmann zonder pardon gefusilleerd.

Mijn grote weerzin overwinnend besloot ik te zien wat ik kon doen en ik stapte de tent binnen. Wat ik aantrof zal ik mijn levensdagen niet vergeten. Daar in een groot gat lagen schedels met resten haar, waren plantenwortels door oogkassen gegroeid, lagen skeletten met restanten van uniformen en wonderlijk goed geconserveerde laarzen, met hier en daar een naar buiten stekend stuk bot.
Buiten de tent probeerde ik wat tot mijzelf te komen. Daarbij gesteund door de aanblik van ene Jean-Louis, die zich met een stel andere mannen rond een klein kampvuur bevond. Ze dronken thee met rum om de kou te verdrijven. Vermoedelijk hadden ze geholpen bij het uitgraven en waren stand-by voor als de skeletten moesten worden geruimd.

Ik keerde nog een keer terug onder het tentzeil, waar de speurtocht naar identiteitsplaatjes in volle gang was, een klus die door een vrouw in gele regenjas werd uitgevoerd. Ze lag op enkele brede planken die over het gat waren gelegd. Met een lepel schraapte en wriemelde ze door de botten. Enkele andere betrokkenen keken vanaf de zijkanten gepannen toe. Het gewroet werd zo nu en dan beloond, dan klonk er een triomfantelijke kreet en werd een ketting met naamplaat omhoog gehaald, van een label voorzien en in een rood plastic emmertje gedeponeerd. Intussen was ik gewend geraakt aan de aanblik van al dat vreselijks en was het beven, dat ik vanaf de eerste aanblik onophoudelijk had gedaan, opgehouden. Alles went, zo zat het. Plichtsbesef gebood mij toch enkele foto’s te maken van het tafereel. Die nabestaanden, ach, daar wilde ik ook best rekening mee houden. Aan Paris Match zou ik niets aanbieden, maar een weekblad in Nederland met een bescheiden oplaag, daar lag ik niet zo wakker van. Niemand lette meer op mij. Achter een gendarme knielend, die wijdbeens in de kuil stond te staren, maakte ik mij op te doen wat me was opgedragen, toen tot ieders verrassing de kreet geslaakt werd dat het identificatieplaatje van Henri Alain Fournier gevonden was. Ik zag zijn schedel, stelde scherp en drukte enkele keren af. Het filmpje haalde ik uit de camera en ik stak het voor de zekerheid in mijn sok.
 
******************************************
Boekhandel van Rossum is gevestigd aan de
Beethovenstraat 32 in Amsterdam.
Ga voor informatie naar www.boekhandelvanrossum.nl
© 2009 Steye Raviez
powered by CJ2