archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 10
Jaargang 6
12 maart 2009
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Krabbé legt het er te dik bovenop Gerbrand Muller

0610VG Krabbé
Een tafel vol vlinders van Tim Krabbé, het boekenweekgeschenk van dit jaar, begint mooi. Een man is met drie reisgenoten op weg naar de top van een vulkaan. Hij is al wat ouder, de klim valt hem zwaar, maar hij behoort tot de volhouders: alle andere reisgenoten hebben de beklimming opgegeven en zijn achtergebleven op een lager gelegen rustpunt. Toch ergert hij zich: een van de drie volhouders, een vrouw die een stuk ouder is dan hij, is hem al ver vooruit en volbrengt de tocht zonder een spoor van vermoeidheid. Samen met het reisgezelschap beneden bij de bus teruggekeerd wordt hij op zijn mobiel gebeld door zijn vrouw, enkele sekonden nadat hij zijn telefoon heeft aangezet om haar te bellen - hij verlangde ernaar haar stem te horen. Of hij haar wil terugbellen zodra hij weer in het hotel is. Waarom moet hij haar terugbellen, vraagt hij, ze bellen nu toch al? Die vraag blijft onbeantwoord, zijn vrouw verklaart alleen dat ze van hem houdt, 'heel erg veel.' Vervuld van bange vermoedens keert de man, hij heet Fred, samen met het reisgezelschap in de bus naar het hotel terug. Dat zijn vrouw hem niet direct wilde vertellen wat er is gebeurd voorspelt weinig goeds, er is iets ergs gebeurd, misschien met Bram. ''Hij is dood,' dacht hij.'

De lezer begint sneller te lezen: hij leeft met Fred mee en wil nu maar zo snel mogelijk weten wat voor verschrikkelijks deze even later van zijn vrouw te horen zal krijgen. Maar na een witregel springt het verhaal terug naar jaren geleden. De nieuwsgierige lezer die snel verder bladert in de hoop dat op een van de volgende bladzijden misschien de draad van het begin weer zal worden opgepakt, komt bedrogen uit, het verhaal blijft zich in het verleden afspelen.

Bram blijkt de buitenechtelijke zoon van een vroegere vriendin van Fred. De vader van de jongen heeft zich een paar weken na diens geboorte van kant gemaakt. Fred vat al snel een bijzondere genegenheid voor de jongen op, de jongen raakt op zijn beurt gesteld op Fred, en als de moeder met een andere man trouwt wordt overeengekomen dat Fred de rol van Brams gescheiden vader op zich zal nemen. Jarenlang woont Bram het ene deel van de week bij zijn moeder en stiefvader en het andere deel bij Fred.

Bram is geen gewone jongen: hij is gevoelig, fijnbesnaard, begaafd. Om dat te laten uitkomen neemt Krabbé jammer genoeg soms zijn toevlucht tot zinnen die uit een deeltje in de bouquetreeks lijken te zijn weggelopen. Op een gegeven moment beseft Bram dat er een tijd zal komen waarin hij en zijn vader er niet meer zullen zijn. Fred vindt hem dan voorover liggend op zijn bed, 'zijn hoofd in het kussen, onbedaarlijk snikkend.' 'Met het snikkende jongetje in zijn armen was Fred bijna zelf in huilen uitgebarsten, maar dan van vreugde. De scheiding had niets bedorven: Bram hield nog evenveel van het leven.'
Teleurgesteld door een vriendje komt Bram soms binnen 'met een prachtige flonkerende woedetraan in zijn oog.' (Anders dan bij anderen welt er bij de jongen als hij woedend is blijkbaar maar in één oog een traan op.)

Fred leeft van zijn pen, hij vertaalt, schrijft recensies en reisverhalen. Bram schrijft ook, kleine verhaaltjes, die Fred tot de overtuiging brengen dat er een schrijver in hem steekt. Freds grootste wens is dat hij door zijn aangenomen zoon ver voorbij zal worden gestreefd. Enige tijd vormen beiden een schrijversduo: de zoon gaat met de vader mee op reis en zij publiceren elk hun eigen verslag.

De jongen wordt ouder, en daarmee stiller, ernstiger, stroever. Fred vindt de vrouw van zijn leven, Bram gaat niet meer met hem mee op reis: het plan is bij hem gerijpt om een wereldreis te maken met als eerste bestemming de berg Autaki in Nieuw-Zeeland, waar hij de Steen van Autaki wil aanraken, in navolging van de jonge man Tepuki uit een legende van de Maori's, een verhaal dat grote indruk op de jongen heeft gemaakt. Op zoek naar zijn levenspad vindt Tepuki volgens deze legende niet meer de weg naar huis terug, maar waar hij ook komt ontmoet hij schoonheid, vriendelijkheid en genot. De jongen volvoert de reis, eerst liftend, dan per vliegtuig, hij raakt de Steen aan en keert - anders dan Tepuki en ook anders dan de lezer verwacht - weer naar huis terug.

Het tweede en laatste hoofdstuk wordt gevormd door het dagboek van de intussen negentienjarige jongen. Op de eerste bladzijden wordt verslag gedaan van de ontmoeting met een meisje. Bij deze ontmoeting is er sprake van liefde op het eerste gezicht. De liefde houdt stand, de jongen en het meisje lijken voor elkaar bestemd, ook al praat het meisje een beetje plat en heeft ze, anders dan Bram, geen sterk ontwikkeld taalgevoel. Ze 'doen het' veel met elkaar, op het kamertje van de jongen en in de vrije lucht, niet zelden geven ze zich over aan een 'vluggertje'. De ontboezemingen in het dagboek irriteren hier en daar op de manier waarop dagboeken van verliefde jongens en meisjes de nuchtere buitenstaander vaak kunnen irriteren.

Geleidelijk wordt het dagboek spannender. De jongen wordt steeds meer verscheurd door twijfel. Zijn plan was geld te verdienen om zijn wereldreis voort te zetten, maar dan zal hij het meisje voor langere tijd achter moeten laten, en wil hij dat wel, ook al zegt zij dat ze geduldig op zijn terugkomst zal blijven wachten? De verwarring van de jongen groeit, hij weet hoe langer hoe minder wat hij wil en bijna onmerkbaar bekruipt hem de twijfel of hij wel van het meisje houdt. 'En ineens, als een ruiter die door een rover van zijn paard wordt getrokken, wist ik het: ik hou niet meer van Emma.' Een mooi beeld. De jongen kan schrijven, zeker als Krabbé zijn pen vasthoudt. Hij neemt de noodlottige beslissing met het meisje te breken. Wie bekend is met Krabbé's werk zal terugdenken aan Kathy's dochter, waarin de hoofdpersoon, luisterend naar de naam Tim Krabbé, na een korte verhouding breekt met het meisje Kathy, een beslissing die hij later bitter zal betreuren. Aan het eind van het dagboek zit de jongen voor een tafel vol vlinders…

Maar de lezer van dit stukje die het boekenweekgeschenk in zijn bezit heeft maar het nog niet ter hand heeft genomen, moet nu zijn computer afsluiten en het gaan lezen. Het leest prettig, 'als een trein', zoals alle boeken van Tim Krabbé, en het zit knap in elkaar.

Misschien te knap. Voor mij ligt het er op veel plaatsen te dik bovenop. Bram is geen gewoon kind. Dat wordt in het begin mooi verwoord: Bram had 'iets glunders, een plezier in zijn bestaan dat mensen op straat naar hem deed omkijken en soms nog eens omkijken, alsof ze zoveel mogelijk van dat plezier in zich wilden opnemen.' En: 'Er school iets glorieus, iets groots in dat jongetje.' Maar direct hierna laat de auteur Fred zeggen: 'Bram, jij bent geen confectie. Je kent het woord nog niet, maar je zult het toch onthouden. Je steekt uit boven de gewoonheid om je heen.' Krabbé lijkt er niet op te vertrouwen dat hij de lezer met de voorgaande zinnen al voldoende overtuigd heeft van het bijzondere karakter van de jongen. Te vaak wordt op de volgende bladzijden ook verteld dat voor Bram 'leven' zijn liefste bezigheid is - origineel voor een jongen van nog geen tien. En tragisch, dient de lezer te beseffen nadat hij de laatste bladzijden van het boek gelezen heeft.

Mijn voorkeur gaat uit naar verhalen waarvan de constructie, hoe geraffineerd ook, niet opvalt, terwijl de grillige gebeurtenissen zich voordoen op een manier dat je je niet kan voorstellen dat ze anders dan zó hadden kunnen lopen. Het vertelde is niet bedacht, het voltrekt zich voor je ogen - ogen die eerst misschien nog nauwelijks willen geloven wat ze zien. En zo onwaarschijnlijk als het verhaal mag zijn, zo geloofwaardig is het tegelijkertijd. Zo'n boek is dit boekenweekgeschenk niet, en het kan dan ook niet de vergelijking doorstaan met Remco Camperts Sombermans actie, het boekenweekgeschenk van 1985. Ik zou me kunnen voorstellen dat een herschreven versie van Een tafel vol vlinders die vergelijking misschien wel zou kunnen doorstaan. In die versie zouden dan de sentimentele zinswendingen moeten zijn geschrapt en de nadrukkelijke aanwijzingen weggelaten.
 
************************
Nieuwsgierig naar de uitgaven
van uitgeverij De Sneeuwstorm?
Verwen uzelf en vraag gratis
Het laatste Vlugschrift aan via:


© 2009 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Krabbé legt het er te dik bovenop Gerbrand Muller
0610VG Krabbé
Een tafel vol vlinders van Tim Krabbé, het boekenweekgeschenk van dit jaar, begint mooi. Een man is met drie reisgenoten op weg naar de top van een vulkaan. Hij is al wat ouder, de klim valt hem zwaar, maar hij behoort tot de volhouders: alle andere reisgenoten hebben de beklimming opgegeven en zijn achtergebleven op een lager gelegen rustpunt. Toch ergert hij zich: een van de drie volhouders, een vrouw die een stuk ouder is dan hij, is hem al ver vooruit en volbrengt de tocht zonder een spoor van vermoeidheid. Samen met het reisgezelschap beneden bij de bus teruggekeerd wordt hij op zijn mobiel gebeld door zijn vrouw, enkele sekonden nadat hij zijn telefoon heeft aangezet om haar te bellen - hij verlangde ernaar haar stem te horen. Of hij haar wil terugbellen zodra hij weer in het hotel is. Waarom moet hij haar terugbellen, vraagt hij, ze bellen nu toch al? Die vraag blijft onbeantwoord, zijn vrouw verklaart alleen dat ze van hem houdt, 'heel erg veel.' Vervuld van bange vermoedens keert de man, hij heet Fred, samen met het reisgezelschap in de bus naar het hotel terug. Dat zijn vrouw hem niet direct wilde vertellen wat er is gebeurd voorspelt weinig goeds, er is iets ergs gebeurd, misschien met Bram. ''Hij is dood,' dacht hij.'

De lezer begint sneller te lezen: hij leeft met Fred mee en wil nu maar zo snel mogelijk weten wat voor verschrikkelijks deze even later van zijn vrouw te horen zal krijgen. Maar na een witregel springt het verhaal terug naar jaren geleden. De nieuwsgierige lezer die snel verder bladert in de hoop dat op een van de volgende bladzijden misschien de draad van het begin weer zal worden opgepakt, komt bedrogen uit, het verhaal blijft zich in het verleden afspelen.

Bram blijkt de buitenechtelijke zoon van een vroegere vriendin van Fred. De vader van de jongen heeft zich een paar weken na diens geboorte van kant gemaakt. Fred vat al snel een bijzondere genegenheid voor de jongen op, de jongen raakt op zijn beurt gesteld op Fred, en als de moeder met een andere man trouwt wordt overeengekomen dat Fred de rol van Brams gescheiden vader op zich zal nemen. Jarenlang woont Bram het ene deel van de week bij zijn moeder en stiefvader en het andere deel bij Fred.

Bram is geen gewone jongen: hij is gevoelig, fijnbesnaard, begaafd. Om dat te laten uitkomen neemt Krabbé jammer genoeg soms zijn toevlucht tot zinnen die uit een deeltje in de bouquetreeks lijken te zijn weggelopen. Op een gegeven moment beseft Bram dat er een tijd zal komen waarin hij en zijn vader er niet meer zullen zijn. Fred vindt hem dan voorover liggend op zijn bed, 'zijn hoofd in het kussen, onbedaarlijk snikkend.' 'Met het snikkende jongetje in zijn armen was Fred bijna zelf in huilen uitgebarsten, maar dan van vreugde. De scheiding had niets bedorven: Bram hield nog evenveel van het leven.'
Teleurgesteld door een vriendje komt Bram soms binnen 'met een prachtige flonkerende woedetraan in zijn oog.' (Anders dan bij anderen welt er bij de jongen als hij woedend is blijkbaar maar in één oog een traan op.)

Fred leeft van zijn pen, hij vertaalt, schrijft recensies en reisverhalen. Bram schrijft ook, kleine verhaaltjes, die Fred tot de overtuiging brengen dat er een schrijver in hem steekt. Freds grootste wens is dat hij door zijn aangenomen zoon ver voorbij zal worden gestreefd. Enige tijd vormen beiden een schrijversduo: de zoon gaat met de vader mee op reis en zij publiceren elk hun eigen verslag.

De jongen wordt ouder, en daarmee stiller, ernstiger, stroever. Fred vindt de vrouw van zijn leven, Bram gaat niet meer met hem mee op reis: het plan is bij hem gerijpt om een wereldreis te maken met als eerste bestemming de berg Autaki in Nieuw-Zeeland, waar hij de Steen van Autaki wil aanraken, in navolging van de jonge man Tepuki uit een legende van de Maori's, een verhaal dat grote indruk op de jongen heeft gemaakt. Op zoek naar zijn levenspad vindt Tepuki volgens deze legende niet meer de weg naar huis terug, maar waar hij ook komt ontmoet hij schoonheid, vriendelijkheid en genot. De jongen volvoert de reis, eerst liftend, dan per vliegtuig, hij raakt de Steen aan en keert - anders dan Tepuki en ook anders dan de lezer verwacht - weer naar huis terug.

Het tweede en laatste hoofdstuk wordt gevormd door het dagboek van de intussen negentienjarige jongen. Op de eerste bladzijden wordt verslag gedaan van de ontmoeting met een meisje. Bij deze ontmoeting is er sprake van liefde op het eerste gezicht. De liefde houdt stand, de jongen en het meisje lijken voor elkaar bestemd, ook al praat het meisje een beetje plat en heeft ze, anders dan Bram, geen sterk ontwikkeld taalgevoel. Ze 'doen het' veel met elkaar, op het kamertje van de jongen en in de vrije lucht, niet zelden geven ze zich over aan een 'vluggertje'. De ontboezemingen in het dagboek irriteren hier en daar op de manier waarop dagboeken van verliefde jongens en meisjes de nuchtere buitenstaander vaak kunnen irriteren.

Geleidelijk wordt het dagboek spannender. De jongen wordt steeds meer verscheurd door twijfel. Zijn plan was geld te verdienen om zijn wereldreis voort te zetten, maar dan zal hij het meisje voor langere tijd achter moeten laten, en wil hij dat wel, ook al zegt zij dat ze geduldig op zijn terugkomst zal blijven wachten? De verwarring van de jongen groeit, hij weet hoe langer hoe minder wat hij wil en bijna onmerkbaar bekruipt hem de twijfel of hij wel van het meisje houdt. 'En ineens, als een ruiter die door een rover van zijn paard wordt getrokken, wist ik het: ik hou niet meer van Emma.' Een mooi beeld. De jongen kan schrijven, zeker als Krabbé zijn pen vasthoudt. Hij neemt de noodlottige beslissing met het meisje te breken. Wie bekend is met Krabbé's werk zal terugdenken aan Kathy's dochter, waarin de hoofdpersoon, luisterend naar de naam Tim Krabbé, na een korte verhouding breekt met het meisje Kathy, een beslissing die hij later bitter zal betreuren. Aan het eind van het dagboek zit de jongen voor een tafel vol vlinders…

Maar de lezer van dit stukje die het boekenweekgeschenk in zijn bezit heeft maar het nog niet ter hand heeft genomen, moet nu zijn computer afsluiten en het gaan lezen. Het leest prettig, 'als een trein', zoals alle boeken van Tim Krabbé, en het zit knap in elkaar.

Misschien te knap. Voor mij ligt het er op veel plaatsen te dik bovenop. Bram is geen gewoon kind. Dat wordt in het begin mooi verwoord: Bram had 'iets glunders, een plezier in zijn bestaan dat mensen op straat naar hem deed omkijken en soms nog eens omkijken, alsof ze zoveel mogelijk van dat plezier in zich wilden opnemen.' En: 'Er school iets glorieus, iets groots in dat jongetje.' Maar direct hierna laat de auteur Fred zeggen: 'Bram, jij bent geen confectie. Je kent het woord nog niet, maar je zult het toch onthouden. Je steekt uit boven de gewoonheid om je heen.' Krabbé lijkt er niet op te vertrouwen dat hij de lezer met de voorgaande zinnen al voldoende overtuigd heeft van het bijzondere karakter van de jongen. Te vaak wordt op de volgende bladzijden ook verteld dat voor Bram 'leven' zijn liefste bezigheid is - origineel voor een jongen van nog geen tien. En tragisch, dient de lezer te beseffen nadat hij de laatste bladzijden van het boek gelezen heeft.

Mijn voorkeur gaat uit naar verhalen waarvan de constructie, hoe geraffineerd ook, niet opvalt, terwijl de grillige gebeurtenissen zich voordoen op een manier dat je je niet kan voorstellen dat ze anders dan zó hadden kunnen lopen. Het vertelde is niet bedacht, het voltrekt zich voor je ogen - ogen die eerst misschien nog nauwelijks willen geloven wat ze zien. En zo onwaarschijnlijk als het verhaal mag zijn, zo geloofwaardig is het tegelijkertijd. Zo'n boek is dit boekenweekgeschenk niet, en het kan dan ook niet de vergelijking doorstaan met Remco Camperts Sombermans actie, het boekenweekgeschenk van 1985. Ik zou me kunnen voorstellen dat een herschreven versie van Een tafel vol vlinders die vergelijking misschien wel zou kunnen doorstaan. In die versie zouden dan de sentimentele zinswendingen moeten zijn geschrapt en de nadrukkelijke aanwijzingen weggelaten.
 
************************
Nieuwsgierig naar de uitgaven
van uitgeverij De Sneeuwstorm?
Verwen uzelf en vraag gratis
Het laatste Vlugschrift aan via:
© 2009 Gerbrand Muller
powered by CJ2