archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
Nummer 8 Jaargang 6 12 februari 2009 |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Beschouwingen > Het leven zelf | ||||
Moet de krant kiezen? (2) | Peter Schröder | |||
Warna Oosterbaan en Hans Wansink geven in hun boek 'De krant moet kiezen' *) hun visie op de erosie van de bestaanszekerheid van serieuze kranten en komen met aanbevelingen voor een keuze waarmee het ongunstige tij zou kunnen worden gekeerd. In het vorige nummer van De Leunstoel waren naar aanleiding van het boek bespiegelingen te lezen over de huidige krantenproblemen. Dit keer een vervolg.
Gemengde gevoelens
Het gaat bedrijfseconomisch minder goed met NRC-Handelsblad dan vroeger (minder lezers, minder advertenties). De redactie van de krant doet zijn best om vorm en inhoud aan te passen aan veronderstelde veranderingen in de lezersdoelgroep en de mediawereld. Door die veranderingen gaat het ook met de inhoud minder goed. Ik ben NRC-Handelsblad nog steeds trouw, maar dat is eigenlijk ondanks die redactionele aanpassingen. Van mij (en wie weet meer mensen in mijn verouderend leeftijdscohort van het lezersbestand) hoeft er aan de flankerende inhoud van de krant niet al te veel te veranderen. Kranten zijn tot op zekere hoogte ook veroordeeld tot dat leeftijdscohort in het lezersbestand waarmee de meeste ‘voeling’ bestaat. Verjonging van tijdschriften en kranten is een ongewisse onderneming. Of de verjonging van NRC-Handelsblad zoden aan de dijk zet valt ook minder goed na te gaan omdat er ook die andere tegenkracht aan het werk is: die van de nieuwere media. Op zoek dus naar iets spannenders dan de televisie en het Internet te bieden hebben? Wanhopig op zoek naar de gunst van beeldschermkijkers? Met het risico nieuwe doelgroepen niet te bereiken en oudere lezers van zich te vervreemden? Een tijdloos krantendilemma? Of valt er hoop te putten uit de tussenoplossing van het gestroomlijnde en handzame nieuwe krantje ‘nrc next’, door Oosterbaan en Wansink terecht opgevoerd als een (onverwacht) succes.
Kwaliteit en kwantiteit
Daar zijn we dan bij het boek van Oosterbaan en Wansink. Ze zien een einde aan een ‘Gouden Tijdperk’ van de traditionele Nederlandse dagbladen. Het gaat dan niet om de veranderingen in de lastig te meten inhoud (kwaliteit?), maar om het verloop van de kwantiteit, zoals te volgen in de oplagen (in 1970 4 mln., in 1976 4.6 mln. In 2008 3.6 mln.).
De kwantiteit van het aantal bedrukte tekst- en advertentiepagina’s of van het aantal krantemedewerkers komen niet ter sprake. Grosso modo zien ze de stijging als een effect van gestegen welvaart en opleidingsniveau van het lezerspotentieel en de daling als effect van de verdere penetratie (verdringende concurrentie) van televisie en Internet (en ‘gratis’ dagbladen). De mogelijkheid dat veranderingen in de kwaliteit van de journalistieke productie een rol spelen (de serieuze krant verliest met onnozeler stukjes serieuze lezers, óf: de serieuze krant weet zich verzekerd van een krimpende, maar steeds meer passende en selecte lezerschare) komt niet aan de orde. Niet verrassend misschien: een serieuze behandeling van dat kwaliteitsaspect zou een bijna onmogelijke berg werk met zich brengen en kent veel valkuilen. Maar het wringt natuurlijk wel als de auteurs zeggen dat het hen te doen is om de toekomst van de kwaliteitsjournalistiek.
Kwaliteit
Kwaliteit. Moeilijk. Terzijde: Kunstenaars en Wetenschappers voeren Kwaliteit hoog in het vaandel als het gaat om een beroep op overheidssubsidie. Wie bepaalt die kwaliteit? De beroepsgroep zelf: de slagers keuren hun eigen vlees. De regering kent een stelselverantwoordelijkheid en beoordeelt financiële aanspraken gelukkig niet alleen op de kwaliteit (probeer u voor te stellen wat de burgers aan moeten met 20 kwalitatief hoogstaande gesubsidieerde operagezelschappen of 7000 gesubsidieerde kwaliteitsdichters) maar ook op de pluriformiteit, de toegankelijkheid en de duurzaamheid van het aangebodene.
De stelselverantwoordelijkheid geldt ook het Publiek Domein van de informatievoorziening. Maar subsidies (staatspropaganda!?) komen wel terecht bij de Publieke Omroep (Kwaliteit? Pluriformiteit? Duurzaamheid?) en gaan nauwelijks naar kwaliteitskranten. Oneerlijk? Gelukkig maar. Voor kranten (vrijheid van meningsuiting en meningsvorming) is nog niks beters uitgevonden dan een tastbare markt van vraag en aanbod en misschien zijn er eigenlijk nauwelijks marktimperfecties: waarom zou de kwaliteit niet vertaald kunnen worden in passende oplagen verzorgd door een afdoend journalistenbestand?
De buitenlanden
In de jaren 60 van de vorige eeuw werd al duidelijk dat serieuze kranten in veel buitenlanden buiten de grote steden maar heel onvolledig werden verspreid. In de VS, Frankrijk, Engeland of Duitsland kon je toen al in stevige provincieplaatsen (ook miljoenensteden) weinig meer dan sufferdjes of boulevardkranten kopen. Lezers haakten af en keken meer en meer naar de televisie voor hun ...nieuws. Nieuws dat in een marktgestuurd (?) homogeniseringsproces steeds verder verwaterd raakte. Zette dit proces in Nederland later alsnog in?
Voor serieuze krantenlezers werden dagbladen in de hele westerse wereld op den duur steeds minder aantrekkelijk. Tot uw dienst. Maar er zijn nog altijd heel wat kwaliteitskranten (met of zonder roddelrubriek en horoscoop) over. Oosterbaan en Wansink zijn langs geweest bij een aantal van die zusterkranten. Ze hebben hun licht ook opgestoken bij universitaire mediadeskundigen. Hun inbreng lijkt zich te beperken tot de borrelpraat (internet maakt andere mensen, een andere economie, massa-individualisering, directe democratie, eindelijk vraagsturing, kranten zijn net zo achterhaald als stoomtreinen / zeilpassagiersschepen / diligences etc.) die in het café en op de teevee gangbaar is. Bij de buitenlandse kranten kregen ze steeds ongeveer hetzelfde te horen: het lezersbestand krimpt, we krijgen de begroting niet meer rond, we proberen een Internet-strategie te ontwikkelen waarmee we het hoofd boven water kunnen houden, maar we zien de toekomst niet vol vertrouwen tegemoet.
Kleiner en fijner?
Minder lezers, dat betekent minder journalisten en minder advertenties. Betekent het ook minder kwaliteit? Bieden de kranten met de hoogste oplagen de meeste kwaliteit? (Is de kwaliteit van teeveeprogramma’s een afgeleide van de kijkcijfers?) Betekent minder lezers niet vooral een journalistiek werkgelegenheidsprobleem? Bij een gelijkblijvend aantal kranten betekent minder lezers een kleiner journalistencorps en als die krimp niet gecompenseerd wordt door harder werken en/of meer talent valt er per krant minder goeds te lezen. Maar waarom zou je het kwaliteitsaanbod niet kunnen concentreren door de knapste journalisten aan het werk te zetten in een kleiner aantal kwaliteitskranten? (Zijn we het prachtvoorbeeld van de 1-manskrant 'I.F. Stone’s Weekly' vergeten?) valt er geen nieuwe marktstrategie te bedenken voor kranten met serieuze inhoud, gericht op serieuze mensen?
The Economist
Er is een goed voorbeeld van een kwaliteitsweekblad dat al jaren een journalistiek aanbod brengt dat naar inhoud en vorm het meeste andere krantenpapier overbodig maakt: The Economist. De kwaliteit van The Economist is het resultaat van het management van het (relatief zeer hooggekwalificeerde) beschikbare journalistieke talent. De samenstelling van de inhoud, de vraagstelling van de items, de opzet van de berichtgeving, het benaderen van de bronnen, de inzet van de medewerkers, de procesgang bij het verifiëren, schrappen, redigeren en corrigeren is daar serieus ingericht. (Vergelijk dat eens met die buslading parlementaire/politieke journalisten en voorlichters die elkaar in Den Haag verdringen bij het non-nieuws, vergelijk dat eens met de leuterglossy 'NRC Focus'). Klopt het dat The Economist het ook bij het hedendaagse informatiebombardement zakelijk goed lijkt vol te houden? Zijn gezag is er in ieder geval niet minder op geworden.
Organisatie en inbedding
De organisatie van The Economist is ingebed in een complex van flankerende diensten (advies, database, research etc.; blad, archief en diensten zijn deels ook op de Website bereikbaar), het eigendom berust voor 50% bij de redactie en voor 50% bij uitgever Pearson. In het bestuur zit een batterij zwaargewichten uit bedrijfsleven en bestuur. De organisatie lijkt een sterk punt en dat lijkt ook te gelden voor de marketingstrategie. De samenstelling van en de binding met de lezers moet een andere kracht van het blad zijn. Vormen bedrijven en instituties een hoofdbestanddeel van het lezers/abonneebestand? Het zou me niet verbazen. Maar ook voor gewone mensen (burgers) is het blad zeer toegankelijk: mooi geschreven, overal in de kiosk te vinden – van geinige opleukerij is niets te bespeuren.
Hoe het bij The Economist in de praktijk echt werkt, of ze daar misschien ook niet aan de rand van de afgrond staan zou ik niet weten, het is jammer dat Oosterbaan en Wansink daar niet zijn langsgeweest om te horen hoe het er in onze virtuele tijden voor staat.
Wie voelt zich aangesproken?
'De krant moet kiezen' is de titel van het boek en Oosterbaan en Wansink zouden graag zien dat de kwaliteitskrant kiest voor een serieus aanbod, gebracht door serieuze, zelfbewuste journalisten. Ze doen 7 verstandige aanbevelingen om een verandering in die richting tot stand te brengen. Ze verwachten een gunstig effect van journalistiek zelfvertrouwen, een serieuze klachtenverwerking, minder infotainment, vlottere presentatie, meer analyse, een zuiverder zakelijke basis en het ontwikkelen en onderhouden van goede expertise bij redacties en medewerkers. Helaas worden deze behartenswaardige zaken niet geadresseerd: wie moeten zich aangesproken voelen en aan de slag gaan? Uitgevers? Redacties? Zo ja, van welke kranten? Verenigingen van journalisten? Universitaire geleerden in de mediastudies? Individuele verslaggevers? Zoals het er nu staat kunnen alle betrokkenen de andere kant op kijken. Uit journalistieke afstandelijkheid/onpartijdigheid zich hier in bestuurlijk/politieke naïviteit?
Wie lezen er graag?
Uiteindelijk valt niet te ontkomen aan een belangrijker vraag: is het mogelijk een serieuze krant te maken voor een publiek dat zich zelden laat kennen als serieus? Is er voldoende draagvlak van geïnteresseerde burgerlezers? Wordt '... het oordeel over maatschappelijke en de politieke antwoorden daarop' niet overwegend gedomineerd door de onserieuze televisie? Dat moge dan ongenuanceerd en stijlloos toegaan, maar is het erg voor de democratie? (Er zijn politicologen die betogen dat niet alleen betrouwbare politici als Willem Drees in het televisietijdperk buiten spel zouden staan, maar net zo goed akelige dictators als Stalin en Hitler.) Het zou me niet verbazen als het met de besluitvorming in onze democratie voorlopig vooral goed gaat omdat we hier beschikken over een redelijk functionerend en stabiel bestuursapparaat. Valt daar, bij de instellingen van de overheid, maar ook bij bedrijven geen lezerspubliek voor een serieuze krant aan te boren?
De instituties
Laatst maakte ik een politiek debat mee over de bestrijding van, laten we zeggen, de overconsumptie in Nederland. Men probeerde een antwoord te vinden op de vraag of de bestrijding van die overconsumptie een ‘taak’ van De (Rijks) Overheid moest zijn of van Het Individu. Het heil leek te moeten komen uit de huiskamer of uit de Tweede Kamer. Ik ben behoorlijk oud en vroeg me af of niemand (meer, in navolging van kletsmajoor Paul Frissen) wist te bedenken dat er tussen burgers en overheden nog steeds goed werkende organisaties (het ‘middenveld’, de organisaties van onderwijs en zorg, het bedrijfsleven) bestaan die op dergelijke vraagstukken kunnen worden aangesproken. Hebben de besturen en experts van die (serieuzere) organisaties (en ook die van de lagere ‘overheden’) niet grote belangen bij een serieuze kwaliteitskrant? Bij een dag/weekblad als The Economist? Zou het niet mogelijk zijn een kwaliteitskrant te maken voor die doelgroep en tegelijk voor het meer serieuze bestanddeel van het algemenere publiek? Kunnen we dan eindelijk eens iets verstandigs lezen over de financiële wereld en de milieuschade?
Een plaats voor rustige en verstandige mensen
Het hoeft geen grote krantenonderneming te zijn die bezwijkt onder de schaalnadelen, laten we het houden op ‘lean and mean’. Laten we het bekijken vanuit de oerjournalistieke invalshoek, vanuit de avontuurlijke jonge geesten die er alles aan gelegen is een mooi stukje met een verrassende boodschap in de krant gedrukt te krijgen (beginnend met de schoolkrant). Zijn echte journalisten vaak niet veel meer geïnteresseerd in mooie prestaties waarmee eer kan worden ingelegd dan in fors salaris/honorarium? Kan er niet een mooie krant van gedreven journalisten worden opgezet, genetwerkt aan degelijke en serieuze kennisinstituten bij universiteiten, bedrijven en overheden? Een goede serieuze krant voor rustige en serieuze lezers?
Warna en Hans: aan de slag!, er moeten genoeg avontuurlijke journalisten en genoeg echte (universitaire) experts zijn die graag iets moois en doordachts kwijt willen op echt krantenpapier! Trommel een gezelschap van een man of 10 op en kijk wat er wel en niet te bedenken valt!
Verstaanbaarheid
Een van de schadelijke effecten van de gangbare journalistiek op televisie en Internet is de opkomst van de onbeschofte assertiviteit. Niemand kan meer uitspreken, ‘scoren’ vereist interruptie! catchy oneliners! te kakken zetten! dooddoeners! lawaai! We vinden het op de televisie, op het congres, op straat en in de klas.
Als we steeds minder goed door het gekakel en het gepapegaai kunnnen heenkomen kan het voor de democratie zeer heilzaam zijn als we ongestoord kunnen lezen – in een kwaliteitskrant.
*) Warna Oosterbaan en Hans Wansink: De Krant Moet Kiezen;
De toekomst van de kwaliteitsjournalistiek
Prometheus, Amsterdam, 2008, € 19.50
****************************************
De Leunstoel is gebouwd door Peppered.
Ga voor informatie over dat bureau naar www.peppered.nl |
||||
© 2009 Peter Schröder | ||||
powered by CJ2 |