Een kampeerkamp voor kampeerders
We zijn op een camping beland aan de Costa Brava. Wat je niet allemaal voor je kinderen doet! Hun doel is in ieder geval bereikt: het stikt hier van de Nederlandse tieners en ze zijn dus constant spoorloos. De camping valt overigens best mee. Je wandelt zo van de camping het niet al te drukke strand op, het sanitair is brandschoon en het weer is warm tot heet. Opgeschoten jongens in uniform, door onze kinderen al snel ‘de silencio’s’ gedoopt, zorgen voor een serene rust. Een prima omgeving om te slapen en te lezen.
Ik lees ‘Les fleurs bleues’ van Raymond Queneau. Het gaat over een man op een woonboot die veel venkellikeur (essence de fenouil, ik weet niet eens of het echt bestaat, maar het moet een soort pastis, of absint zijn) drinkt, veel slaapt en dan droomt dat hij een libertijnse hertog is, die droomt dat hij een man op een woonboot is. Zijn privé-alchemist heeft per ongeluk de venkellikeur uitgevonden. De woonbootman heet Cidrolin (‘si drôle, hein’?) en de hertog is de duc d’Auge (hertog Trog), een schier onsterfelijk mens die gelijkgezinde edellieden als baron Gilles de Rais (Blauwbaard) en markies Donatien de Sade tot zijn vriendenkring mag rekenen. D’Auge is overigens, hoewel zijn handjes wat los zitten en hij zijn château zijn ‘châtiau’ noemt (zou kasteel iets met kastijden te maken hebben?), aanmerkelijk minder bloeddorstig dan zijn vrienden.
Ik kom zelf ook voor in het boek, want vlak bij Cidrolins woonboot bevindt zich een camping. Cidrolin gaat af en toe een kijkje nemen op dit ‘camp de campigne pour des campeurs’, waar ‘achter het ijzerdraad Goddammers, Brabanders, Nederlanders, Finstaligen, Picten, Galliërs, Teutonen en Scandinaviers vakantie vieren, wat eruit bestaat dat ze vanaf hun caravan of tent naar de wc’s, van de wc’s naar de douches, van de douches naar de kantine en van de kantine weer terug naar hun caravan of tent lopen, net zo lang totdat ze weer de terugweg nemen naar Elsinor, Salzburg, Uppsala, of Aberdeen’. In de bloedhitte dommel ik regelmatig weg en droom dan van Queneau die een boek schrijft over een man op een woonboot, die droomt dat hij een libertijnse hertog is, die droomt van een man op een woonboot die af en toe een kijkje gaat nemen bij de camping waar hij mij een rondje tent, wc, douche, kantine, tent ziet lopen, waarna ik een boek van Queneau lees, die een boek schrijft …
Ik weet nog steeds niet waarom er juist blauwe bloemen aan het einde van het boek opbloeien. Venkel heeft witte bloemen.
Dali’s auto
Niet ver van ons kampeerkamp voor kampeerders ligt Figueras, dat in de algemene vercatalanisering tegenwoordig Figueres heet. Figueres is een verschrikkelijk stadje met een paar mooie straten, een indrukwekkend fort en het prachtige Salvador Dalimuseum. Het Dalimuseum lijkt wel een bedevaartsoord. Je moet minstens twee uur in de rij staan alvorens je naar binnen kunt, maar het is die moeite alleszins waard. Het museum is een groot overdonderend rariteitenkabinet. Het leukste is dat er van alles gaat bewegen als je er een muntje in gooit. Dat is nog eens een museum!
Het prachtigste vind ik de enorme Cadillac op de binnenplaats. Als je een muntje in een gleuf gooit regent het in die auto over de inzittenden en de woekerende klimplanten. Onwillekeurig speelt het nummer ‘Dali’s Car’ van Captain Beefheart door mijn hoofd. Zou dat op deze auto geïnspireerd zijn? Dali was een autogek. In zijn autobiografie schrijft hij dat hij door Parijs reed in een Rolls Royce gevuld met bloemkolen op weg naar een bijeenkomst waar hij, als irrationele Spanjaard, die overrationele Fransen een stuk rauwe en bloedende waarheid ging opdienen over de overeenkomst tussen rhinoceroshoorns, de kantkloster van Vermeer, zonnebloemen en bloemkolen. Dat ging hem uiteraard uitstekend af en een ovationeel applaus was zijn deel.
De kinderen, die we met geweld van ons kampeerkamp hebben weggerukt, zijn ook helemaal weg van het museum. Ze vragen naar de betekenis van van alles en nog wat. Meestal moet ik het antwoord schuldig blijven. Alleen over de zachte horloges herinner ik me de mening van de schilder. ‘Hard of zacht doet er niet,’ zo heeft hij ooit gezegd ‘als ze maar op tijd lopen’. Zo, toch nog wat aan de opvoeding gedaan!
Op de terugweg zet ik per ongeluk een CD met gedichten van Kurt Schwitters op. Dat vinden ze helemaal niets. Ik probeer enige uitleg te geven en wijs op de overeenkomsten tussen de Dada van Schwitters en het Surrealisme van Dali. Ik weet pas de belangstelling te trekken als ik vertel over een man, Marcel Duchamp, die de Mona Lisa van een Salvador Dali-snorretje voorzag en een fietswiel op een krukje en een urinoir tot kunst had verheven. Dali was een bewonderaar van Duchamp. Samen bogen ze zich ondermeer over de vraag of men het al dan niet noodzakelijk zou vinden om het Louvre in de fik te steken. Die verhalen vinden ze nou weer wel geinig, maar ‘Das Husten Scherzo’ van Schwitters moet uit.
Wastinktierzo?
Als we enige tijd in ons appartement in Barcelona verkeren, schiet me de beginzin van ‘Zazie dans le métro’, Queneaus beroemdste roman, te binnen. ‘Doukipudonktan’? Hoe zou je dat moeten vertalen? Als je schrijft ‘waarom stinkt iedereen hier zo verschrikkelijk’ is het effect weg. Bovendien is het in mijn geval geen iemand, maar een iets dat stinkt. In ons alleszins keurige en gerieflijke appartementje is de wc verstopt geraakt en we zijn het telefoonnummer van de eigenaar kwijt. Wat doe je dan? Je knijpt je neus dicht. Zaten we nog maar op het kampeerkamp voor kampeerders.
De penetrante geur is in ieder geval een stimulans om er opuit te trekken. Gelukkig kunnen wij, in tegenstelling tot Zazie, wel met de metro. Binnen een mum van tijd lopen we over de Ramblas. De kinderen vergapen zich aan de stalletjes met levende dieren en de uitzinnig uitgedoste levende standbeelden. Ik kijk naar boven en zie dat er een banier met de Mona Lisa met snor van Duchamp aan een lantaarnpaal hangt. Aan de volgende paal hangt zijn urinoir te wapperen.
In het Museo Nacional D'Art de Catalunya is er een tentoonstelling van Man Ray, Picabia en Duchamp. Daar wil ik heen!
Het teken van het kwaad
Maar eerst gaan we naar Park Güell. Op de weg erheen komen we langs een blinde muur waar leuzen tegen grondspeculatie op gekalkt staan. Het valt me op dat alle s’en in de tekst zijn vervangen door dollartekens om het duivelse van grondspeculatie te benadrukken. Alle e’s zijn gewoon e’s en geen eurotekens. Blijkbaar legt de euro het nog steeds af tegen de dollar als teken van het kwaad.
Niet voor niets noemde André Breton, de stijle paus van het surrealisme, Salvador Dali ‘Avida Dollars’ toen deze de voorkeur gaf aan een leven als een in de rijkste kringen gevierd kunstenaar boven een leven in de communistische partij. Er zit ook geen ‘euro’ in Salvador Dali.
In Raymond Queneau, die al eerder geweigerd had om Breton te volgen naar de PCF, zit wel een ‘euro’. Je kunt er ‘Mannyaque d´Euro’ van maken! Dat had Raymond vast leuk gevonden.
Nu debout a Park Güell
In Park Güell is het snikheet. Landerig hangen de toeristen in de mozaïekbanken en fotograferen elkaar. Dan komt er opeens een man aanlopen. Er stijgt een opgewonden geroezemoes op.
De man wandelt doodgemoedereerd, vergezeld van een vriend, door het park. Niets bijzonders. Behalve dan dat hij, op een paar sneekers en sokken na, volkomen naakt is.
De meeste mensen reageren lacherig. Ze pakken hun fototoestellen om deze merkwaardige gebeurtenis vast te leggen voor de mensen thuis. Sommige moeders reageren verontwaardigd. ‘C’est honteux,’ hoor in een Française zeggen ‘il y a tant des petits enfants ici’.
Mijn zoon – niet meer zo petit - pikt mijn camera en zet een sprint in. Hij komt terug met een niets verhullende foto. 'Complete frontal nudity'. Voor de Leunstoel selecteer ik toch maar een discretere foto met alleen zijn billen.
Nepkut
De dames willen shoppen dus ik ga alleen met Max naar het Museo Nacional D'Art de Catalunya, oftewel het MNAC. Het MNAC ligt ergens op de Montjuic. We lopen vanaf het Plaza de Catalunya naar het standbeeld van Columbus. Het blijkt nog een stuk verder weg te zijn. Gelukkig treffen we aan de voet van de Montjuic roltrappen aan die ons naar boven zoeven, naar een imposant paleisachtig gebouw. Na iedere roltrap wordt het uitzicht op Barcelona prachtiger en het museum imposanter.
Op het terras voor het museum drinken we een drankje (peperduur) alvorens een kaartje (spotgoedkoop) voor de Man Ray, Picabia, Duchamp tentoonstelling te kopen. Het is prachtig. Alles is er. De bizarre foto’s van Man Ray, de mysterieuze schema’s van Picabia en natuurlijk Duchamp. ‘Het Grote Glas’, ‘Het Urinoir’, ‘Het Fietswiel’ en de ‘Mona Lisa Met Snor’. Ik leg Max uit wat de letters LHOOQ betekenen die er boven geschreven zijn. Als je die letters in het Frans uitspreekt staat er ‘Elle a chaud au cul’, oftwel ‘ze heeft een hete reet’. Max lacht besmuikt. Hij komt op een leeftijd dat dat hem enigszins gaat interesseren. Maar vrouwen met snorren vindt hij niks.
Opeens zie ik een kunstwerk van Duchamp aan de muur hangen dat ik niet ken. Het is een nummerbord. Het blijkt van een Volkswagen geweest te zijn en het heet ‘Faux Vagin’. Als je ‘Volkswagen’ in het Frans uitspreekt zou dat als ‘faux vagin’ – nepkut - moeten klinken. Ik vind het wat vergezocht en plotseling vind ik de hele tentoonstelling toch wat puberaal. Nou ja, wat zou het. Beter een nepkut dan een kever. Al geef ik de voorkeur aan de ‘houatures’ die Queneau door zijn boek laat rijden.
Pruimenmoes
Op de terugweg koop ik in Soulac sur Mer Queneaus ‘Exercises de style’. Het is een ‘Folio Plus’ uitgave met een ‘dossier’. Ik hoop iets meer informatie te vinden over de relatie van Queneau met Alexandre Kojeve. Luuk van Middelaar schrijft in zijn boek ‘Politicide’ dat Queneau een groot bewonderaar van Kojeve was. Van Middelaar acht Kojeve, een Rus die in Frankrijk Hegeliaanse filosofie doceerde, verantwoordelijk voor de politiekvijandige absolutistische houding van Franse filosofen als Sartre en Foucault.
Ik kan me niet voorstellen dat een lichtvoetig schrijver als Queneau, die immuun bleek voor de communistische verlokking, iets in de het Hegelianisme van Kojeve heeft gezien. Ik heb Van Middelaar zelf eens gevraagd hoe hij dat zag. Hij had geen idee, zei hij, alvorens zich snel uit de voeten te maken. Misschien weet hij het wel, maar had hij geen zin om er op dat moment met mij over te praten. Het was namelijk tijdens de blijde inkomste van zijn voormalige baas Jozias van Aartsen als burgemeester van Den Haag. Ik had die heugelijke gebeurtenis al behoorlijk besproeid, zodat een diepgaande filosofische gedachte-uitwisseling waarschijnlijk niet in de lijn der verwachting lag. Hoe het ook zij, in het uitgebreide biografische deel van het ‘dossier’ komt de naam Kojeve niet voor.
Weer thuis gekomen blijkt het lot mij gunstig gezind te zijn. Ik sla een willekeurige pagina op van Karel van het Reves ‘Een dag uit het leven van de reuzen-koeskoes’. Van het Reve citeert op die bladzijde Kurt Tucholsky. Het citaat vat in een paar zinnen dat hele dikke boek van Van Middelaar perfect samen. Karel vertaalt het niet uit het Duits, dus zal ik dat voor u doen. "Wat die Fransen vandaag de dag doen", zo schreef Tucholsky net voor de oorlog, "is een zonde tegen de geest: ze dragen brillen en germaniseren. Je kan geen filosofische zwendel, hoe idioot ook, bedenken die daar geen enthousiaste aanhangers vindt. Heidegger! Een filosoof die uit louter pruimenmoes bestaat – dat is pas geweldig! Men begrijpt er geen woord van. Dat is nog eens wat anders dan die oude heldere schrijvers van ons! Daar moet toch wat in zitten."
Zou Hegel uit louter venkellikeur bestaan? Het moet haast wel.
PS: Na het schrijven van dit stukje vond ik een website over 'Les fleurs bleues'. Ik heb er gebruik van gemaakt om mijn vertaling van de nationaliteiten van de kampeerders (Godons, Brabançons, Néderlandais, Suomiphones, Pictes, Gallois, Tiois et Norois) te elfder ure te verbeteren. Ongetwijfeld wordt hier ook ergens het raadsel van de blauwe bloemen onthuld. http://www.ac-versailles.fr/pedagogi/Lettres/queneau/quenotes.htm
**************************
|