Van de brievenboeken van Gerard Reve die ik gelezen heb, is ‘Brieven aan Josine M.’ (Josine Meijer) mijn favoriet. Niet omdat daar ‘de mooiste brieven’ in staan, maar omdat er zo’n boeiende ontwikkeling in zit. De correspondentie begint in februari 1959 met een zeer schuchter briefje aan de ‘Zeer geachte Mevrouw M.’. Via ‘Waarde Mevrouw M.’ wordt het na twee jaar ‘Lieve Josine’ en wordt de u-vorm in jij veranderd. De toon van de brieven wordt steeds vertrouwelijker. Als eind ’62 ‘Josine’ in ‘Jobs’ verandert is het hek helemaal van de dam en legt Reve zijn ziel en zaligheid bloot aan Jobs en haar zus Lennie. Waarom hij in die tijd meende ook nog een échte RK biechtvader nodig te hebben, verbaast mij: Jobs en Lennie vervulden die rol met verve, want Gerard maakt ze deelgenoot van al zijn worstelingen met de kunst, de drank, het geloof, de liefde en wat al niet. (Hoewel, de dames Meijer waren waarschijnlijk niet in staat om de Volksschrijver ‘een 19 ½ jarige blonde, lieve, aanhankelijke & aan Weltschmerz lijdende Jongen’ te bezorgen. Kapelaan K. uit Z. daarentegen wist deze wensen dicht te benaderen.)
Een dergelijke ontwikkeling, van formeel en gereserveerd tot zeer vertrouwelijk en intiem, zit ook in ‘Tendre comme le souvenir’, de brieven die Apollinaire aan zijn beminde Madeleine, die hij slechts één keer, in de trein op weg naar het front, ontmoet had, schreef.
Er is wel een groot verschil: Gerard Reve vertelde op den duur wel zeer openhartig over zijn zielenroerselen aan de sterrenwichelende Josine, maar zij was – als oudere dame van het vrouwelijk geslacht – niet het object van zijn verlangen, zoals Madeleine dat voor Apollinaire was.
Ook Apollinaire begint de correspondentie op 16 april 1915 met een schuchter ‘mademoiselle’. Dat wordt echter, waarschijnlijk onder invloed van haar antwoorden, al snel veranderd in ‘ma petite fée’. Ook het onderschrift wordt steeds vertrouwelijker: ‘les hommages tres respectueux’ veranderen al snel in ‘je vous baise la main’. Hij bijft echter wel ‘vous’ zeggen, ook als hij zijn brieven in augustus van dat jaar afsluit met ‘je baise votre bouche’.
Pas in september wordt het ‘tu’. Vanaf dat moment raakt Apollinaire langzaam maar zeker al zijn remmingen kwijt. De brieven worden een fascinerende mengeling van aangrijpende frontberichten, flarden poëzie, herinneringen aan het Franse artistieke leven en – vooral – erotische koortsdromen over zijn correspondentievriendin.
‘Je baise votre bouche’ (ik kus je mond), wordt al snel via ‘nos levres s’unissent’(onze lippen verenigen zich) tot ‘je prends ton bouche’. Dat laatste maakte me weer eens duidelijk hoe moeilijk vertalen is. De letterlijke vertaling ‘ik neem je mond’, die een Franstalige vriendin me suggereerde, roept in het Nederlands toch wat andere associaties op. Op mijn verzoek om me te tonen hoe Fransen dan ‘een mond nemen’ ging zij helaas niet in. Dit raadsel blijft dus voorlopig onopgelost.
Later wordt het overigens wel begrijpelijker. “Je te prends toute, toute, de toutes mes forces. Je mords ta bouche’ (Ik neem je helemaal, met al mijn kracht. Ik bijt je mond.), laat niets te raden over. Hoe verschrikkelijker de frontervaringen, des te geiler is de taal die hij uitslaat. Als er een tijdje geen brieven van Madeleine worden bezorgd, oorlog en postbezorging zijn geen goede combinatie, wordt Apollinaire bijkans gek van ellende en schrijft hij meerdere wanhopige brieven per dag om te vragen waarom ze hem niet meer schrijft.
Hoewel de gepubliceerde tekst niets te raden over laat, verschijnen er op den duur steeds meer haakjes [ ... ] om aan te geven dat er tekstfragmenten uit zedelijke overwegingen verwijderd zijn. Ik moet toegeven dat ik dat zeer jammer vind. Hopelijk vind ik ooit nog een ongekuiste versie.
Uiteindelijk komt ook de wens om tot een huwelijk te komen ter sprake en worden er zelfs plannen gemaakt. Eind 1915 vertrekt hij, tijdens zijn verlof van het front, naar Oran in Algerije, waar zijn beminde Madeleine woont, om de voorbereidingen voor een huwelijk te treffen. Hij ontmoet haar daar, afgezien van de korte kennismaking in de trein, eigenlijk voor de eerste keer in levende lijve. Blijkbaar was de reëel bestaande Madeleine toch iemand anders dan de vrouw waarvan hij in de loopgraven droomde, want de toon van de brieven verandert na dat bezoek sterk van toon. Ze zijn nog steeds amicaal, maar de koortsachtige geilheid en de aan waanzin grenzende verliefdheid is verdwenen.
Was de confrontatie tussen ideaal en werkelijkheid hem tegengevallen, of was er iets anders aan de hand? Dat laatste zou het geval kunnen zijn want begin 1916 beëindigde hij ook zijn niet minder gepassioneerde correspondentie met zijn andere penvriendin Louise (‘Lou’) de Coligny.
De echte ommekeer komt echter na 17 maart 1916, als hij aan zijn hoofd geraakt wordt door een scherf van een mortiergranaat, de ‘obus’die hij in zo vele gedichten bezongen had. (Zij het in overdrachtelijke zin: ‘Jouw borsten zijn de enige mortiergranaten waar ik van houd’, schrijft hij in een gedicht in oktober 1915.) Na een zware schedeloperatie herstelt hij zelf wel weer, maar zijn interesse voor Madeleine lijkt wel dodelijk getroffen. In zijn laatste droge en zakelijke brief van 16 september 1916 aan ‘ma petite Madelon’, somt hij al zijn in de strijd gedode kameraden op. De toon is mat, moe en gedesillusioneerd.
‘Tout cela est assez macabre et devant une aussi horrible évocation je ne sais qu’ajouter.
Je t’embrasse.
Guy.
En dat was zijn laatste brief aan Madeleine.
In de laatste brief die Reve in 1975 aan Josine Meijer schrijft, belooft hij haar dat hij langs zal komen om ‘Matroos Vos’ voor te stellen. Ik weet niet of dat er ooit van gekomen is, maar de matroos bleef in ieder geval tot het einde toe aan boord.
Bronnen:
Gerard Reve, Brieven aan Josine M., Van Oorschot Amsterdam, 1981.
Guillaume Apollinaire, Tendre comme le souvenir, Gallimard Parijs, 1952.
*******************************************
Boekhandel van Rossum is gevestigd aan de
Beethovenstraat 32 in Amsterdam.
|