De poëtische wereld | |
Genetisch | Mabel Amber |
© 2007 Mabel Amber |
De poëtische wereld | |
Leeftijd bestaat | Jaap van Lakerveld |
We waren jongens en zijn dat gebleven
Al zijn we nu al jaren veteraan
Elf mannen, korte broeken aan
Er lijkt niet veel veranderd in ons leven
Leeftijd lijkt bij ons niet te bestaan
Jongens zijn we. Dat is een gegeven
Veertig, zestig, het is om het even,
Als wij op zondagmiddag naar de wedstrijd gaan
Maar nu is er een speler overleden
Een ziekte heeft hem plotseling geveld
De schok is groot en iedereen ontsteld
Wij zijn op zijn crematie aangetreden
Mannen die naar woorden moeten zoeken
Opeens veel ouder dan in korte broeken.
**************************
Kijk eens op www.meermanno.nl |
|
© 2007 Jaap van Lakerveld |
In de polder | |
Religieuze restanten | Carlo van Praag |
De secularisatie is tot stilstand gekomen, religie komt weer helemaal terug, spiritualiteit is wat de klok slaat. Zo hoor ik menigmaal. Waarom denkt men dat? Waarschijnlijk om verschillende redenen!
Zo laten veel mensen zich aanpraten dat allerhande verschijnselen niet lineair maar cyclisch ontwikkelen. Alles wat geweest is, doemt weer op. De sixties zijn weer helemaal terug, lezen wij dan. Meestal gaat het over mode of muziek maar veel mensen denken dat ideologieën aan dezelfde regel gehoorzamen. Zo bestaat, tot in sociaal-wetenschappelijke kringen toe, het idee dat de individualisering haar langste tijd heeft gehad en dat de mensen weer naar elkaar toe kruipen, de lokale gemeenschap omhelzen en de buurt koesteren, ja, niet weinigen zouden zelfs bereid zijn in woongroepen te gaan leven. Nee dus! Secularisatie is, net als andere aspecten van modernisering, een proces dat gewoon doorgaat. Ik heb het over onze contreien, over een overzienbare termijn en over wat zich redelijkerwijs laat verwachten! Ik ben geen profeet!
Er is nog een andere reden om te menen dat religie weer opbloeit. De godsdienst was tot diep in de jaren zestig een sterke maatschappelijke kracht, juist in het nu nogal afvallige Nederland. In 1966 geloofden de mensen nog in het bestaan van God, in het hiernamaals (83%), in de hemel (94%) en – merk het verschil op - de hel (69%), alsook in de bijbel als het woord van God (77%). Adam en Eva werden nog aangezien voor historische figuren (73%). De mensen waren in grote meerderheid lid van een kerk (in 1958 voor drie kwart) waar zij ook trouw naartoe gingen, vaker dan in de meeste andere Europese landen. Dat is nu allang niet meer zo. In de loop van de tijd zijn al deze cijfers tot de helft of minder teruggezakt, het geloof in de hel zelfs tot een kwart. Momenteel beschouwt zich nog ongeveer 35% van de bevolking als kerkelijk, hoewel dit percentage erg van de vraagstelling afhangt.
Zo’n sterk instituut als de toenmalige godsdienst, verdwijnt echter niet zomaar omdat de geloofswaarheden het begeven. Wij hebben er politieke partijen en maatschappelijke organisaties aan overgehouden, veel mensen hebben erin geïnvesteerd en zij zien hun aandelen niet graag kelderen. Elke kleine koerswinst brengt nieuwe hoop. Er zijn weer twee christelijke partijen in de regeringscoalitie. Zelfs de komst van de moslims wordt gezien als een impuls voor de religieuze heropleving van Nederland. Wat zij kunnen, kunnen wij ook! Wij hebben ook normen en waarden van goddelijke oorsprong! Kortom de wens dat de religie terugkeert, is hier de vader van de gedachte!
En er zijn dezulken die zich vastklampen aan het idee dat het sterk geseculariseerde Europa een eilandje is in een wereld van springlevende godsdienstigheid. Dat is trouwens geen misvatting, het is waar! Er zijn mondiaal meer mensen verbonden met een godsdienst dan ooit tevoren. Dat is verklaarbaar. Religie gedijt nu eenmaal het best in een akker van onmacht, angst, armoede en ziekte en de derde wereld staat voor al deze misère garant. En aangezien de bevolkingstoename daar groot is, komen er veel nieuwe gelovigen bij, veel meer dan er hier door de secularisatie verdwijnen. De voormalige tweede wereld (die term hoor je niet vaak meer) geeft eveneens een opleving van de religie te zien, hetgeen begrijpelijk is na tientallen jaren van onderdrukkend en antireligieus communisme. Zeer verheugend allemaal, want de gebedenstroom waar het Opperwezen zo aan hecht, droogt op die manier niet op. De Verenigde Staten, waar weliswaar enige secularisatie optreedt, vormen desondanks ook nog een waar bastion van religieuze ijver, hetgeen zich minder makkelijk laat begrijpen, want zo slecht gaat het daar niet. Het kerklidmaatschap schijnt daar echter een soort sociale conventie te vertegenwoordigen, die moreel niet dieper steekt dan hier het lidmaatschap van de ANWB. Maar toch, nog aan het einde van de jaren negentig geloofde 82% van de Amerikanen in het bestaan van God, tegenover grofweg de helft van de West-Europeanen. 57% vond religie ‘zeer belangrijk’ tegenover 10% van de West-Europeanen (SCP 17, 21). Europa kan dus inderdaad worden voorgesteld als een eiland bespoeld door een religieuze zee, beschermd door dijken die nu al bressen vertonen.
Trendextrapolatie door het SCP wijst echter helemaal niet in de richting van een dergelijke religieuze dijkdoorbraak. In tegendeel: het instituut verwacht dat in Nederland in 2020 nog slechts 28% van de bevolking zich tot een godsdienst zal rekenen, in plaats van de huidige 38%. En van die 28% zal bijna een derde moslim zijn. Daarzonder zou de secularisatie dus nog sneller verlopen.
Veel sterker staan degenen die beweren dat de religie niet verdwijnt, maar slechts een andere vorm krijgt. Religie als een rond kerken en doctrines georganiseerd fenomeen maakt plaats voor een diffuus geloof in het bovennatuurlijke. Het is opmerkelijk dat in 2002 niet minder dan 31% van de buitenkerkelijken in religieuze wonderen geloofde en dat dit percentage zich sinds het begin van de jaren negentig in stijgende lijn bevindt. Van deze buitenkerkelijken gelooft 37% in een leven na de dood en een kwart in de hemel. Nog altijd 19% van hen gelooft dat bidden zinvol is. Maar kerken, geloofsdienaren, missen en koorzang zijn voor dat geloof niet meer nodig. Niet het geloof als zodanig is verdwenen, maar de neiging er wat aan te doen, ervoor de deur uit te gaan. De schrik is er dan ook duidelijk uit, getuige het sterk getaande geloof in de hel. Die is trouwens volgens Herman Vuijsje in 1999 door paus Johannes Paulus II afgeschaft, evenals, jammer genoeg, de hemel.
En dan hebben we het nog niet gehad over andere vormen van spiritualiteit, die vroeger met de term bijgeloof werden afgedaan, zoals het geloof in amuletten, waarzegging, gebedsgenezing, astrologie, telepathie en reïncarnatie. Voor elk van deze richtingen is ongeveer een kwart van de Nederlandse bevolking te porren en daarbij steken wij, God dank, nog gunstig af bij andere Europeanen die van al deze apekool nog sterker zijn gecharmeerd. Dit bijgeloof is het sterkst ontwikkeld bij de ‘ietsisten’ die niet zozeer in een God geloven die alles bestiert, als wel in een niet nader te definiëren hogere macht. De atheïsten en de agnosten zijn, God zij nogmaals gedankt, het best gewapend tegen genoemde vormen van bijgeloof en de ouderwetse gelovigen zijn ook wat minder vatbaar, hoewel zeker niet immuun.
Naar hun bereik zijn ietsisme en bijgeloof misschien inderdaad te beschouwen als een vervanging van de godsdienst, maar wij moeten ons wel afvragen of deze kwantitatieve substitutie ook in kwalitatieve zin opgaat. Is een vaag gevoel dat er meer tussen hemel en aarde is dan de mens kan vatten, een strikt individueel gevoel dat geen enkele morele lading heeft en dat niets van ons vraagt, hetzelfde als godsdienst? Ook al zou de complete bevolking af en toe door een dergelijk gevoelen worden bekropen, zijn wij dan minder geseculariseerd?
Dat ietsisme zoveel voorkomt, vind ik niet zo gek. Het bestaan blijft tenslotte een mysterie. Wij weten hoe de aarde is ontstaan en hoe het leven er is geëvolueerd, en er zijn sterke speculaties over wat eraan voorafging, maar niet waarom er überhaupt een heelal bestaat. Wij weten wel hoe wij hier zijn gekomen, maar niet waarom wij er zijn. Verder blijft de dood een moeilijk te verteren brok. Je raakt onwillekeurig aan het mijmeren en voor je het weet, hoor je er ook bij: bij de ietsisten. Zelfs de fanatieke atheïst Richard Dawkins kan niet bewijzen dat God niet bestaat, hoewel hij een manmoedige poging doet om althans de onwaarschijnlijkheid daarvan aan te tonen. Maar al dat bijgeloof is triest. Het zoveelste bewijs dat de havo niet helpt!
Ik werd bij het schrijven van dit artikel geïnspireerd door: Herman Vuijsje, ‘Tot hier heeft de Heer ons geholpen’ (Contact, 2007). De cijfers zijn ontleend aan SCP: ‘Godsdienstige veranderingen in Nederland’, 2006. Beginnende atheïsten beveel ik aan: Richard Dawkins, ‘The God delusion’ (Bantam Press, 2006).
**********************************************
‘Springveren, het beste uit de leunstoel,’ is te koop.
Luister op die site naar ‘De mannenpil,’ een van de bijdragen,
voorgelezen door Maeve van der Steen.
Of ga naar de boekhandel, ISBN 978 90 5972 195 1 . |
|
© 2007 Carlo van Praag |
Brief uit ... | |
Wist u dát over Newcastle? | Frits Hoorweg |
De inwoners van Newcastle upon Tyne worden nog steeds Geordies genoemd, omdat deze stad de enige was in Northumberland die partij koos voor King George I in zijn strijd tegen James Stuart. Dat was aan het begin van de 18e eeuw.
Het interesseert u niet? Nou, mij wel.
Het zijn dit soort wetenswaardigheden die een bezoek aan zo’n stad diepte geven. Voor je reisgenoten is het ook maar wàt fijn om iemand erbij te hebben die als de conversatie even stokt een exposé kan beginnen over van alles en nog wat.
Wist u bijvoorbeeld dat Sir Joseph Swan de gloeilamp voor het eerst demonstreerde in de Newcastle Literary and Philosophical Society op 3 februari 1879? Tien maanden voordat Thomas Edison zijn vinding kon laten zien!
Zo kan ik nog uren doorgaan. Het is wijsheid die afkomstig is uit ‘I never knew that about England,’ de ideale alternatieve reisgids, samengesteld door Christopher Winn en geïllustreerd door zijn vrouw Mai.*
We sliepen in de Premier Inn aan de New Bridge Street West 1. Vanuit onze kamer op de 6e verdieping keken we uit over de binnenstad. Aan de andere kant daarvan torent het stadion (St. James’ Park) van de lokale voetbalclub overal bovenuit.
Het hotel ligt als het ware met de rug tegen de autoweg (A 167). Naast de ingang gaat een trap omhoog naar een voetgangersbrug. Dat beschouwde ik als een uitdaging. Weliswaar waren we er niet heen gegaan om te wandelen, maar als je er nu eenmaal toch bent. Bovendien hadden we de eerste middag vastgesteld dat het aantal bezienswaardigheden in de binnenstad beperkt is. Newcastle is een beetje een stad als Rotterdam, de nieuwe architectuur springt er meer in het oog dan de oude.
Veel van dat nieuwe staat niet in de binnenstad maar aan het water van de Tyne. Daar liepen we naar toe aan de andere zijde van de autoweg, min of meer in zuidelijke richting, door een buurt met mooie nieuwe bedrijfsgebouwen. Hier en daar zijn kleine blokjes betrekkelijk nieuwe eengezinswoningen weggestopt. De Engelsen mogen graag klagen over de pietluttigheid van hun ‘planning authorities’, maar ik heb altijd de neiging om in antwoord daarop te roepen: ‘kom eens bij ons kijken’. Veel straten waren opgebroken. Zijn er nog steden waarin dat niet het geval is? Ik vraag mij af wat een bedrijfskundige die enkele tientallen jaren weg is geweest daarvan zou denken, van al dat openbreken en haastig weer dichtgooien van straten (netjes bestraten is blijkbaar uit de tijd). Zou hij misschien denken dat er een nieuw edelmetaal ontdekt is dat direct onder de bestrating ligt?
Opeens hadden we een doorkijkje naar iets dat we al kenden van de televisie: Gateshead Milennium (Foot) Bridge. Een schitterende constructie, een soort van ophaalbrug, maar dan een die gekanteld wordt in plaats van opgehaald. De brug zelf maakt een bocht naar links en de overspanning maakt eenzelfde bocht naar rechts. Midden op de brug staand heb je een magnifiek uitzicht. Op de noordelijke oever staan prachtige huizen, althans van een afstandje gezien. Op de zuidelijke oever staan het Baltic Centre for Contempary Art, een opgekalefaterd bedrijfsgebouw zoals je veel ziet in oude havensteden, en een reusachtig muziekcentrum: The Sage Gateshead, een merkwaardig gebouw dat aan een opgeblazen rups doet denken (zie foto 1).
Verderop in westelijke richting is de spectaculaire Tyne Bridge, het beroemdste symbool van Newcastle, gelukkig toch nog iets dat je klassiek zou kunnen noemen. We liepen er langs de zuidelijke oever naar toe en staken de rivier weer over via de Swing Bridge, die er vlak naast ligt. Aan de overkant vergaapten we ons opnieuw aan de Tyne Bridge die daar bovenop de huizen lijkt te liggen (foto 2).
Tenslotte liepen we toch nog maar even de stad in om te controleren of we de dag ervoor in de boekhandel niets over het hoofd hadden gezien. Ach ja, waar is zo’n stedentrip anders voor, niet waar.
Wist u trouwens dat Hank Marvin, die gitarist van de Shadows met de grote zwarte bril, in Newcastle geboren is? Bij deze. En Kevin Whately, de acteur die als Sergeant Lewis de sidekick van Inspector Morse was, idem dito.
*Inmiddels is er al een hele serie van deze boekjes. Zie www.i-never-knew-that.com
*****************************
Literair cabaretprogramma bij u thuis?
|
|
© 2007 Frits Hoorweg |
Brief uit ... | |
Kihorogota, Tanzania | Henk Klaren |
Van mei tot oktober 1969 was ik in Tanzania voor een afstudeerstage. Ik deed onderzoek naar de invloed van de aanleg van een drinkwaterleiding op het nederzettingspatroon in Ismani Division in Iringa Region. Sinds 1 december 2006 ben ik met vervroegd pensioen. Daarna kwamen de herinneringen steeds vaker. Zo nu en dan schreef ik er één op. Dat is nu een boekje geworden. Dit stukje komt daar uit.
Ik heb heel wat vergaderingen meegemaakt. Onze onderzoeken moesten geïntroduceerd worden bij de bevolking van Ismani. We deden drie onderzoeken: mijn onderzoek naar de invloed van de aanleg van een drinkwaterleiding, een volkstelling en – wat later – een steekproefonderzoek naar de voedingstoestand van de bevolking. Er moesten dus heel veel interviews worden afgenomen. Daarvoor hadden we de medewerking van de mensen nodig en daartoe werd een groot aantal bijeenkomsten in de dorpen belegd.
Fantastische gebeurtenissen. We hadden er altijd wel een hotemetoot bij van de Division of de Region als voorzitter. Ons team zat op een rijtje stoelen in de schaduw van een grote boom. Onder diezelfde boom de hele mannelijke bevolking. Onder een aangrenzende boom zaten de vrouwen. De plaatselijke hotemetoot hield een wervende toespraak in zijn mooiste overhemd. Wát een redenaars! Ik verstond er geen woord van, maar als ik had geweten wat ze van me wilden had ik het zó gedaan. Als hij iets heel behartenswaardigs zei slaakten de vrouwen in koor van die lang aangehouden hoge, trillende gilletjes.
We zagen zoiets ook gebeuren toen we een dorp binnenreden voor interviews. Dezelfde setting, maar minder vrolijk. Het was een soort rechtszaak waarin een geval van overspel werd behandeld. We mochten het helemaal volgen. Griezelig. Een heel dorp buigt zich over wat wij een privézaak zouden noemen.
Maar één ding is duidelijk. Afrikaanse dorpsvergaderzalen zijn bomen, die veel schaduw geven.
|
|
© 2007 Henk Klaren |
Het leven zelf | |
Geloof jij nog? | Marietta van der Duyn Schouten |
Ja, ja, Sinterklaastijd komt er aan. Vanaf 1 september puilen alle ‘grijpschappen’ in de supermarkten weer uit van de sinterklaas artikelen. Mijn zus heeft haar inkopen al gedaan, zo verneem ik via SMS.
Ik had er nog niet zo aan gedacht tot het moment dat mijn dochter opeens voor mij staat. Zij kijkt mij indringend aan en vraagt: ‘Mam, bestaat Sinterklaas eigenlijk wel? Hij kan echt onmogelijk door de schoorsteen’. Mijn man ontkent in eerste instantie in alle toonaarden, maar omdat ik niets zeg blijft ze mij aankijken. Zo staan we elkaar even te peilen. Eigenlijk een heel bijzonder moment. Wat is ze groot geworden, schiet er door mij heen. Ik geef het toe, Sinterklaas bestaat inderdaad niet.
Ze reageert even teleurgesteld en ik neem haar mee naar de gang, omdat haar broertje er ook bij is. Ik leg haar kort en bondig uit hoe elk jaar alle kindertjes van Nederland worden voorgelogen. Ik weet het zo te brengen dat ze het snapt. Ze is 8 jaar en hoort nu bij de groten die mee mogen doen de spanning er voor de kleintjes in te houden. Toch ook leuk? Ja, ze vindt het jammer en toch ook leuk. Zeker nadat ik de garantie heb gegeven dat het geen afbreuk doet aan het feest zelf, en dat er nog steeds cadeautjes zullen zijn.
De weken die volgen komt ze af en toe naar mij toe met vragen als: ‘Was jij dat van die brief met die zwarte vegen? Of: ‘Dus jullie hebben dat cadeau gekocht!” En: ‘Die echte Sinterklaas en Zwarte Pieten die wij tegenkwamen vorig jaar, toen we zelf Zwarte Piet speelden, waren dus ook nep!’ Ook is ze het nagegaan bij haar klasgenootjes en komt met uitgebreide verslagen thuis van wie wel en wie niet meer gelooft. Langzaam wordt de mythe ontrafeld.
Het geeft mij een dubbel gevoel. Weer een stukje kindzijn weg? Maar als wij het met haar broertje (van 6) erbij over Sinterklaas hebben, geven we elkaar af en toe een knipoogje. We delen nu het geheim. Een nieuwe fase van genieten komt er dus voor in de plaats.Laat haar broertje alsjeblieft nog even geloven!
*Het plaatje is afkomstig van www.bonebakker.net
*******************
Beetje tot rust komen?
Kijk op www.canarias.nl |
|
© 2007 Marietta van der Duyn Schouten |
Het leven zelf | |
Linda oh Linda | Marianne Bernard |
De verhalen over Linda de Mol – volgens De Telegraaf bood zij een pas gescheiden vriendin tijdelijk onderdak en troost en werd haar man verliefd op die vrouw – hebben bij mij oude wonden opengescheurd uit mijn eigen verre verleden.
Ik was pas getrouwd met mijn eerste echtgenoot, we waren jong en gelukkig en net verhuisd van een klein zolderkamertje naar een mooie nieuwe flat. Op een avond ging de bel en voor de deur stond een oude schoolvriendin van mij met in haar ene hand een gitaar en in de andere hand een vuilniszak met kleren. Ze snikte een beetje en het was nogal koud, ze was door haar vader het huis uit gesmeten. Ik zei meteen: ‘Kom binnen, wij vangen je wel op. Je kunt voorlopig bij ons blijven.’
In het begin was het heel gezellig. We trokken een fles wijn open en hoorden al haar verhalen aan, over haar lover die niet wilde deugen, over haar gereformeerde ouders die niets snapten en over haar plannen om zangeres te worden.
Er werd muziek gespeeld, mijn man op de piano en zij op haar gitaar, en intussen maakte ik eten. We waren een grote warme familie. Dat ging zo een weekje goed tot ik natuurlijk in de gaten kreeg dat het fout ging. Mijn vriendin was wat je zou kunnen noemen een blonde stoot. Ze had lang, dik, blond haar en was volgens mij een beetje te dik, maar dat kon je ook anders zien, als weelderig of zoiets. Enfin, er begon al snel iets te broeien tussen mijn man en mijn vriendin. Ik heb het maar kort aangezien en haar eruit gegooid. Daar ging ze weer met haar gitaar en haar vuilniszak.
Hoewel hij lief en zachtaardig was, was mijn eerste man ook een echte macho, een vrolijke vrouwenverleider. Hij hoefde er niet veel voor te doen om dames te versieren, meestal was gewoon aan de bar zitten al genoeg. Hij had er talent voor, maar zei altijd: ‘Ik doe toch niemand kwaad. Je moet je geen zorgen maken.’ Meestal deed ik dat ook niet en kon ik op tijd ingrijpen. Maar op den duur bleek hij een notoire vreemdganger. The rest is history.
Bij dit soort toestanden komt altijd de vraag naar boven: Wie is nou de schuldige? Wie had zich moeten beheersen? Wie heeft wie verleid?
Had ik mijn vriendin destijds niet in huis moeten halen? De kat op het spek binden, noemen ze dat. Had mijn man zich moeten inhouden en moeten beslissen dat je als getrouwde man niet ingaat op verleidingen? Of had zij hem niet moeten uitdagen en zich netter moeten gedragen? Kunnen vrouwen geen echte vriendinnen zijn, maar zijn het eigenlijk valse heksen?
Ik denk aan de arme Linda de Mol. De kranten staan vol theorieën over de schuldvraag. Iedereen heeft het erover. Maar daar gaat het helemaal niet om. Haar man had er niet op moeten ingaan – dat is de kern van de zaak. Iedereen komt wel eens iemand tegen op wie je ‘verliefd’ zou kunnen worden, maar dan ben je helaas pindakaas getrouwd met een hele leuke vrouw en heb je hele leuke kleine kinderen, dus dat kan niet doorgaan. Je weet dat deze verliefdheid een (al dan niet seksuele) bevlieging is die enorme ellende tot gevolg kan hebben, dus je geeft er niet aan toe. Zo simpel is het.
En als het onheil dan toch al is geschied, dat ze het hebben gedaan en dat het is uitgekomen, dan moeten ze er gewoon onmiddellijk een eind aan maken en oprechte spijt betuigen, en dan gaat die vriendin de deur uit (vele jaren vriendschap helaas down the drain) en lijm je samen met je man de brokstukken weer. Dan hoeft de Privé er ook niet aan te pas te komen.
Maar hij moest zo nodig ‘verliefd’ worden, hij liet het gebeuren. Dus werd het een ramp en is iedereen vreselijk ongelukkig en ligt het leed ook nog op straat. Wat een sukkel, die man. Is hij wel de liefde van Linda waard? |
|
© 2007 Marianne Bernard |
Beelden uit soberder tijden | |
Zwak, misselijk en ziek? (2) | Peter Schröder |
Het Ziekenhuis: Het wordt ernst!
Geen vage klachten meer (zie vorige aflevering) als je een been hebt gebroken, je blinde darm ontstoken is, je aangetast bent door de gevreesde kanker of getroffen bent door een hartinfarct. Dan is er een zwaardere remedie op zijn plaats dan de kuur. Aan de orde zijn geen diffuse maar uiterst gefocusseerde symptomen: stekende pijn, ademnood, verlies van bewustzijn etc. ad nauseam. Weg dus uit de interrelationele context van de psychosociale problematiek, uit de multilaterale interactie van individu en maatschappij naar de harde tastbare wereld van de lichamelijke ziekten en trauma’s. Weg van de kwijnende geest behandeld met menselijke gesprekken en emotionele opdrachten in huis/slaapkamer en kuuroord naar de zieke of beschadigde patiënt onder het serieuze medische regime van het ziekenhuis (kliniek, hospitaal, Medisch Centrum).
Sterfhuisconstructie
In de geschiedenis van Europa is ziekenhuis lange tijd synoniem geweest met sterfhuis. Heel lang was het zo dat zieke mensen met een gerust hart naar het ziekenhuis konden worden gebracht omdat er geen redden meer aan was. Pas met de opkomst van het chirurgisch vakmanschap (herstellen van breuk, wegsnijden van bedorven vlees) en de komst van antibiotica (bestrijden van infecties) konden mensen vaker het ziekenhuis in een betere gezondheidstoestand verlaten dan waarin ze waren binnengekomen. Vandaag de dag willen ziekenhuizen, resp. wijzelf niet meer weten dat we het ziekenhuis vaak in levenloze toestand weer verlaten: naar binnen kom je dan ambulant door een Hoofdingang of per ambulance bij de Spoedeisende hulp, de begrafenisauto’s voeren je stoffelijke resten af vanuit een verstopte achteruitgang. Als ziekenhuisverblijf de trekken krijgt van een draaideurverloop is de laatste gang meestal die uit de achterdeur.
Nieuwsberichten uit andere werelden
De overeenkomsten en de verschillen van toen (soberder tijden van ongeveer 100 en 50 jaar geleden) en later: na een periode van klagen die voor de (sociale) omgeving al gauw een zware belasting betekende kan de patiënt tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis eindelijk de tijdelijke buitenwereld van intimi, vrienden en kennissen nieuwe berichten brengen. En toen hij nog nauwelijks ‘naar buiten’ kon telefoneren en zeker geen SMS’jes of MMS’jes (kijk m ff!) kon versturen schreef hij prentbriefkaarten naar het thuisfront. Vandaag is elk ziekenhuis voorzien van leuke winkeltjes waarin de met kleurendrukwerk gevulde kiosk niet ontbreekt. Daarin is een onwaarschijnlijke hoeveelheid nietszeggende kleurenkaarten te vinden van beertjes, poesjes, veulens, vogels, karikaturen van mensen en andere opwekkende diersoorten, voorzien van spreuken (oneindige variaties op het thema beterschap) die getuigen van een positieve levensinstelling.
Standaarden
Leuke kaarten met een, laten we zeggen: voorgeprogrammeerde boodschap. De informatieve en communicatieve waarde van het gehanteerde format is sober, om niet te zeggen nihil. In genoemde soberder tijden van 100 en 50 jaar gelden werden er prentbriefkaarten verstuurd met een veel rijkere inhoud. Daarin was de monochrome ziekenhuisomgeving waarin de afzender verkeerde natuurgetrouw (in zwart/wit) in beeld gebracht zodat de vrienden, familie en kennissen ook buiten de bezoekuren natuurgetrouw konden meevoelen met de belevenissen van hun dierbaren. Laten we beginnen bij de Ontvangst in de Hoofdingang van het Rode Kruis Ziekenhuis Den Haag: Trappenhuis met receptioniste. Het staat op kaart 1a. Het is eind jaren 50, de entreehal ziet er spiksplinternieuw uit met een mooi intarsiawerkje in het linoleum van de vloer en zuilen bekleed met mozaïektegeltjes. De vriendelijke receptioniste is aan het telefoneren, maar voor de foto toch even gaan staan. Ze straalt ernst, en toch ook menselijkheid uit. De kaart werd niet verstuurd, maar kwam terecht in iemands verzameling met de aantekening: v. Moeder, 12-7-59.
Zo zijn onze manieren
Waaraan wordt het leeuwendeel van de ziekenhuistijd besteed? Aan het verblijven op zaal (of 1-persoonskamer). Dus gaan we als Lenie Stuurman naar binnen, verkleden ons, ook op klaarlichte dag, in het kostuum van (nieuwe!) pyjama en/of kamerjas (echte kleren in zo’n blikken kastje) en zijn dan, in bed of voortschuifelend op pantoffels, op zaal een geüniformeerd lid van de ziekenhuisgemeenschap geworden. Op kaart 1b liggen we met z’n zessen in de Dameskamer van het Diaconessenhuis te Leiden. Het is nog steeds eind jaren ‘50, het vertrek is ruim en licht en we tellen meer dan 12 boeketten fleurige bloemen. Zeg maar meer dan 2 boeketten per persoon. Er is één zuster, bezig met een verpleegkundige activiteit. (Nee gekkie, die koortsgrafieken aan het voeteneind zie je alleen maar in de Donald Duck.) De kaart werd 09-VIII.1960 verstuurd door Aagje, kamer 18, D3, aan Mevr. en Mijnheer Nijdam in Alphen a/den Rijn.
Vandaag de dag had het maken van zo’n foto (en zeker het publiceren ervan als prentbriefkaart) geleid tot de nodige complicaties (niet medisch, maar juridisch). De privacy en het portretrecht van de aanwezigen en wellicht ook het medisch beroepsgeheim zouden in het geding zijn. (Schriftelijke toestemming van de patiënten, royalties voor de afgebeelden etc. ad nauseam). Een van de redenen dat de kiosk deze kaarten niet meer verhandelt.
Een grotere gemeenschap
Terug in de tijd van de jaren 20, kaart 2a waarop de damesbevolking in Interieur Vrouwenzaal 45 van het Diaconessenhuis Rotterdam. Een langgerekte zaal waarin naar schatting 25 éénpersoonsbedden van het type hemelbed zijn opgesteld. Daarin evenzovele damespatiënten, maar die zijn achter de gestreepte voiles bijna niet zichtbaar. Vóór de bedden steeds een stoel, van het Weense café type met rieten matje en verder niet al die boeketten, maar enkele duurzame palmen. En ja, op de voeteneindgordijnen van de bedden borden voor de status van de inliggende. Tenminste 2 zusters en op de muur opmonterende spreuken. Leesbaar is de tekst: Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en ik zal u rust geven. Dubbelzinnig. De kaart werd in 1926 vestuurd aan Annie en Broer, p/a A. Smit in Lekkerkerk door Afz. Gerritje.
De kernactiviteit
Van bedrust alleen is nog nooit een ziekenhuispatiënt beter geworden, om beter te worden zijn meer ingrijpende maatregelen vereist. De operatiekamer (door insiders OK genoemd, niet te verwarren met Okay) is de plek waar de knapste dokters trefzeker ter zake komen. De OK is dan ook Het Heiligste der Heiligen van het Ziekenhuis. Op kaart 2b is te zien hoe eind jaren 10 de Salle d’Operation eruit zag in Fontseranes (F.). Het ziet er vertrouwenwekkend solide uit, veel massief gietijzer waarop onder meer een gerieflijke ligplaats en een uitgebreide glaswinkel. Er is een soort mini toiletinrichting te zien, naar ik me heb laten vertellen een voorloper van de slobhopper, gebruikt voor het door de afvoer spoelen van overbodig geworden lichaamsmateriaal (zo heet dat in de protocollen). De stereotype hanglamp is niet te zien, misschien werd het chirurgisch werk verzet onder daglicht. Het ziet er rustig uit, maar het predicaat geruststellend zou toch te ver gaan.
Volgende keer zetten we de operatie voort in aflevering 3 van Zwak, misselijk en ziek?
Kaarten uit ‘De Peter Schröder Collectie’, copyright 2007 Peter Schröder
*************************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door donaties van:
Barbara Muller, Katharina Kouwenhoven, Hans Meijer, J.J.Waasdorp-Mulders,
Ruurd Kunnen, Beer Meijer, Carlo van Praag, J.Bakker, J.W.Meijer,
Evelien Polter, Mabel Amber, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg en anderen. |
|
© 2007 Peter Schröder |
In de tuin | |
Even de weg kwijt | Theo Capel |
De recent aangelegde Japanse Tuin van Aarhus zou even buiten de stad moeten liggen, maar een knappe jongen die hem wist te vinden. De nummering van de weg waaraan hij moest liggen, hield onverwacht op en even later doemde rechts van de rotonde naar de snelweg Ikea op. Daarna hield bewoonde wereld op, hoewel er mensen zijn die beweren dat een bezoek aan Ikea op zich al het einde van de wereld betekent.
Achteraf bleek dat er toch leven voorbij Ikea was en voor de doorzetters is het belangrijk om te weten dat de Japanse Tuin iets verderop in het dorpje Trige ligt.
Zo miste ik niet alleen de inspiratie en rust die in een Japanse tuin is te vinden, maar (zag ik weer thuis op hun website) miste ik tevens de Japanse Spa die er ook is gevestigd. Daar kun je je bijvoorbeeld ultiem laten verwennen met een revitaliserende gezichtsbehandeling met een extract van kaviaar. Ik had slechts een wandeling willen maken door een vernuftig aangelegd mini-berglandschap met een beekje dat zijn weg zoekt tussen de rotsen, onder het gebladerte van in allerlei roesttinten verkleurende esdoorns. En misschien waren er ook wel van die kunstig aangeharkte grindperkjes en mos en ander flessengroen gewas.
Niveauverschil doet het altijd goed in een tuin, hoewel rotsen, water en bomen bij elkaar in een volkstuin wel erg opgedirkt staan. Ik heb me beperkt tot een flauwe helling in de border met vaste planten en tot een grindpaadje. In Aarhus kun je in de Japanse Tuin ook nog een eilandje van rotsblokken aantreffen, dat in de vorm van een schildpad is aangelegd. Leuk, hoewel de diepere essentie me ontgaat. Een steels opgestelde tuinkabouter die een oogje in het zeil houdt, lijkt me voor een volkstuin een betere aanbeveling dan een schildpad.
Aarhus heeft ook een Botanische Tuin, maar een knappe jongen die het parkeerterrein ervan weet te vinden. Ringwegen zijn er genoeg. Sla je daar eenmaal van af, dan kom je snel in een doolhof van doorgaande straten die dat niet blijken te zijn. In de Botanische Tuin hoefde men geen kunstmatig berglandschap te scheppen. De tuin ligt tegen een helling waar de rotsblokken al van nature aanwezig leken. Zo is er een enorme rotstuin met planten uit alle werelddelen. Het zijn vaak planten die als bodembedekker kunnen dienen en die zijn bij mij tussen de struiken welkom. Op de Falklandeilanden blijkt de Gunnera Magellania Falkland te groeien die wat wegheeft van de waldsteinia of het geum. Die twee soorten heb ik al staan en de gunnera met zijn geschulpte, donkergroene bladeren zou er goed bij passen. Jammer dat er wordt gezegd dat de plant een delicatesse voor slakken is.
Ook de gaultheria humifusa zou ik wel willen hebben. Het plantje heeft bleekgroene bladeren en roze bessen. Simpeler is het om de in dit seizoen overal verkrijgbare gaultheria procumbens met zijn helgroene blaadjes en helrode bessen te nemen.
In de hortus van Aarhus staat ook een Magnolia Kobus, die je natuurlijk in het voorjaar moet zien. De boom heeft een open kruin en die zit overvol met witte bloemen met wijd uitgespreide blaadjes. Hij zou in China symbool zijn voor vrouwelijke schoonheid en reinheid en oorspronkelijk alleen aan de keizer toebehoren. Zo'n boom zou mij ook een voornaam gevoel geven. In de literatuur staat echter dat hij er tien tot vijftien jaar over doet om tot de eerste bloei te komen. De tuinder moet een geduldig mens zijn, maar dat is een tijdsspanne die ik niet kan overzien. Ik zal me beperken tot een bezoek aan het arboretum in het Van Gimbornpark in Doorn waar de boom ook is te zien. Dit onderdeel van de Utrechtse Botanische Tuin staat nog steeds op mijn lijstje, maar ook dit jaar kwam het er niet van. Voorlopig staat een tochtje naar rozenkwekerij Belle Epoque in Aalsmeer boven aan de lijst om klimrozen voor de pergola uit te zoeken. Of zou het verstandiger zijn om eerst de rest van de rode tulpen te planten? Maar dan moet er om te beginnen een strook onkruidvrij worden gemaakt. En er staan verschillende planten te wachten om te worden verplaatst. Je zou er door opgejut kunnen raken. Jammer dat ik tijdens het tripje naar Denemarken de kalmerende invloed van de Japanse Tuin heb gemist. Een hernieuwd bezoek aan Aarhus moet ook maar op het lijstje worden gezet.
*************************************
Floris Wiegerinck is ontwerper en tekenaar.
Ga voor informatie naar www.floriswiegerinck.nl |
|
© 2007 Theo Capel |
Koken | |
Lost in translation | Maeve van der Steen |
Als kind moest ik wel even slikken toen mijn vader me vertelde dat het glazen muiltje van Assepoester helemaal niet van glas was, oorspronkelijk. De vertaling vanuit het Frans was niet juist geweest: ‘vair’ (bont) klinkt hetzelfde als ‘verre’ (glas) en dus werd het bonten schoentje abusievelijk vertaald als glazen schoentje. Dat glazen schoentje dat we allemaal kennen: fonkelend op de tekeningen in de sprookjesboeken, een spoor van sterretjes achterlatend in de film ‘Cinderella’ van Walt Disney. Hoewel lekker dansen op een glazen muiltje me onmogelijk leek, vond ik het toch een raar verhaal, heb het proberen te vinden op internet en inderdaad, het is waar, Assepoesters prins kwam met een bontmuiltje aanzetten.
In dit geval van een foute vertaling is het sprookje er alleen maar mooier op geworden.
In kookboeken moet je echter oppassen, de keren dat paprika (pepper) vertaald wordt met peper, zijn niet te tellen. Vissen uit de Middellandse Zee worden door elkaar gehaald (poon wordt mul en andersom), langoustines worden garnalen, andijvie wordt witlof en vice versa, in de oven gaar maken wordt bakken in de koekenpan. En dan heb ik het alleen nog maar over vanuit het Engels vertaalde kookboeken. O ja, en over romans, detectives en krantenartikelen uit Engeland en Amerika, laatst werd volgens een nieuwsbericht iemand bekogeld met ‘gebakken bonen’. Waarschijnlijk waren dat gewoon witte bonen in tomatensaus uit blik, oftewel ‘Heinz baked beans’.
Van de Franse, Italiaanse en Spaanse taal heb ik wat minder verstand, wel weet ik dat vele vissen, schaaldieren en ook groentes vaak locale namen hebben, om de verwarring nog groter te maken. En ik weet dat ‘loup de mer’ geen zeewolf is, het is een soort zeebaars. Als je jezelf of een ander een plezier wil doen, koop dan ‘Mediterranean Seafood’ en ‘North Atlantic Seafood’ van Alan Davidson, daarin staan alle officiële Linnaeus namen. Ook in het Nederlands verkrijgbaar (zie archief Leunstoel ‘Na het kreeftje de herfst in’). Geweldige boeken voor liefhebbers van taal en zee.
Wij moeten ons maar niet gaan afvragen wat er verloren gaat vanuit het Chinees, Arabisch of Indiaas, in kookboeken die misschien via het Engels of Frans zijn vertaald, met dubbele kans op fouten. Gelukkig hebben we Johannes van Dam, die zijn uiterste best doet om de boel in de gaten te houden, ik ben zulke schoolmeesters wel dankbaar. Bovendien kunnen foto’s ook helderheid bieden.
Met alle risico’s van dien, gaan we vandaag een gerecht maken dat in een ver verleden, uit een ver land, in Andalusië terecht is gekomen. Het werd in de klassieke Oudheid geschreven, in de Middeleeuwen vertaald in het Arabisch, ergens ooit vertaald in het Engels, door een enthousiaste koker vertaald in het Nederlands en bij deze door mij bewerkt:
Mahshi.
Voor twee personen:
Een grote aubergine
Kop broodkruim
Zout, peper
2 eieren
2 theelepels of meer korianderpoeder, paar draadjes saffraan
1 theelepel kaneel
Kop gehakte amandelen
Paar eetlepels neutrale olie
Voor de garnering: verse korianderblaadjes en muntblaadjes, bij gebrek aan verse munt kan je wat gedroogde munt door de vulling mengen.
Kook de aubergine, eenmaal in de lengte doorgesneden, in ruim water in ongeveer tien minuten halfgaar, of leg hem in zijn geheel in een vrij warme oven. Als het er wat slap uit gaat zien is het klaar. Probeer zoveel mogelijk vruchtvlees eruit te halen, snijdt het in kleine stukjes en meng het met het broodkruim (houd een paar eetlepels achter) zout, peper kruiden, amandelen en de losgeklopte eieren. Vul de auberginehelften met het mengsel, overgiet met olie en bestrooi met broodkruim, en zet ongeveer een half uur in een matig hete oven, er moet een goudgeel korstje op zitten.
Volgens de Arabieren, Spanjaarden, Grieken of wie het ook waren die dit gerecht oorspronkelijk beschreven, kunnen er natuurlijk ook restjes kip of vlees (fijngehakt) doorheen, zodat het gerecht steeds weer anders zal smaken!
Voorlopig houd ik het op deze puur vegetarische versie.
Een kopje Arabische muntthee of rode wijn uit zuid Spanje erbij?
Ik kies voor een witte wijn, van de druif Viognier, omdat zijn aroma iets zwoels heeft, goed passend bij deze geurige schotel.
*********************************************
De Leunstoel is gebouwd door Peppered. Ga voor informatie over dat bureau naar www.peppered.nl**********************************
Kijk eens op www.beleggendoordummies.nl |
|
© 2007 Maeve van der Steen |
Lopen | |
Geef mij maar Harris Tweed | Frits Hoorweg |
Eindelijk kan ik m’n Harris Tweed jasjes weer aan. De zomer is mooi, maar de herfst en de winter hebben ook hun pluspunten, en dan heb ik het niet in de eerste plaats over verkleurende bladeren of de feestdagen. Wel over het genoegen om de kou te trotseren in een jasje dat de meeste anderen aanzien voor niet meer dan een colbert. Voor een echte wandeltocht heb ik andere dingen in de kast hangen, maar om gewoon van A naar B te lopen (en dat doe ik veel vaker) is er geen betere dracht denkbaar dan een tweed jasje.
Een paar weken geleden dacht ik dat het al zover was. Na enkele dagen schoot de temperatuur echter weer omhoog en dan is het al gauw te warm voor iets dat gegarandeerd voor 100% van wol is gemaakt. Jammer, want zo’n jasje zit niet alleen lekker (bij de juiste temperatuur) maar is ook mooi. Althans in mijn ogen, ik weet natuurlijk wel dat er hordes mensen zijn die het maar niks vinden.
M’n eerste jasje kocht ik 15 jaar geleden in Ierland, bij zo’n kledingzaak die middenin het niets staat. In Engeland en in Schotland kom je ook regelmatig van dergelijke losstaande winkels tegen. Ze verkopen er vooral dikke sokken, shawls, petten, truien, vesten, jassen van een bepaald soort; buitenkleding zal ik maar zeggen. En Harris Tweed jasjes dus, hoewel wat ik daar in Ierland kocht eigenlijk Donegal Tweed was, maar in dit verband is dat een onbetekenend detail.
In de loop der jaren zijn er nog drie tweed jasjes bij gekomen. Ik heb besloten het daarbij te laten, want ja, ze slijten nauwelijks en vier jasjes is eigenlijk wel genoeg. Het valt nu al niet mee om ze allemaal ‘aan hun trekken te laten komen’.
De ideale temperatuur om tweed te dragen is zo’n 10° C. De rest van Nederland worstelt zich dan een paar keer per dag in een regenjas terwijl de drager van een tweed jasje kan volstaan met het nonchalant aanschieten daarvan. Binnen is het meestal te warm om het jasje aan te houden, dat is in sommige kringen een nadeel, maar die kringen kun je ook om andere reden beter mijden. Het jasje kan prima over de rugleuning van de stoel worden gehangen. Men weet daardoor dat je ‘gekleed’ bent, terwijl je toch lekker in hemdsmouwen zit.
Wanneer je geen stropdas om hebt en je boord los, kan het buiten wat koud aan de nek zijn. Voor die eventualiteit moet een shawl worden meegenomen. Liefst zo een die slordig kan worden omgeknoopt, dat staat vlot. Pas op, niet alle shawls lenen zich daarvoor, de knoop wordt al gauw te dik en dan zie je er allesbehalve vlot uit.
Ook als het iets kouder wordt kan het jasje nog goed gedragen worden. Dan is een spencer, zo’n trui zonder mouwen, de ideale aanvulling. Die komt ‘s winters ook binnen goed van pas. Duikt de temperatuur nog iets verder naar beneden dan kan onder het tweed jasje ook een dunne trui worden gedragen. Tenminste als je er bij de aanschaf rekening mee hebt gehouden dat het nodig kan zijn iets onder het jasje te dragen. Als het echt gaat vriezen moet er helaas een overjas overheen. Maar ja, dan is het zo koud dat het er niet meer toe doet hoe je eruit ziet. Een beetje regen kan het Harris Tweed jasje heel goed aan. Voor als het echt gaat hozen moet je wel iets bij je hebben, een paraplu of een cape.
Ik zat te bladeren in de biografie van de fameuze wandelaar Alfred Wainwright. Daarin kwam ik een oude foto van hem tegen, uit de 50’er jaren. Hij zit op een steen, bovenop een berg in het Lake District, pijp in de mond, stropdas om en ……. met een Harris Tweed jasje aan. Het is net of hij tijdens de lunchpauze even naar buiten is gelopen. Alleen kan dat niet, want zelfs in good old England waren lunchpauzes echt te kort om even zo’n berg te beklimmen. Nee, ik denk dat in die tijd zo’n jasje een heel normale dracht was voor dergelijke activiteiten. Pas later is de idee gegroeid dat je bijzondere kleding nodig hebt. Op een recentere foto (zie hiernaast) heeft Wainwright dan ook een jack aan. Z’n eeuwige pijp is er dan nog steeds en daardoor realiseer ik me dat er een sterk punt van het tweed jasje is dat ik nog niet heb genoemd. Er zitten diepe zakken in die je gerust vol kunt stoppen zonder dat het jasje volledig uit model raakt, zoals bij jasjes van andere stof vaak wel het geval is.
Er is veel te doen over de opwarming van de aarde. Ik had altijd de neiging om daar wat meesmuilend over te doen, maar nu ik tot half november heb moeten wachten met het uit de mottenballen halen van mijn Harris Tweed jasjes begin ik me ook zorgen te maken. Misschien moeten we er inderdaad maar eens iets tegen gaan doen, tegen die opwarming bedoel ik.
Ik heb een idee!
Als we iedereen nu eens gaan verplichten om tweed jasjes te dragen, ook binnen. Dan kan overal de verwarming 2 graden lager worden afgesteld. Dat moet enorm schelen.
Veel naar buiten gaan om te wandelen helpt ook, dan kan de verwarming nog lager.
*********************************
Alles over wandelen op www.wandelpad.nl
******************************
Wilt u meer weten over hyperventilatie?
Ga naar www.hyperventilatie.org |
|
© 2007 Frits Hoorweg |
Ergernissen | |
Nr.666: Het bos in! | Mabel Amber |
Voorwaar, een getal vergezeld van een sinistere bijklank. Zeshonderdzesenzestig is immers het getal van de Duivel, het Beest, het getal ook van de Apocalyps. Aangezien ik mij bezighoud met getallen en hun betekenis (bij wijze van onschuldige liefhebberij…) laat dit getal mij niet onberoerd. Overigens geniet het een brede bekendheid, ook onder hen voor wie getallen combinaties van cijfers zijn en meer niet.
In mijn duizendvoudige opsomming van ergernissen heb ik er toch niets toepasselijks aan toegekend, bijvoorbeeld een ‘enge’ ergernis, nee, ik ben gewoon doorgegaan met het noteren van alles wat me inviel als ergerlijk.
Echter: wie de weg vraagt, is kennelijk verdwaald. Hier kun je een moralistische strekking in ontdekken, nietwaar, de uitdrukking ‘van het rechte pad af wijken’ duidt op strenge morele normen en wie te ver afdwaalt loopt tenslotte in de wouden des verderfs waar achter iedere boom het lonkende vingertje der Verzoeking wenkt, dus zo bezien past de inhoud van deze ergernis bij het nummer. (Ironieteken invoegen.)
Maar laat ik niet afdwalen, tot zover enkele losse opmerkingen aangaande de relatie tussen getal en onderwerp, en dan nu de behandeling van deze gruwelijke ergernis, verkeerd te worden verwezen wanneer je de weg vraagt, in een onbekend topografisch gebied, dat zeg ik erbij; je kunt ook het bos in worden gestuurd aan de telefoon, of in een gebouw. Maar dan hebben wij het over het kastje en de muur. Daar wilde ik het nu even niet over hebben.
Voor ik verderga eerst dit: we gewagen van bewijsbaar onjuiste indicaties, niet van zulke warhoofden, al dan niet eigenwijs, die geen aanwijzingen kunnen opvolgen. Dit is trouwens discutabel, want een warhoofd zal niet zo snel bereid zijn om toe te geven dat hij door eigen warrigheid de hem verstrekte bonafide aanwijzingen heeft verhaspeld waardoor hij een kwartier later nèrgens de bewuste straat heeft gevonden, hem in het vooruitzicht gesteld. Op de verkeerde plek aanbeland, zal hij opnieuw te rade moeten gaan bij een passant, die hem, uiteraard, weer een andere kant op stuurt en een kwartier later is zijn bestemming nog steeds een utopie.
Terwijl ik zo zit te schrijven over dit onderwerp, krijg ik de notie dat er iets niet klopt. Zou ik al die keren dat ik zogenaamd verkeerd verwezen ben, helemaal niet verkeerd verwezen zijn? Mijn gevoel voor richting is niet optimaal ontwikkeld en bovendien raak ik snel in paniek. Wie in een toestand van paniek verkeert kan niet goed luisteren, dat behoeft geen universitair betoog; voeg daarbij de wetenschap dat veel mensen niet zijn afgestudeerd in de uitlegkunde en de vraag ligt klaar: waar hebben wij het eigenlijk over?
Het is zoetjesaan duidelijk: wij hebben het over een doodgewone communicatiestoornis, hetgeen sowieso natuurlijk ook enorm veel ergernis veroorzaakt, en niet alleen op het punt van bewegwijzering, daar niet van, maar feit is dat Ergernis nummer 666, geen bestaansrecht kan hebben, de inhoud van alinea twee in overweging nemende. Laat maar zitten, ik kap met deze ergernis. Gaat niet door. Ik word trouwens weer helemaal nerveus bij de herbeleving van al die wanhopige zoektochten: te voet door vreemde steden, op de fiets door onbekende landschappen, het dolen, soms nog, door mijn eigen stad waar ik al zo lang woon, niet te geloven, de zenuwslopende kriskras ritjes in mijn busje midden in zulke planologische rampgebieden waar het begin het einde is en omgekeerd en niet te vergeten, de gejaagde puzzeltochten door treinstations.
Ik wil een eind aan dit geredekavel breien met een opmerkelijke constatering. Toen ik op de helft van het, welbeschouwd mislukte, stukje was gevorderd…vloog een van de vingers aan mijn rechterhand, vermoedelijk de pink, uit de bocht waarbij hij een sneltoets indrukte. Iedere beginnend gebruiker van een computer kent de afschuwelijke gevolgen van een dergelijke, ik zou haast zeggen, ‘dwaling’. Er verscheen een venster dwars over mijn tekst met de mededeling dat er ‘een fout’ was opgetreden in Microsoft Word 2003, het venster bood mij ‘excuses voor het ongemak’ aan, waarna het verbleekte; een nieuw raampje maakte zich los uit de onpeilbare diepte van het laptopdeksel, waarin mij vriendelijk werd verzocht de aanwijzingen op te volgen om de – inmiddels van het scherm weggerukte – tekst weer te ‘herstellen.
‘Blijf kalm’ maande ik mezelf, ‘Een Ruiter van de Apocalyps heeft je kind ontvoerd, maar je zult het vinden!’ Nu volgde een spannende zoektocht door een veelheid van vensters, alle vol verklaringen en verkenningen. Bovendien dook plotseling, in een keukenraampje rechts, de titel van een reeds voltooid verhaal op: ‘Verdwijning’. Tenslotte heb ik, middels een ingreep waartoe ik mijzelf tot dan toe niet in staat achtte, mijn geschaakte geesteskind terug kunnen leggen in zijn eigen wieg, alhoewel lichtelijk gehavend; tien zinnen ontbraken.
Voor de empiristen onder ons: kan geen toeval zijn.
***************************
**************************************
Gezonde werkdieren voor de allerarmsten:
Brooke Hospital for Animals. Zie www.brooke.nl |
|
© 2007 Mabel Amber |
Naar de film | |
Kunstzinnig Hollywood | Hans Knegtmans |
De tweede editie van het Leids Filmfestival heeft glansrijk de eindstreep gehaald. Tijdens de slotceremonie werden de drie IJzeren Haringen uitgedeeld aan de korte Nederlandse films Hard Boiled Chicken (categorie animatie), Pijn (categorie drama) en Lunch (categorie visualizing music, in dit geval muziek die door Hennie Vrienten was gecomponeerd). Uitgedeelde Haringen zijn natuurlijk geen betrouwbare indicator van een spetterend festival – ook het Eurovisie Songfestival levert jaarlijks een winnaar op, terwijl toch maar weinigen dit een geslaagd evenement vinden. Belangrijker is dat het festival dit jaar aanmerkelijk beter was georganiseerd dan in 2006. Een festivalsite met essentiële informatie, een handzaam programmaboekje met filmbeschrijvingen (en zelfs een heuse matrix van tijden, zalen en films zoals die al jaren door de grote broers IFFR, IDFA en het Nederlands Filmfestival worden geproduceerd), een filmaanbod dat beter was en meer divers dan verleden jaar en een stijging van het aantal bezoekers.
Natuurlijk werden de voorpremières uit het hoofdprogramma gemiddeld beter bezocht dan de verschillende bijprogramma’s: Russische films, Japanse klassiekers en documentaires (zowel serieuze als nep). Bij mijn weten is IFFR het enige Nederlandse festival dat niet aan dit euvel lijdt. Maar wat dan nog? Anders dan bij de vorige editie had ik ook bij ‘alternatieve’ vertoningen nooit minder dan 20 medebezoekers om me heen. Goed werk. En de organisatoren gaan door, hebben ze beloofd.
Tot de festivalsuccessen behoorden de Hollywood kaskrakers American Gangster – geprogrammeerd als openingsfilm – en The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford. Een gangsterfilm en een western als publieksfavorieten, dat zal voor de laatste keer gebeurd zijn in de jaren zestig. Nu zijn het ook geen films van dertien in een dozijn. Beide zijn buitensporig lang (zo’n 160 minuten), hebben supersterren in de hoofdrol (Denzel Washington en Russell Crowe in Gangster, Brad Pitt in Jesse James), en ruiken een uur in de wind naar filmkunst met een grote F. Naar films waar we onbehoorlijk lang op hebben moeten wachten sinds, respectievelijk, Martin Scorsese’s Goodfellas en Clint Eastwoords Unforgiven. Maar Hollywood heeft de tendentieuze marketing min of meer uitgevonden, dus laat u zich alstublieft niet inpakken door het tromgeroffel.
American Gangster is gebaseerd op bestaande personen. Toen in 1968 in Harlem de gangster Bumpy Johnson overleed, besloot diens chauffeur en vertrouweling Frank Lucas (Denzel Washington) in zijn voetsporen te treden. Hij had Bumpy’s adagium goed in zijn oren geknoopt: ‘zorg dat je een beter en goedkoper product verkoopt dan de concurrentie.’ Bij de heroïnehandel gaat veel geld verloren aan tussenpersonen en het versnijden van het goedje. Dat kon dus beter. Daarom kocht hij zijn waar in het Verre Oosten en leverde als kleine zelfstandige direct aan zijn afnemers. Voor de import maakte hij gebruik van de aanwezigheid van het Amerikaanse leger in Vietnam. De lijkkisten van gesneuvelde soldaten boden de mogelijkheid tot onopvallend transport. Het valt te begrijpen dat de georganiseerde misdaad niet blij was met de onverwachte concurrentie van een onbekende nieuweling. Ook bij de politie werd, vanwege het gederfde smeergeld, de stemming er niet beter op.
De tweede historische figuur die regisseur Ridley Scott (Gladiator, Hannibal, Kingdom of Heaven) opvoert, is politieman Richie Roberts (Russell Crowe). Roberts maakte zich bij zijn collega’s gehaat doordat hij een vondst van bijna een miljoen dollar aan drugsgeld eerlijk bij zijn superieuren meldde, in plaats van, zoals een ‘normale’ politieagent betaamt, het in eigen zak te steken. Zijn chef droeg hem vervolgens op een rechercheteam te formeren dat een einde moest maken aan de losgebarsten drugsoorlog.
Met dit verhaal is niets mis, met de uitwerking des te meer. De kijker heeft eerder dan Roberts door wie zijn tegenstanders zijn: corrupte collega’s, de maffia maar bovenal de onzichtbaar opererende Frank Lucas. De twee hoofdfiguren ontmoeten elkaar pas tegen het eind van het verhaal. Tot dat moment zwenkt de cameraman trouwhartig heen en weer tussen de personages, en probeert Scott ons te laten zien dat Lucas en Roberts in meerdere opzichten elkaars tegenpolen zijn. Die poging pakt geforceerd uit. Het wordt al snel duidelijk dat Lucas een vat met tegenstrijdigheden is. Hij leidt het leven van een gedisciplineerd zakenman: met de kippen op stok en voor dag en dauw weer op pad, keurig maar onopvallend gekleed. Op zondag begeleidt hij zijn oude moeder naar de kerk, en hij onderhoudt een monogame relatie met zijn charmante vriendin. Maar o wee als iemand hem voor de voeten loopt! De kans is groot dat die de confrontatie niet kan navertellen. Zo onderbreekt hij een familielunch wanneer vanaf de straat een concurrerende – maar minder beschaafde – gangster hem uitdaagt. Hij gaat naar buiten, schiet de man dood, en vervolgt zijn lunch. Waar hadden we het ook alweer over?
Het lukt de regisseur echter niet Roberts eenzelfde complexiteit te bezorgen, al laat hij geen middel onbenut. De politieman voltooit in de avond zijn rechtenstudie en bestrijdt zijn onzichtbare tegenstander met toewijding. Intussen voert hij wel een bittere strijd met zijn echtgenote om de voogdij over hun zoontje. En, om het nog bonter te maken, neukt hij iedere vrouw die hij tegenkomt. Heb je het ooit zo zout gegeten? Maar deze suggestie van een complex karakter komt niet over. De kijker ziet niet meer dan een hardwerkende Russell Crowe die met zijn lichtelijk verbaasde hondenogen de wondere wereld van de drugshandel en corruptie aanschouwt. American Gangster ontleent zijn magie voor een belangrijk deel aan de verbazingwekkende werkelijkheid waarop hij gebaseerd is. Als je die achtergrond niet zou kennen, kijk je slechts naar een duur gemaakte, nogal langdradige misdaadfilm.
The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford toont de beroemde outlaw in zijn nadagen. De tijd van de grote successen was allang voorbij en van de bendeleden van het eerste uur waren naast broer Frank James alleen Bob en Charley Ford nog over. (Wie de originele gang aan het werk wil zien, moet vooral een DVD huren van The Great Northfield Minnesota Raid uit 1972, van regisseur Philip Kaufman, met een beangstigende Robert Duvall als Jesse. Of anders The Long Riders, uit 1980, van Walter Hill. De gimmick van die film is dat de gebroeders James, Younger, Miller en Ford worden gespeeld door acteurs die ook in het dagelijks leven broers zijn, namelijk Frank en Stacy Keach, David, Keith en Robert Carradine, Randy en Dennis Quaid, en Christopher en Nicholas Guest.)
Dat laatste half jaar was voor de betrokkenen – Jesse en het zooitje ongeregeld waarmee hij nog een enkele overval pleegde – geen pretje. In de roman van Ron Hansen waarop regisseur en scenarist Andrew Dominik de film baseerde, is James een bipolaire persoonlijkheid met paranoïde trekjes. Meestentijds speelt hij de rechtschapen echtgenoot en vader van twee schattige kindjes, maar dan weer staat hij ineens bij een van zijn collega’s op de stoep, ergens op het troosteloze platteland van Missouri. Soms zomaar ‘voor de gezelligheid’, maar de kans is groter dat hem een onaangenaam gerucht over de bewoner ter ore is gekomen dat hij wil verifiëren. Tijdens die bezoekjes is de stemming te snijden. Iedereen doet het in zijn broek voor de gangster, en vrijwel altijd heeft het bendelid iets op zijn kerfstok. Alleen tast hij nog in het duister over wat zijn baas nu echt weet en welke vermoedens net nog rechtgelogen kunnen worden.
De enige die Jesse’s vertrouwen geniet is nieuwkomer Robert Ford, het jongere broertje van bendelid Charley. Deze creep (met gepaste weerzinwekkendheid gespeeld door een lispelende Casey Affleck) dringt zich vastberaden op aan zijn jeugdheld. Onder zijn bed bewaart hij nog steeds een schoenendoos met stuiverromans en andere memorabilia over zijn idool. Wanneer hij eenmaal met de grote mannen mee mag doen, is hij in de zevende hemel. Ook al schept James er veel plezier in hem te kleineren en publiekelijk af te zeiken. Dat kan niet goed blijven gaan.
Nog opzichtiger dan American Gangster streeft The Assassination of Jesse James naar een plaats in The Hall of Fame van de speelfilm. Het tempo is vaak zo tergend langzaam dat het lijkt of een volgeling van Andrei Tarkovski zijn krachten beproeft op het westerngenre. Roger Deakins – de vaste cameraman van Joel en Ethan Coen – mag nog zo zijn stinkende best doen, hij is zonder een aansprekend scenario ook niet in staat iets coherents te maken van de wezenloze korenvelden en de vaak onbestemde huiskamerscènes. Brad Pitt speelt de schurk die ondanks sporen van zijn vroegere genialiteit het spoor bijster is geraakt. Je kunt je goed voorstellen dat tijdens zijn meer paranoïde momenten zijn manschappen peentjes zweten. Zijn acteren – en in mindere mate ook dat van Casey Affleck – redden de film van een roemloze ondergang. Maar het is kantje boord.
*********************************
Foto’s van de boekpresentaties van
Springveren, het beste uit De Leunstoel op:
|
|
© 2007 Hans Knegtmans |
De wereldliteratuur roept | |
Het grommende van Dostojevski | Gerbrand Muller |
Raskolnikov, de hoofdpersoon van Misdaad en straf, legt de bijl waarmee hij zijn hospita en haar zuster heeft vermoord in de conciërgeloge terug, op dezelfde plaats waar hij hem vandaan heeft gehaald. ‘Hij legde er zelfs weer een houtblok op.’ Het is louter toeval dat de conciërge op dat ogenblik niet thuis is. Was deze er wel geweest, dan zou Raskolnikov ‘hem misschien gewoon de bijl overhandigd hebben,’ zo groot is de verwarring waarin hij verkeert. Zijn hele handelswijze na de moord is dwaas, en het mag een wonder heten dat hij zonder door iemand gezien uit het huis van de hospita ontsnapt. Want op het moment dat Raskolnikov na de moord het huis wil verlaten komt er een man de trappen op en belt aan, niet één keer, maar vele malen: hij heeft blijkbaar een afspraak met de hospita en hij begrijpt er niets van dat zij hem niet opendoet. Hij tiert en rukt de deurknop er zowat uit, Raskolnikov staat bevend aan de andere kant van de deur, de bijl onder zijn jas. Een tweede man die even later naar boven komt, stelt voor de conciërge te waarschuwen: Raskolnikov heeft namelijk van binnen de knip op de deur gedaan en de tweede man is zo schrander daaruit op te maken dat er iemand thuis moet zijn; het feit dat er desondanks niet wordt opengedaan duidt erop dat er misschien iets niet pluis is... De mannen gaan naar beneden. Als Raskolnikov vervolgens zonder nadenken het huis verlaat en met de bijl onder zijn jas de trappen afdaalt hoort hij de mannen alweer omhoog komen. In opperste wanhoop gaat hij hun recht tegemoet. ‘Zouden ze hem tegenkomen, dan was alles verloren, lieten ze hem door, dan was ook alles verloren: ze zouden het zich herinneren.’ Er blijft tussen hen nog maar één trap over… maar dan glipt Raskolnikov een lege woning binnen, waar werklui zo net nog aan het schilderen zijn geweest: ‘alsof het zo afgesproken was, waren ze nu weg.’ Beide schilders waren namelijk even nadat Raskolnikov het huis was uitgekomen achter elkaar de trap af gerend; de ene schilder had daarbij woedend naar zijn maat geschreeuwd: Mitjka! Mitjka! Wacht dan toch verdomme!’ Raskolnikov glipt de woning weer uit als de mannen gepasseerd zijn, daalt de trappen af en gaat de straat op. Nog steeds met de bijl onder zijn jas loopt hij over straat, wankel als een dronkenman. Via een omweg komt hij weer thuis. Op de binnenplaats is niemand, ook de conciërge is er niet… Een toevallige samenloop van omstandigheden leek er eerst toe te leiden dat Raskolnikov praktisch op heterdaad wordt betrapt, maar maakt daarna dat hij, zo dwaas en verward als hij handelt, toch onopgemerkt kan ontsnappen. Een samenloop van omstandigheden waarvan men zegt: dit kan geen mens verzinnen, dit kan alleen in werkelijkheid gebeuren.
En dan betwijfelen sommige slavisten en kenners van de Russische literatuur nog of de in Dostojewski’s romans beschreven wereld wel echt is! Tot die slavisten behoort onder anderen Karel van het Reve. In zijn Geschiedenis van de Russische literatuur schrijft hij dat hij Dostojewski ‘jarenlang’ niet heeft kunnen lezen. Hij behoorde tot wat hijzelf de anti-Dostojewski club noemde, een gezelschap gevormd door niet de eersten de besten, zoals Gontsjarov, Toergenjev, Garsjin, Boenin en Nabokov.
‘Men zou kunnen zeggen dat hij [Dostojewski] de ‘keukenmeidenroman’ tot ‘literatuur’ heeft verheven,’ schrijft Van het Reve. Het is hem nooit gelukt om door De idioot heen te komen, maar boeken als Aantekeningen uit het Dodenhuis en Misdaad en straf houdt hij voor meesterwerken, evenals ‘tot op zekere hoogte’ Boze geesten. (p. 352) Gelukkig, dat verzoent me weer wat met Van het Reve. Dat er mensen zijn, onder hen niet de minsten, die niets in Dostojewski zien, zit me dwars. Geen romanschrijver heeft diepere indruk op me gemaakt dan Dostojewski. Het lezen van zijn romans was voor mij een onvergetelijke ervaring en ik hoef maar aan de titels terug te denken of ik meen weer iets te ervaren van wat ik voor mezelf ‘het grommende van Dostojewski’ ben gaan noemen: De idioot, De jongeling, De gebroeders (broers in de nieuwe vertaling) Karamazov, De vernederden en gekrenkten… Het is me een raadsel hoe zijn boeken mensen onverschillig kunnen laten. Van het Reve licht een tipje van de sluier voor me op: ‘De verhouding tussen wat zich in Dostojewski’s romans afspeelt en wat men in de werkelijkheid kan waarnemen wordt (…) een heel eigenaardige. (…) Je zou kunnen zeggen dat echte [curs. VhR] moordenaars, terroristen, goedzakken banaler, maar ook veel interessanter, ‘menselijker’ zijn dan de figuren van Dostojewski.’ (p. 353.) Aha, misschien heb ik hier een spoor dat me kan voeren naar de oplossing van het raadsel!
Willem Weststeijn, die Dostojewski wel bewondert, merkt op dat Dostojewski’s personages dikwijls ‘onbestaanbaar’ (aanhalingstekens van W.W.) lijken, maar voegt eraan toe dat ze zo direct verbonden zijn ‘met algemeen menselijke problemen van vrijheid, moraal en dergelijke, dat je die onbestaanbaarheid gemakkelijk op de koop toeneemt.’ (Russische literatuur, p. 168) Ook Weststeijn beschouwt dus sommige van Dostojewski’s personages als onwerkelijk. Heb ik me dan soms toch door duivelskunstenaar Dostojewski een rad voor de ogen laten draaien? Onder het lezen van Dostojewski is bij mij nooit de geringste twijfel gerezen of ik een bepaald personage wel in werkelijkheid zou kunnen tegenkomen. Waarom is dat bij mij zo en bij sommige anderen blijkbaar niet? Vergis ik me misschien, en zijn mensen echt in werkelijkheid veel ‘banaler’ zoals Van het Reve suggereert, banaler en tegelijk toch ook weer veel ‘interessanter’, ‘menselijker’ dan de personen die Dostojewski beschrijft? Er zit niets anders op dan Dostojewski te gaan herlezen: dat is de enige manier om op deze vraag een antwoord te vinden. Ik neem nu een deel Dostojewski uit de kast en zet me in mijn leunstoel… Het verslag van mijn bevindingen volgt in een van de volgende nummers.
(Wordt vervolgd)
******************************************
Boekhandel van Rossum is gevestigd aan de
Beethovenstraat 32 in Amsterdam. Ga voor informatie naar www.boekhandelvanrossum.nl*******************************
Lucia Jonkhoff is ontwerper en tekenaar.
Informatie op www.latsiko.nl . |
|
© 2007 Gerbrand Muller |
De wereldliteratuur roept | |
De saaiheid van Het Kwaad | Willem Minderhout |
Ik beken het met enige schroom: als tiener was ik dol op Tolkien’s ‘In de ban van de Ring’. Toen dat hele verhaal werd verfilmd heb ik alle drie delen voorgelezen. Ik was altijd net klaar voordat er een nieuwe film uitkwam. Mijn zoon was er dol op, maar ik moet zeggen dat ik de films aanzienlijk spectaculairder vond dan die boeken. Toen ik hoorde dat de Britse lezers deze trilogie tot het beste dat ooit in het Engels was verschenen hadden uitgeroepen, was ik dan ook zeer teleurgesteld in de smaak van het Britse publiek. Ik heb in het Engels nog nooit iets saaiers gelezen dan de boeken van Tolkien.
Dat is minder het geval met de ‘Harry Potter’-serie. Die boeken zijn in tegenstelling tot Tolkiens werk op de jeugd gericht en erg leuk geschreven. Naar mate de reeks vordert vind ik het wel steeds minder leuk worden. Gelukkig hoef ik er nog maar eentje.
Toch heb ik tegen die Harry Potterboeken dezelfde bezwaren als tegen ‘Lord of the Rings’. Bezwaren die ik ook heb tegen de Star Wars-films. Die zijn, toen ze uitkwamen, volledig aan me voorbij zijn gegaan. Mijn zoon van elf is er al een paar jaar aan verslaafd, dus dan pik je dat weer op.
Mijn bezwaren zijn in te delen in een klein en een groot bezwaar.
Het kleine bezwaar betreft het gebruik van toverkunst, waardoor die boeken en films maar niet spannend worden. Je weet dat, als de nood echt aan de man komt, iemand zich wel ineens één of andere spreuk zal herinneren die de benarde situatie alsnog een wending ten goede zal geven. In Star Wars wordt weliswaar niet getoverd, maar daar heeft de toverstaf plaats gemaakt voor zwaarden die van TL-buizen gemaakt lijken te zijn. Met die zwaarden gaan dappere ruimteridders, die geleid worden door ‘The Force’, succesvol de strijd aan met ruimteschepen die in één klap een planeet kunnen vergruizelen.
Het grote bezwaar is van een andere orde. Dat is de ongelofelijke saaiheid van Het Kwaad dat bestreden wordt. Het wordt mij maar niet duidelijk wat Sauron in ‘In de ban van de Ring’, Voldemort in ‘Harry Potter’, of ‘The Dark Side of the Force’ nu eigenlijk willen. Dood en verderf zaaien, zoveel is wel duidelijk. Maar waarom? Wat hebben ze eraan? Het blijft onbegrijpelijk.
Het Kwaad in dit soort boeken en films lijkt geen doel te hebben buiten zichzelf: ‘Kwaad’ zijn. En dat is uitermate oninteressant, want daardoor missen ze iedere tragische kracht. Goethe had dat beter bekeken. In Faust stelt de duivel, Mephistopheles, zich voor als ein Teil von jener Kraft, die stets das Böse will und stets das Gute schafft. In boeken die ik goed vind, om een eigentijds voorbeeld te geven: de boeken van Rosenboom en Grunberg, is het omgekeerde het geval. Daarin zijn de hoofdpersonen ein Teil von jener Kraft, die stets das Gute will und stets das Böse schafft.
Hoe anders, ik wees daar in het stuk ‘Schapenslachtingen’ al op, is dat met de helden van Homerus gesteld. Daarin is geen duidelijk onderscheid te maken tussen ‘Het Goede’ en ‘Het Kwade’. Al is de ene hoofdpersoon misschien iets beter, of nobeler te noemen dan de andere, ze streven allemaal hun eigen ‘life and survival’ na en zijn uiteindelijk slechts een speelbal in de handen van ‘de goden’, die op hun beurt weer onderworpen zijn aan ‘het lot’. Over het drama van Shakespeare zou je hetzelfde kunnen zeggen.
Is het een typisch twintigste (en in het geval Potter ook één en twintigste) eeuws gebruik om ‘Het Kwaad’ te verabsoluteren? Misschien wel. Hitler, Stalin, Mao, Pol Pot en Osama Bin Laden lijken dit absolute Kwaad te incorporeren. Is het dus niet helemaal verzonnen?
Ik heb een hypothese, die echter verder terug gaat dan de twintigste eeuw. Ik denk namelijk dat de verabsolutering van ‘Het Kwaad’ samenhangt met de verabsolutering van ‘Het Goede’, zoals dat wordt beleden in het monotheïsme. Het monotheïsme erkent namelijk, de naam zegt het al, slechts één god, die bovendien per definitie ‘Goed’ is. De vraag waar dan ‘Het Kwaad’, dat toch alom aanwezig was, vandaan kwam bleef daarin een onopgelost raadsel. Daarvoor moest de schimmige figuur ‘Duivel’ worden uitgevonden, een wezen dat vrijwel godgelijkend was in zijn macht, maar toch geen god mocht heten, want daar was er immers maar één van.
In de gezellige Griekse godenwereld, die door net zulke schuinsmarcheerders werd bewoond als het ondermaanse, was dat niet zo’n probleem. Zeus was weliswaar Oppergod, maar zijn waarden en normen waren nogal rekbaar en er waren altijd ‘countervailing powers’ in de vorm van andere goden. Een echte Duivel kent de Griekse godenwereld ook niet. Goed en kwaad blijft wat diffuus over de goden verdeeld. De Griekse goden waren wat dat betreft net mensen. Zelfs Hades, de god van de onderwereld, zou je hooguit een wat schimmige figuur kunnen noemen. De Tartaros, die hij onder zijn beheer had, was een soort privé martelkamer voor de goden, om af te rekenen met wel heel boosaardige mensenkinderen die de goden naar de kroon hadden willen steken. De overgrote meerderheid der overledenen verveelde zich gewoon te pletter of viel aan vergetelheid ten prooi door een slokje van het water van de rivier Lethe te nemen.
Ook de Hindoes doen niet zo moeilijk over Het Kwaad. Zij hebben Shiva, maar deze ‘vernietiger’ wordt niet als duivel gehaat, maar juist aanbeden. Verder hebben ze een hoeveelheid godheden dat het aantal dat de Grieken er op na hield minstens naar de kroon steekt. Indiase literatuur lijkt me daarom in potentie tragisch en over een grote dramatische kracht te beschikken. Ik heb daar echter, op Rushdie en Naipaul (maar kun je die twee nog Indiërs noemen?) na, geen kennis van. De Bhagavad Ghita vind ik net zo interessant als de sprookjes van Moeder de Gans, dus misschien valt het tegen.
‘Het absolute Kwaad’ is, als mijn hypothese juist is, dus een product van de vooronderstelling dat er een ‘Absoluut Goed’ is, lees: God/Jaweh/Allah, of, in zijn atheïstische varianten, het ‘Duizend Jarige Arische Reich’, of de ‘Communistische Heilstaat’ bestaat.
Tolkien, Rowlings en Lucas gaan dus au fond van het orthodoxe monotheïstisch goed/kwaad-schema uit. Het grappige is dat er ieder jaar een ritueel protest van orthodoxe christenen plaatsvindt als er weer een Harry Potterboek uitkomt. Die boeken zouden ‘het occulte’, lees: toverij en hekserij, promoten. Dat soort lieden gelooft immers nog steeds dat de Satan en zijn trawanten, en dus ‘het occulte’, echt bestaan. Op zich is dat wel ‘Bijbelvast’. Lees de handelingen der apostelen er maar op na, waarin menige geest uitgedreven wordt. De Koran is zelfs expliciet zowel voor mensen als voor ‘djinns’ geschreven. Djinns zijn geesten, zowel goede als kwade, die de controle over je lichaam zouden kunnen overnemen en zich bij voorkeur in toverlampen verstoppen. Ik weet niet precies hoe het er heden ten dage met het geloof aan djinns en engelen voorstaat, maar het zou me niets verbazen als dat nog wijdverbreid is, ook al is er nog nooit zoiets in Blijdorp ten toon gesteld. Waarom zou men dan niet geloven niet in kabouters en elfen, of voor mijn part Orks en Siths?
Belangrijker nog lijkt mij de conclusie dat hoe fanatieker ‘Het Goede’ wordt nagestreefd, hoe sterker ‘Het Kwaad’ wordt. Dat noopt tot nader onderzoek.
****************************************
Literatuur en beeldende kunst onder één dak
bij Buddenbrooks aan het Noordeinde in Den Haag.
Kijk op www.buddenbrooks.nl
Zondag 18 november, 15.00 uur, is er een
literaire salon over Carry van Bruggen! |
|
© 2007 Willem Minderhout |
Misdaadboeken | |
De hele misjpoche in Alaska | Theo Capel |
Tegen het begin van WO II deden Duitse joden een beroep op de V.S. om zich te mogen vestigen in Alaska, om zo aan hun noodlot te kunnen ontkomen. Alaska was toen nog geen aparte staat, maar stond onder federaal gezag. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Harold Ickes voelde er voor om aan het verzoek te voldoen en daarmee een uitzondering te maken op de immigratiewetten, maar uiteindelijk kwam het er toch niet van. Michael Chabon nam voor De Jiddische Politiebond (Anthos, € 19,95) aan dat de migratie wel doorging. In zijn boek is een stukje Alaska tot federaal district verklaard, zoals ook de hoofdstad Washington van de V.S. dat is. Een van de belangrijke wegen is er uit dankbaarheid naar Ickes vernoemd. Het district biedt huisvesting aan een grote groep joden die alsnog uit Nazi-Duitsland mochten vertrekken en later ook aan joden die in 1948 uit Palestina werden verdreven. De vorming van de staat Israël mislukte en aan WO II kwam een eind met een atoombom op Berlijn. Inmiddels zijn we ruim 50 jaar verder en zit de hele misjpoge joden nog steeds op een kluitje in Alaska. Maar nu Alaska in de tussentijd een staat is geworden, wil men het federale district opheffen en worden de joden met een nieuwe diaspora bedreigd. ‘Het zijn rare tijden voor de joden,’ laat de auteur iemand zeggen. ‘Niemand geeft om ons. We zitten hier maar tussen Niemandsland en Nergenshuizen.’
Voor een misdaadroman is het uitgangspunt een eigenaardig gegeven, maar wel boeiend. En hoewel het verhaal op zich een politieroman is, die overigens langzaam overgaat in een conspiratiethriller, kun je het geheel ook lezen als een visie op de staat Israël waar de joden ook bedreigd op een kluitje zitten. In het verhaal van Chabon zijn Indianen de Arabieren, weliswaar vreedzamer, maar tegelijkertijd niet gediend van joden.
Hoofdpersonen in het verhaal zijn de politiemannen Meyer Landsman en zijn neef Berko Sjemets, die van half Indiaans-Joodse afkomst is.
Alles begint met de moord op een gast van het verlopen hotel-pension Zamenhof, waar Landsman na zijn scheiding zelf ook is gaan wonen. De naam van het hotel is een van de vele kleine grapjes die Chabon door het hele boek heeft gestrooid. Het Esperanto dat Zamenhof bedacht, had in het joodse district een bindende kracht moeten vormen. Het enige wat er nog aan herinnert, zijn de aanduidingbordjes in het hotel met onder andere ‘Elevatoro’ voor de lift.
De vermoorde man zou Emanuel Lasker heten, wat uiteraard onzinnig is, want deze vroegere wereldkampioen schaken stierf al vele jaren eerder. In ieder geval was de vermoorde ook een begaafde schaker. De positie van het eindspel dat naast zijn lijk wordt aangetroffen, krijgt de lezer niet echt te zien, maar later wordt duidelijk dat een dwangzet een belangrijke rol speelt. Figuurlijk gesproken is alles wat de personages doen een dwangzet, want veel beter lijken ze er niet van te kunnen worden, maar wel slechter.
Landsman gaat in de joodse gemeenschap op zoek naar de moordenaar en dat geeft Chabon de gelegenheid om de afkeer van seculiere en religieuze joden – en dan vooral fundamentalistisch ingestelde – van elkaar als verhaallijn uit te buiten. Voertaal van de joden in Alaska is het Jiddisch, wat overigens in het boek zelf maar mondjesmaat wordt gevoerd. De mensen spreken over elkaar als ‘jehoede’ en iemand aanduiden met ‘een gok als een kromme snavel’ is misschien ongepast, maar wel toegestaan. Voor gevoelige types die politiekcorrect zijn, leest dat af en toe waarschijnlijk moeilijk, maar de kissebissende joden in het verhaal hebben er totaal geen problemen mee.
Landsman is een mistroostige, melancholieke man die alle heilsverwachtingen waarmee de mensen om hem heen zich op de been houden, sceptisch bekijkt. ‘Er komt nooit meer oorlog en bij elk kostuum worden twee broeken geleverd,’ die tijd zal voor hem nooit aanbreken. Maar intussen is hij wel weer iets moois aan het opbouwen met zijn ex Bina Gelbfisch, die ook bij de politie werkt en die boven hem is geplaatst.
Het geheel is meer humoristisch-antropologisch dan een misdaadboek. Lach bijvoorbeeld om een trainingskamp voor fanatici die willen bereiken dat Palestina alsnog een joods thuisland wordt en waar overal bordjes hangen als ‘Deze keuken is ingericht dankzij een donatie van … .’ Zelfs in een cel staat dat, maar dat is een bitter geintje van degene die er opgesloten zat. Leef verder mee met Landsman die een schlemiel lijkt, maar het niet is en laat je overrompelen door de vertellerskunst van Chabon en mompel tijdens het lezen af en toe ‘Oi, wat zal ik zeggen.’
*******************************
Over advieswerk wordt gepubliceerd op: www.managementenconsulting.nl |
|
© 2007 Theo Capel |
Luister! | |
Wat rijmt er op Westbroek? | Henk Klaren |
Ruim een half jaar geleden ben ik verhuisd van Utrecht naar Den Haag. Het bevalt prima, dank u wel, maar één van de dingen ik een beetje mis, is het verschijnsel Henk Westbroek. Jawel, Henk Westbroek, de merkwaardige amateurpoliticus en would-be burgemeester van Utrecht, die met zijn Leefbaar Nederland de opstap bood voor de korte politieke loopbaan van Pim Fortuyn. En daarmee indirect voor die merkwaardige episode in onze parlementaire geschiedenis, waarin een samenraapsel van 26 halve zolen in de Tweede Kamer zat, omdat héél veel mensen op een overledene hadden gestemd.
Niet dat ik Westbroek mis als politicus. Ik mis hem – een beetje - vanwege zijn programma’s op de Utrechtse regionale TV. Als je in Utrecht wat zit te zappen kom je nogal eens in zo’n programma terecht. Ook in programma’s met Marijke van Helwegen als presentatrice, maar die mis ik niet. Westbroek doet dat echt leuk. Hij portretteert een dorp in de provincie, vertelt wat verhalen, laat wat zien, interviewt een paar mensen. Hij draagt een enorme, stoere regenjas, neemt grote stappen en praat – hij kan niet anders – heel erg nadrukkelijk. Maar je kunt horen, althans die indruk heb ik, dat hij echt geïnteresseerd is in zo’n dorp en in de mensen die hij spreekt. Kortom, aardig vertier als er ‘s avonds laat niets anders meer op de treurbuis te vinden is.
Van de week moest ik weer eens aan hem denken, toen op de radio het nummer Alles draait om de Eenvoud van Het Goede Doel werd gedraaid. Henk Westbroek is namelijk niet alleen (inmiddels ex-?) politicus en TV-presentator, maar ook nog zanger en liedjesschrijver, kroegbaas (nou ja, kroeg, de Stairway to Heaven in Utrecht is een héél groot café) en radio diskjockey. Waar háált de man de tijd en de energie vandaan?
Het gaat me nu om de liedjes en vooral om de teksten. Hij heeft er tientallen, zo niet honderden gemaakt. Voor Het Goede Doel, de band waarmee zijn muzikale carrière begon, voor zichzelf en voor vele anderen. René Froger’s hit Alles kan een Mens gelukkig maken is van hem. Ik ken láng niet al zijn liedjes. Maar een aantal van de hits – hij heeft er een stuk of dertig gehad – hoor je met enige regelmaat op de radio. Vriendschap (is een illusie) bijvoorbeeld, Zelfs je Naam is mooi en België. Binnenkort zal Sinterklaas wel weer veel gespeeld worden. De liedjes liggen vaak best goed in het gehoor, maar met de tekst is vaak wat aan de hánd. Ach was ik maar een gijzelaar, dan stond altijd m’n eten klaar. Dat meen je toch niet….De teksten bekken vaak wel goed. Het metrum klopt goed en de meeste klemtonen ook wel, behalve in België natuurlijk. Is er leven op Plutó is een echte Tongzóen.
Eh, voor zover dat laatste niet voor iedereen meteen duidelijk is: Tongzóen is een nummer van de Vliegende Panters, waarin de draak wordt gestoken met verkeerde klemtonen in songteksten. Ikzelf vind Rutléss Queen van Kayak één van de mooiere voorbeelden.
Van tijd tot tijd kom je ook wel aardige vondsten tegen, zoals pepernoten, pepernoten, taai-taai-taai-taai in Sinterklaas en er wordt soms goed gerijmd: in Alles draait om de Eenvoud komen wel erg veel verschillende rijmwoorden op oud voor. Maar ik denk toch wel heel vaak: ‘Waar sláát dit op?’
Voorbeelden
In genoemde Froger-hit wordt uitgelegd waarom de hoofdpersoon zo gelukkig is en tóch wil hij nóg iets vaker ‘simpelweg gelukkig’ zijn. ‘Verwend kreng,’ denk ik dan.
In België wil hij niet naar Cuba omdat het hem daar te zoet is. Dat zou nog op suikerrietteelt aldaar kunnen slaan, maar hij wil ook niet naar Polen, omdat het daar te goed gaat. Alles voor het rijm. Maar, hoezo? Volgens mij ging het daar ten tijde van het schrijven van dat lied niet echt góed.
In Waar ze loopt te wandelen is het meisje ‘mooier dan de mooiste plaat’. Dat kan nog wel. Maar ze is ook nog ‘warmer dan een warm klimaat’. Tsja, het rijmt.
Uit Sinterklaas: ‘Ik heb wat drank in huis gehaald (voor Sint en Piet, HK), ‘k ontvang ze met een lied. Maar ‘t ene jaar drinken ze wel, en ’t jaar daarop weer niet’. Zou ik iets missen?
Alles draait om de eenvoud kan bijna integraal geciteerd worden. ‘Het is ijzer om oud lood,’ is misschien nog wel de leukste zin.
Iemand moet ’t doen is ook zoiets. Dat lied is geschreven ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de VARA. Het is een soort band-aid-achtig gebeuren geworden. Allerlei artiesten doen mee: Bennie Jolink, Frederique Spigt, de Daltons en Westbroek zelf natuurlijk. Nogal pretentieus eigenlijk. En dan hoor je dat ‘iemand moet vertellen (..) hoe de mensen leven die zijn ondervoed’ en ‘wat precies de hoogte is van hele lage lonen’. En dat moet iemand dan ook beslist blijven doen.
Maar ach, Zelfs je naam is mooi is een mooi liedje en Vriendschap eigenlijk ook wel.
En zijn programma’s op de Utrechtse TV mis ik nog steeds wel een beetje.
**********************************
Drs. Theo IJzermans geeft begeleiding bij
persoonlijke ontwikkeling op het werk. Ga voor informatie naar www.ijzermans.org |
|
© 2007 Henk Klaren |