Het eerste deel vindt u hier >>>. Een van de populairste Nederlandse schilderijen uit de
Gouden Eeuw is ‘De Stier’ van Paulus Potter. Waarom is dat zo? Vanwege de forse
stier zelf, die ons boven een vers uitgekakte vlaai zijn ballen toont? Of
vanwege de tevreden landman die tegen een knotwilg leunend naast zijn schaapjes
staat?
Ik denk, maar dat is uiteraard volkomen subjectief, dat dit
schilderij zijn faam vooral te danken heeft aan de kikker die door het gras
huppelt en – in nog hogere mate – door de leeuwerik die in de lucht hangt. Het doet mij denken
aan die zwoele lentedagen waarop ik Middelburg via de Laurens Stommesweg verliet
en de Walcherse polders in fietste waar om de honderd meter wel een leeuwerik
in de lucht hing te kwinkeleren.
Indien dit vermoeden juist is dan is de kans groot dat het schilderij
bij de jeugd aan populariteit inboet, want sinds een jaar of dertig is er
vrijwel geen veldleeuwerik meer te zien in Nederland. Rob Bijlsma, die van van
alles en nog wat statistiekjes maakt, heeft bijgehouden hoe vaak de leeuwerik
in de poëzie van Nederland en Vlaanderen enerzijds en Engeland anderzijds
voorkomt. Was de leeuwerik aan het eind
van de negentiende eeuw nog een geliefde figurant in de poëzie van beide
taalgebieden, daarna kwamen ze in een neerwaartse glijvlucht en ze zijn na
1975 helemaal verdwenen. Het zou mij niet verbazen als dit ook voor de
leeuwerik in de hedendaagse schilderkunst van toepassing is. De veldleeuwerik
maakt bij de jeugd van tegenwoordig net zoveel emoties los als de diplodocus. Onbekend maakt
onbemind.
Bijlsma vindt de pogingen om weidevogels als de
veldleeuwerik – maar denk ook aan grutto, tureluur, scholekster, kievit en
patrijs – te beschermen onbegonnen werk omdat de habitat waarin deze vogels
kunnen gedijen verdwenen is ten gevolge van oprukkende bebouwing, recreatie en
– vooral – de grootschalige industriële landbouw. Vroeger schiep de boer de
‘natuur’ waarin deze vogels zich thuis voelen, maar de hedendaagse roofbouw heeft
daar een definitief einde aan gemaakt; ‘een woestijn gecreëerd door de industriële
landbouw’.
Hij maakt zich kwaad over de vele studies, rapporten en
projecten die zich er op richten ‘predatie’ tegen te gaan. De mens maakt de
natuur stuk en dan krijgen roofdieren de schuld dat de weidevogels verdwijnen.
Het doet me denken aan discussies die ik wel eens met Statenleden
van de Partij voor de Dieren heb over ‘faunabeheer’, een eufemisme voor wat
vroeger gewoon ‘jacht’ heette. De PvdD
vindt jacht als faunabeheer overbodig omdat een ecosysteem dat in evenwicht is
geen jacht nodig heeft. Ik ben het daar roerend mee eens, maar helaas zijn onze
ecosystemen flink uit balans. Het lijkt me dus verdedigbaar om predatoren uit weidevogelgebieden te weren. Op een aan scholeksters gewijde Facebookpagina zie ik hoe scholekstergeleerden as Bruno Ens, ooit 'mijn' voorzitter toen ik in het bestuur van de vogelwerkgroep van de Nederlands Jeugdbond voor Natuurstudie was doorgedrongen, het broedsucces van onze geliefde bonte piet met allerlei hekwerken en broedplateaus trachten te vergroten. Helemaal vosbestendig zal dat echter nooit worden, dus misschien is het ethisch verantwoord om vossen ook gewapenderhand de toegang tot onze weidevogelgebieden te ontzeggen totdat de populaties weer enigszins op orde zijn gekomen.
Ik ga altijd al in de lente op weidevogeljacht met mijn
verrekijker. Dit jaar ging ik ook als officiële nestenteller de wei in rond
Zoeterwoude en Stompwijk. Door deze bezigheid, die volgens Bijlsma het
broedsucces ook al negatief beïnvloedt, werd ik me pas goed bewust van de
weidevogelproblematiek. De meeste weilanden waren woest en ledig. Het gebrek
aan nesten werd gecompenseerd door de verhalen van de geboren Stompwijkers
waarmee ik door de velden struinde. Mooie verhalen over het rapen van tientallen
kievitseieren die aan de bakker werden verkocht. In een wei zo volgeladen, mist
men één twee eitjes niet.
Waar wel veel nesten te vinden waren was meestal een
biologische boer actief, of een ‘bijna-biologische boer’ als Quno Onderwater
die ik eerder voor De Leunstoel interviewde. Die boeren doen echt hun best om
een goede biotoop voor weidevogels te creëren en dat lukt ze ook. De populaties
zijn echter zo klein dat ze zich niet goed tegen predatoren als de alom
aanwezige vossen, buizerds, kraaien en noem maar op kunnen beschermen. Zolang
er geen evenwicht is zal je moeten ‘reguleren’, vind ik. We moeten er echter
wel alles aan doen om dat evenwicht weer te herstellen. Weidevogelvriendelijk
boeren moet geen uitzondering, maar de regel zijn. De grote vraag is hoe we
boeren een goede boterham kunnen laten verdienen door het landschap weer verantwoord
te beheren in plaats van te vernietigen. En door nieuwe natuur te maken
Over dat laatste is Bijlsma heel cynisch. Hij komt met tal
van gruwelijke voorbeelden hoe bestaande natuur wordt vernietigd om gewenste
natuur tot stand te brengen. Dat is allemaal waar, maar het kan ook lukken!
Deze lente fietste ik Middelburg weer uit via de Laurens
Stommesweg. Die weg is grotendeels veranderd in een fietspad dat zich tussen de
nieuwbouwhuizen aan de opgerekte stadsrand bevindt. Toen ik uiteindelijk toch de
polder bereikte bij de Zandvoortweg viel mijn mond open van verbazing! Overal
zongen de leeuweriken! De weilanden waar ik vroeger altijd waterkevers ging
vangen in de drinkputten waren helemaal onder water gezet
en het wemelde er van de weidevogels. Ik zag er zelfs steltkluten, die ik nog
nooit in Nederland had waargenomen. De ‘Sint Laurense Weihoek’ is dit gebied, dat
tussen de gehuchten Sint Laurens en Buttinge ligt, genoemd. Een paradijs! Er
blijken toch nog natuurbeheerders te zijn die ondanks hun rapportenbakkerij en
omvangrijk abdominaal profiel tot goede daden in staat zijn.
Hopelijk ontdekken veel dichters en schilders deze paradijselijke
plekjes en maakt de veldleeuwerik ook zijn rentree in onze culturele identiteit
en in de statistiekjes van Rob Bijlsma.
Bijlsma, R. (2021). Kerken van goud, dominees van hout.
(1ste ed.). Atlas Contact. ---------- Willem Minderhout zelf leverde de plaatjes
|