archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 12
Jaargang 21
21 maart 2024
Nummer 13 verschijnt op
4 april 2024
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
De ontsnapping van Co Dankaart (4, slot) Willem Minderhout

1716VG CoDankaart
In het vorige nummer van De Leunstoel beschreef Co Dankaart hoe hij vanuit het Oranjehotel naar het Zuidwalziekenhuis in Den Haag werd getransporteerd, om de schotwonden die hij tijdens zijn arrestatie had opgelopen te laten behandelen. De leider van het Komintern-spionagenetwerk Daan Goulooze, die nog op vrije voeten was, zag hierin een gouden kans om Co te bevrijden.

Erg rooskleurig zag het er echter niet voor hem uit: “Bij mijn aankomst in het ziekenhuis werd mij dadelijk door de andere gevangenen patiënten aan het verstand gebracht, dat ik geen ontvluchtingspogingen moest doen. In dat geval zouden mijn directe familieleden gearresteerd worden, bovendien zouden de andere patiënten hiervan de dupe worden, daar deze dan onmiddellijk naar de gevangenis zouden worden teruggebracht. Zij zetten aan dit argument kracht bij door te vertellen dat een zekere Bever er een week of vier geleden in geslaagd was te vluchten, waarna de volgende dag alle anderen naar de gevangenis in Scheveningen waren afgevoerd. Enige dagen later waren zij wel weer teruggekomen. Een en ander legde wel een domper op mijn plan te ontvluchten.”

Er bleek echter een fout in de Duitse administratie te zitten. Zijn vrouw Dina had een bezoekbewijs aangevraagd. Deze vergunning was door de Sicherheitsdienst (SD) toegewezen, maar deze was geldig voor de gevangenis. In plaats van op deze fout te wijzen ging zij naar de gevangenis en liet ze zich daar doorverwijzen naar het ziekenhuis. Op deze wijze kreeg ze een hele soepele ‘bezoekregeling’.

“Bij het volgende bezoek bracht Dina mij de groeten over van Daan Goulooze. Dina had de opdracht om mij te polsen over een eventuele kans om te ontvluchten. ‘s Zondags was Dina weer op bezoek en deelde mee, dat het 's maandags zou gebeuren. Zij had opdracht die dag van haar adres te verdwijnen, terwijl ook onze dochter Marianne elders zou worden ondergebracht. 's Maandags bracht Dina mij het schriftelijke bericht dat het 's woensdags zou gebeuren en dat men het plan op list gebaseerd zou gebruiken. Deze schriftelijke boodschappen werden in een potloodkokertje uit een passerdoos van mond tot mond overgebracht.“

Dick van der Meer, de commandant van de Raad van Verzet in het Gooi en Eemland, stelde ondertussen uit de verzetsmensen van het Gooi een ploeg samen die het bevrijdingswerk moest doen.  Hij schrijft: “De leider van de overval was 'Kees', de commandant van Zeist, een student die reeds in talloze stunts een leidinggevende rol had gespeeld, perfect Duits sprak en in staat was als 'leider', als echte autoriteit op te treden. Als trouwe secondant fungeerde 'Droll' een chauffeur, een oersterke kerel die voor geen enkel gevaar terugdeinsde. Als derde man namen wij 'Frits' die betrokken was in de terechtstelling van de commissaris van politie te Bussum, en gedurende geruime tijd in de groepen van Gerrit Kastein en Janrik van Gilse had geopereerd. Als chauffeur van de wagen moest optreden 'Felix' een MTS’er, een echt bourgeoiszoontje, commandant van een verzetsgroep in Baarn, die reeds bij een vorige gelegenheid (de ontvoering van de vrouw van een SD’er) een grandioze rol als chauffeur had gespeeld. No 4 was 'Dick' uit Soest die een record aantal overvallen op distributiekantoren op z'n naam had staan o.a. de grote kraak in Kesteren. No 5 was Joop Jansma één van de directe vrienden van Co en no 6 was ikzelf. Daarnaast hadden we nog een aantal indirecte medehelpers nodig zoals Ries Poldervaart, onze dappere koerierster die het contact naar het ziekenhuis legde en er voor zorgde dat wij op de dag van de bevrijding van uur tot uur op de hoogte konden blijven over de interne situatie. Verder werkte mee m'n koerier Hans die nodig was voor allerlei boodschappen en verbindingen met medewerkers en tenslotte, een der belangrijkste schakels, onze drukker die moest zorgen dat wij werden voorzien van papieren die niet van de echte te onderscheiden zouden zijn. Terwijl ik bijna vergeten was de garagehouder te vermelden waar de wagens van de politie te Baarn werden gestationeerd en een lid van de politie te Baarn die ons in staat stelde de wagen te gebruiken, een buitengewoon snelle Buick die zeker 140 km kon halen.”

“Diezelfde maandag dreigde echter alles nog te zullen mislukken. Om half zes in de avond verschenen er (echte, wm) SD’ers in de zaal, die zeiden dat Mr. Ruinen met hen mee moest. Toen zij weg waren vertelden de bewakers ons, dat men om 18 uur een gewapende overval verwacht had met het doel Mr. Ruinen, die zoals later bleek ter dood veroordeeld was, te bevrijden. Ik zag in dit gebeuren zowel voor- als nadelen. Het voordeel was, dat hiermee aanschouwelijk gedemonstreerd was dat een gevangene zo van zijn bed gelicht kon worden en weer naar de gevangenis overgebracht werd. De nadelen waren dat de mogelijkheid van een dergelijke ontvoering breedvoerig op de zaal besproken werden en men kon verwachten, dat de oplettendheid van de bewakers zou toenemen. Dit bleek reeds de volgende morgen, toen bewaker Harteveld de inval kreeg om de gevangenis op te bellen om te informeren, of Mr. Ruinen daar de vorige avond wel was afgeleverd. Bij terugkeer van de telefoon zei hij, dat het hem plotseling was ingevallen, dat de SD’ers wel eens de bevrijders zouden geweest kunnen zijn. Maar dat bleek niet het geval.

En toen begon de spanning eerst werkelijk. Ik begon de uren te tellen en dacht: of morgen om deze tijd sta ik er slechter voor dan ooit, of ... morgen ben ik vrij! Met grote moeite werkte ik 's avonds het eten naar binnen. Al mijn gedachten concentreerden zich er op, dat ik niets moest doen, wat maar enigszins zou kunnen opvallen.

's Avonds was er op de zaal een uitbundige stemming. Gooien met pruimenpitten, natte washandjes, roken en de kleine onsympathieke bewaker pesten. Kennelijk was dit een reactie op de spanningen van de vorige avond. Ik deed mee, zo goed en zo kwaad als het lukte en dacht daarbij steeds weer: hoe zou hier morgenavond de stemming zijn? Om half elf viel ik in slaap. Ik sliep tamelijk goed en ontwaakte de volgende morgen om half zes. Ik voelde mijn hart in m'n keel kloppen toen de zuster de pols opnam. Alles ging zijn gewone gang. Zes uur theedrinken, half zeven ontbijten, vlug stiekem een sigaret roken, waaraan ik nu dubbel behoefte had. Om zeven uur luisteren naar de nieuwsberichten, half acht stekentijd en bedden opmaken. De hoofdzuster staat niet meer toe, dat de bedpatiënten naar het dagvertrek worden gebracht. Nieuwe desillusie. Hartkloppingen. Om half negen ga ik op een brancard, want ik ben nog onder behandeling van de tandarts. Een verpleegster brengt me naar de tweede verdieping en de bewaker Klopper blijft bij me. Kwart voor negen ben ik weer terug op de zaal. Steeds moet ik mezelf bedwingen om niet voortdurend op de klok te kijken.

Nog dertig minuten scheidden mij van het eerste geplande optreden. Ik deed alsof ik ging slapen. Om kwart over elf kwam de dokter op de zaal met de hoofdzuster voor de dagelijkse ronde. Toen hij bij mijn bed kwam vroeg hij aan Webeling of ik niet in orde was, omdat ik sliep. Deze antwoordde niets gemerkt te hebben, maar dat ik waarschijnlijk vermoeid was van het werk en nu een uurtje was gaan slapen.”

Toen Co’s bevrijders in Den Haag aankwamen zagen ze bij het ziekenhuis ‘Dick’ staan die naar zijn dobbertje stond te turen. Hij stond daar vanaf 's morgens 8 uur al ‘te vissen’. Tijdens zijn 'viswerkzaamheden' hield Dick het ziekenhuis in de gaten. Een verpleegster waarmee de bevrijders in contact stonden, zou hem bij onraad waarschuwen. Dick zou dan z'n visattributen bij elkaar pakken en verdwijnen als signaal dat de boel scheef was gegaan. Dick van der Meer schrijft: “toen ik daar Dick met een bovenmenselijke gemoedsrust zag staan 'vissen', ging daar zo'n rust van uit dat ik ineens alles veel optimistischer ging bekijken.”

Om half twaalf hoorde Co Dankaart dat de hoofdzuster een der bewakers naar de gang stuurde omdat er iemand van de 'Sicherheitsdienst' voor hem was. “Het was alsof er een elektrische schok door de zaal ging. Alles waarop mogelijk kritiek zou kunnen worden uitgeoefend verdween. Ik hoorde de zaaldeur dichtslaan en iemand 'Heil Hitler' roepen. Ik hoorde mijn naam noemen. Mijn andere buurman, Volkers, maakte me 'wakker' en zegt: 'De Sicherheitspolizei voor jou!' Ik vraag quasi-onthutst wat hij zegt en ga rechtop zitten. Hij herhaalt nog eens wat hij heeft gezegd.

Tegelijk komt de SD’er op mij af en vraagt hard en duidelijk: 'Ben jij Dankaart ?' Ik bevestig het. 'Jij hebt toch in de illegale organisatie gewerkt?' Ik weet de ogen van alle patiënten op me gevestigd. Ik stel me zenuwachtig aan, strijk meerdere keren met mijn hand door mijn haar en kijk angstig om me heen. Hij vraagt met hoeveel man ik gewerkt heb. Ik antwoord ontwijkend. Ik ben met ongeveer 28 man naar Scheveningen gebracht. 'Ja dat weet ik ook wel. Ik wil weten met hoeveel personen je illegaal hebt gewerkt!'1717BS Zuidwal De oud-SD-er (Koldering, een medepatiënt, wm) roept dat het hier een ziekenhuis is en dat er niet zo geschreeuwd mag worden. Wij storen ons er niet aan. Ik antwoord, dat ik dacht, dat mijn verhoor nu toch was afgelopen en zeg: 'Begint dit nu weer!' Ik laat me hopeloos achterover vallen. De verhoorder springt op, geeft me een klap in het gezicht en zegt: 'Je hebt ons nu lang genoeg voorgelogen, ons geduld is ten einde en je kunt er op rekenen, dat we de volgende keer beter raak zullen schieten!'

Hij loopt met grote stappen de deur uit. Ik heb intussen mijn hoofd in het kussen gedrukt en schok met mijn hele lichaam. In de zaal is het doodstil. Tot zover is onze opzet geslaagd.
De oud-SDer is de eerste die de stilte verbreekt. Hij begint een betoog te houden, dat er in het publiek niet geslagen mag worden, alleen als dit bevorderlijk is voor het onderzoek. Enige patiënten die me willen troosten worden door de anderen teruggeroepen met de woorden: "Laat maar even bijkomen'. Ik hoor dat Webeling zijn tranen probeert weg te slikken. Als ik even opkijk zie ik overal hevig medelijdende gezichten. Bewaker Rolf komt naar me toe en vraagt of ik werkelijk een klap kreeg. Ik vraag waarom hij dit vraagt. 'Ja kijk Koldering wil er een rapport over maken!' Ik verzoek hem dit toch vooral niet te doen, want tenslotte ben ik straks de dupe van dit alles. Daarna komt zuster Ridders en vraagt mij hetzelfde. Ik smeek haar niets te ondernemen, en bedank haar, dat zij zich mijn lot zo aantrekt. Zij is zeer bewogen en zegt: 'Dat je dit allemaal maar goed moet vinden en nog wel in een ziekenhuis!'

Gelukkig, ook die dreigende gevaren zijn ongedaan gemaakt. Mijn houding werd geweldig vergemakkelijkt, omdat ik me uiteraard in een zeer overspannen toestand bevond en dus gemakkelijk een zenuwachtige rol kon spelen.

Inmiddels was het etenstijd. De broeder kwam zeggen dat ik maar flink moest eten, dat was het beste. Daarna kwam de dokter en vroeg me, wat er precies gebeurd was. Ik vertelde het hem en verzocht ook hem niets te ondernemen, ik zei, dat ik niet wenste, dat iemand zich voor mij gevaren op de hals zou halen, voor mij was het toch afgelopen. Daarop vroeg hij mij of ik de indruk had, dat ze mij weg zouden halen. Ik antwoordde hierop, dat alles mogelijk was en verzocht hem, als men mij weer naar de gevangenis terugbracht, of hij er moeite voor wilde doen dat ik later weer naar het ziekenhuis kon komen, om alsnog de kogel uit mijn voet te verwijderen. Hij beloofde dit en ik bedankte hem hiervoor.

Ik at een paar hapjes en gaf toen de rest terug. Patiënt Beek kon helemaal niets door z'n keel krijgen en enkele anderen ging het eten ook slecht af. Van alle kanten probeerde men mij met medelijdende gezichten moed in te spreken. Ik riep één van de bewakers en verzocht hem, als Dina mocht komen, haar niets van het voorgevallene te laten merken. Hetzelfde liet ik ook aan de andere patiënten verzoeken.

Ik had het gevoel dat de zaak er uitstekend voorstond. Het enige wat er nu nog kon gebeuren was dat één of andere SD-groep, de zaak in de war zou kunnen sturen. Iedere keer als de zaaldeur open ging kreeg ik een schok. Dan weer bleef een bewaker te lang naar mijn zin op de gang en dacht ik als die maar niet naar het Binnenhof gaat bellen! Van 13- tot 14 uur ging de tijd betrekkelijk vlug voorbij door het bezoek; ikzelf kreeg vanzelfsprekend geen bezoek. Om kwart over twee kreeg ik een wasbeurt, waarbij de badmeester me op alle manieren probeerde op te monteren. Bewaker Blok kwam ook nog eens zijn spijt betuigen dat hij niets voor me kon doen. Het was half drie. Ik begon de minuten te tellen. Ik probeerde een beetje te lezen, maar kon de draad niet volgen.

Kwart over drie kwam bewaker van Gintel binnen en achter hem liep 'de verhoorder' van 's ochtends. Hij kwam naar mij toe en zei me dat ik onmiddellijk mee moest. Als overtuigend bewijs las hij mij een bevel voor, uitgeschreven door één of andere Hauptsturmführer. Hij wees gebiedend naar zuster Bleekveld en zei op zeer autoritaire toon: ‘Zuster, wilt u onmiddellijk de kleding van deze man halen en wel onmiddellijk'.

De minuten die nu verstreken, leken oneindig lang. De chef van de groep stapte brutaal door de zaal en gebood de patiënten om zich allen met het gezicht van mij af te wenden. De bewakers sloten uiterst gedwee op zijn bevel alle ramen en hielden er oog op dat de patiënten zich aan het bevel hielden.

Webeling, die juist een wasbeurt had ondergaan, had nog een scherm om zijn bed staan. Zacht en nerveus vroeg ik hem mijn vrouw te waarschuwen en haar de groeten te doen. Hij beloofde dit met tranen in zijn ogen. In die bedrijven kwam de dokter en schreef vlug met bevende hand de beloofde brief, die hij me in gesloten couvert overhandigde en terwijl hij me moed insprak nam hij afscheid.

De tekst van deze brief luidt als volgt: 'Ondergetekende verzoekt patiënt Dankaart zodra dit mogelijk is, weer naar het ziekenhuis te brengen, voor het verwijderen van een kogel uit zijn R.voet. Door omstandigheden is dit nu nog niet gebeurd. Dr.Cirtee.'

Ondertussen had de chef van de bevrijdingsgroep nog een dispuut met Koldering (de oud-SD’er, wm) die talmde om zich om te draaien. De chef bulderde hem enige malen toe: 'Dreh dich um', onderwijl vroeg hij de zuster waar mijn kleren bleven. Eindelijk kwam de badmeester met het pakket. Ik begon me vlug aan te kleden. De spullen uit het nachtkastje had ik reeds in een doos bij elkaar gepakt. De twee immitatie SD’ers keken intussen mijn nachtkastje na, haalden de bretels van mijn broek en de veters uit mijn schoenen. Tenslotte, toen ik bijna aangekleed was, deed de tweede man mij de handboeien aan.

Ik pakte de doos onder mijn arm en schreed mank en onevenwichtig langs de bewakers, groette hen zeer bewogen, kwam langs de tafel met de drie zusters, waarvan ik er twee een hand gaf, terwijl ik de derde moest overslaan, wegens de ongeduldige houding van mijn ontvoerders. Mijn laatste blik in de zaal viel op Koldering, die me met een glimlach toe-knip-oogde. Hieruit moest ik blijkbaar opmaken: 'Hield ik me niet flink tegen die kerel?'

Ik weet niet wat ik voelde, toen ik in de gang kwam en daar de derde man van de groep zag staan. Hij had de wacht betrokken bij de telefoon. Met de chef voorop, de derde man achter ons aan en de tweede man met mij in de boeien. Zo gingen we de gangen door, de trappen af, de binnenplaats over en stapten buiten in de gereedstaande auto met draaiende motor en een vierde man achter het stuur.

Pas 48 uur na de ontvoering kwamen de Duitsers tot de ontdekking dat het toch geen echte SD’ers waren geweest. Door deze geslaagde operatie was de belangrijkste man van het Kominternnetwerk na Goulooze ontkomen. Dit had tot gevolg dat de verantwoordelijke Gestapo-instantie er belang bij had deze zaak in de doofpot te stoppen. Hierdoor kwam het ook niet meer tot een proces tegen de andere gevangenen van onze groep, zij werden over verschillende concentratiekampen verdeeld, waarin alleen Johan Jansen, kort voor de bevrijding is omgekomen.”

Co werd van een nieuwe identiteit voorzien - Cor de Wolff, kunstschilder - en dook onder. Op zijn eerste onderduikadres ging het bijna mis. De man bij wie hij onderdook had wat eigen teelt tabak op een petroleumstelletje laten fermenteren. “Op de een of andere manier hadden gordijnen en het bed vlam gevat en stond de boel in de fik. In mijn positie had ik me natuurlijk in de achterkamer moeten terugtrekken. In plaats van dit te doen schepte ik emmers water uit de badkuip om te helpen blussen. De brand was ook buiten het huis opgemerkt en in de kortst mogelijke tijd waren er omwonenden en politie in huis. Met vereende krachten was de brand spoedig geblust.

Het leek mij niet raadzaam nog langer op dit adres te blijven. Het was intussen begin oktober. Zodra het donker was stapte ik in de Blauwe Tram naar Leiden en van hier verder per trein naar het CS te Amsterdam. Jans ging zelf per tram naar huis en liet haar fiets aan mij om naar hun huis in het Betondorp onder te duiken, Zaaiersweg 63. Bij Sam en Jans (Leertouwer, wm) en hun 11-jarige dochter Toosje vond ik een uitstekend en goed beschermd adres.”

Co Dankaart wist tijdens de rest van de oorlog uit de klauwen van de bezetter te blijven. Hiermee is het relaas over ‘de bevrijding van Co Dankaart’ tot een einde gekomen, maar er zijn nog vele andere verhalen uit zijn herinneringen te putten. Wordt dus vervolgd.

Dit verhaal is gebaseerd op de herinneringen van Co Dankaart, aangevuld met de herinneringen van Dick van der Meer, die mij door Co’s zoon Daan Dankaart ter beschikking zijn gesteld. Ik heb het verhaal verkort, mogelijk verwarring veroorzakende uitweidingen eruit geknipt en hier en daar de spelling, interpunctie en volgorde aangepast.

------
De foto van het ziekenhuis komt uit de collectie van het Haags Gemeentearchief.


© 2020 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
De ontsnapping van Co Dankaart (4, slot) Willem Minderhout
1716VG CoDankaart
In het vorige nummer van De Leunstoel beschreef Co Dankaart hoe hij vanuit het Oranjehotel naar het Zuidwalziekenhuis in Den Haag werd getransporteerd, om de schotwonden die hij tijdens zijn arrestatie had opgelopen te laten behandelen. De leider van het Komintern-spionagenetwerk Daan Goulooze, die nog op vrije voeten was, zag hierin een gouden kans om Co te bevrijden.

Erg rooskleurig zag het er echter niet voor hem uit: “Bij mijn aankomst in het ziekenhuis werd mij dadelijk door de andere gevangenen patiënten aan het verstand gebracht, dat ik geen ontvluchtingspogingen moest doen. In dat geval zouden mijn directe familieleden gearresteerd worden, bovendien zouden de andere patiënten hiervan de dupe worden, daar deze dan onmiddellijk naar de gevangenis zouden worden teruggebracht. Zij zetten aan dit argument kracht bij door te vertellen dat een zekere Bever er een week of vier geleden in geslaagd was te vluchten, waarna de volgende dag alle anderen naar de gevangenis in Scheveningen waren afgevoerd. Enige dagen later waren zij wel weer teruggekomen. Een en ander legde wel een domper op mijn plan te ontvluchten.”

Er bleek echter een fout in de Duitse administratie te zitten. Zijn vrouw Dina had een bezoekbewijs aangevraagd. Deze vergunning was door de Sicherheitsdienst (SD) toegewezen, maar deze was geldig voor de gevangenis. In plaats van op deze fout te wijzen ging zij naar de gevangenis en liet ze zich daar doorverwijzen naar het ziekenhuis. Op deze wijze kreeg ze een hele soepele ‘bezoekregeling’.

“Bij het volgende bezoek bracht Dina mij de groeten over van Daan Goulooze. Dina had de opdracht om mij te polsen over een eventuele kans om te ontvluchten. ‘s Zondags was Dina weer op bezoek en deelde mee, dat het 's maandags zou gebeuren. Zij had opdracht die dag van haar adres te verdwijnen, terwijl ook onze dochter Marianne elders zou worden ondergebracht. 's Maandags bracht Dina mij het schriftelijke bericht dat het 's woensdags zou gebeuren en dat men het plan op list gebaseerd zou gebruiken. Deze schriftelijke boodschappen werden in een potloodkokertje uit een passerdoos van mond tot mond overgebracht.“

Dick van der Meer, de commandant van de Raad van Verzet in het Gooi en Eemland, stelde ondertussen uit de verzetsmensen van het Gooi een ploeg samen die het bevrijdingswerk moest doen.  Hij schrijft: “De leider van de overval was 'Kees', de commandant van Zeist, een student die reeds in talloze stunts een leidinggevende rol had gespeeld, perfect Duits sprak en in staat was als 'leider', als echte autoriteit op te treden. Als trouwe secondant fungeerde 'Droll' een chauffeur, een oersterke kerel die voor geen enkel gevaar terugdeinsde. Als derde man namen wij 'Frits' die betrokken was in de terechtstelling van de commissaris van politie te Bussum, en gedurende geruime tijd in de groepen van Gerrit Kastein en Janrik van Gilse had geopereerd. Als chauffeur van de wagen moest optreden 'Felix' een MTS’er, een echt bourgeoiszoontje, commandant van een verzetsgroep in Baarn, die reeds bij een vorige gelegenheid (de ontvoering van de vrouw van een SD’er) een grandioze rol als chauffeur had gespeeld. No 4 was 'Dick' uit Soest die een record aantal overvallen op distributiekantoren op z'n naam had staan o.a. de grote kraak in Kesteren. No 5 was Joop Jansma één van de directe vrienden van Co en no 6 was ikzelf. Daarnaast hadden we nog een aantal indirecte medehelpers nodig zoals Ries Poldervaart, onze dappere koerierster die het contact naar het ziekenhuis legde en er voor zorgde dat wij op de dag van de bevrijding van uur tot uur op de hoogte konden blijven over de interne situatie. Verder werkte mee m'n koerier Hans die nodig was voor allerlei boodschappen en verbindingen met medewerkers en tenslotte, een der belangrijkste schakels, onze drukker die moest zorgen dat wij werden voorzien van papieren die niet van de echte te onderscheiden zouden zijn. Terwijl ik bijna vergeten was de garagehouder te vermelden waar de wagens van de politie te Baarn werden gestationeerd en een lid van de politie te Baarn die ons in staat stelde de wagen te gebruiken, een buitengewoon snelle Buick die zeker 140 km kon halen.”

“Diezelfde maandag dreigde echter alles nog te zullen mislukken. Om half zes in de avond verschenen er (echte, wm) SD’ers in de zaal, die zeiden dat Mr. Ruinen met hen mee moest. Toen zij weg waren vertelden de bewakers ons, dat men om 18 uur een gewapende overval verwacht had met het doel Mr. Ruinen, die zoals later bleek ter dood veroordeeld was, te bevrijden. Ik zag in dit gebeuren zowel voor- als nadelen. Het voordeel was, dat hiermee aanschouwelijk gedemonstreerd was dat een gevangene zo van zijn bed gelicht kon worden en weer naar de gevangenis overgebracht werd. De nadelen waren dat de mogelijkheid van een dergelijke ontvoering breedvoerig op de zaal besproken werden en men kon verwachten, dat de oplettendheid van de bewakers zou toenemen. Dit bleek reeds de volgende morgen, toen bewaker Harteveld de inval kreeg om de gevangenis op te bellen om te informeren, of Mr. Ruinen daar de vorige avond wel was afgeleverd. Bij terugkeer van de telefoon zei hij, dat het hem plotseling was ingevallen, dat de SD’ers wel eens de bevrijders zouden geweest kunnen zijn. Maar dat bleek niet het geval.

En toen begon de spanning eerst werkelijk. Ik begon de uren te tellen en dacht: of morgen om deze tijd sta ik er slechter voor dan ooit, of ... morgen ben ik vrij! Met grote moeite werkte ik 's avonds het eten naar binnen. Al mijn gedachten concentreerden zich er op, dat ik niets moest doen, wat maar enigszins zou kunnen opvallen.

's Avonds was er op de zaal een uitbundige stemming. Gooien met pruimenpitten, natte washandjes, roken en de kleine onsympathieke bewaker pesten. Kennelijk was dit een reactie op de spanningen van de vorige avond. Ik deed mee, zo goed en zo kwaad als het lukte en dacht daarbij steeds weer: hoe zou hier morgenavond de stemming zijn? Om half elf viel ik in slaap. Ik sliep tamelijk goed en ontwaakte de volgende morgen om half zes. Ik voelde mijn hart in m'n keel kloppen toen de zuster de pols opnam. Alles ging zijn gewone gang. Zes uur theedrinken, half zeven ontbijten, vlug stiekem een sigaret roken, waaraan ik nu dubbel behoefte had. Om zeven uur luisteren naar de nieuwsberichten, half acht stekentijd en bedden opmaken. De hoofdzuster staat niet meer toe, dat de bedpatiënten naar het dagvertrek worden gebracht. Nieuwe desillusie. Hartkloppingen. Om half negen ga ik op een brancard, want ik ben nog onder behandeling van de tandarts. Een verpleegster brengt me naar de tweede verdieping en de bewaker Klopper blijft bij me. Kwart voor negen ben ik weer terug op de zaal. Steeds moet ik mezelf bedwingen om niet voortdurend op de klok te kijken.

Nog dertig minuten scheidden mij van het eerste geplande optreden. Ik deed alsof ik ging slapen. Om kwart over elf kwam de dokter op de zaal met de hoofdzuster voor de dagelijkse ronde. Toen hij bij mijn bed kwam vroeg hij aan Webeling of ik niet in orde was, omdat ik sliep. Deze antwoordde niets gemerkt te hebben, maar dat ik waarschijnlijk vermoeid was van het werk en nu een uurtje was gaan slapen.”

Toen Co’s bevrijders in Den Haag aankwamen zagen ze bij het ziekenhuis ‘Dick’ staan die naar zijn dobbertje stond te turen. Hij stond daar vanaf 's morgens 8 uur al ‘te vissen’. Tijdens zijn 'viswerkzaamheden' hield Dick het ziekenhuis in de gaten. Een verpleegster waarmee de bevrijders in contact stonden, zou hem bij onraad waarschuwen. Dick zou dan z'n visattributen bij elkaar pakken en verdwijnen als signaal dat de boel scheef was gegaan. Dick van der Meer schrijft: “toen ik daar Dick met een bovenmenselijke gemoedsrust zag staan 'vissen', ging daar zo'n rust van uit dat ik ineens alles veel optimistischer ging bekijken.”

Om half twaalf hoorde Co Dankaart dat de hoofdzuster een der bewakers naar de gang stuurde omdat er iemand van de 'Sicherheitsdienst' voor hem was. “Het was alsof er een elektrische schok door de zaal ging. Alles waarop mogelijk kritiek zou kunnen worden uitgeoefend verdween. Ik hoorde de zaaldeur dichtslaan en iemand 'Heil Hitler' roepen. Ik hoorde mijn naam noemen. Mijn andere buurman, Volkers, maakte me 'wakker' en zegt: 'De Sicherheitspolizei voor jou!' Ik vraag quasi-onthutst wat hij zegt en ga rechtop zitten. Hij herhaalt nog eens wat hij heeft gezegd.

Tegelijk komt de SD’er op mij af en vraagt hard en duidelijk: 'Ben jij Dankaart ?' Ik bevestig het. 'Jij hebt toch in de illegale organisatie gewerkt?' Ik weet de ogen van alle patiënten op me gevestigd. Ik stel me zenuwachtig aan, strijk meerdere keren met mijn hand door mijn haar en kijk angstig om me heen. Hij vraagt met hoeveel man ik gewerkt heb. Ik antwoord ontwijkend. Ik ben met ongeveer 28 man naar Scheveningen gebracht. 'Ja dat weet ik ook wel. Ik wil weten met hoeveel personen je illegaal hebt gewerkt!'1717BS Zuidwal De oud-SD-er (Koldering, een medepatiënt, wm) roept dat het hier een ziekenhuis is en dat er niet zo geschreeuwd mag worden. Wij storen ons er niet aan. Ik antwoord, dat ik dacht, dat mijn verhoor nu toch was afgelopen en zeg: 'Begint dit nu weer!' Ik laat me hopeloos achterover vallen. De verhoorder springt op, geeft me een klap in het gezicht en zegt: 'Je hebt ons nu lang genoeg voorgelogen, ons geduld is ten einde en je kunt er op rekenen, dat we de volgende keer beter raak zullen schieten!'

Hij loopt met grote stappen de deur uit. Ik heb intussen mijn hoofd in het kussen gedrukt en schok met mijn hele lichaam. In de zaal is het doodstil. Tot zover is onze opzet geslaagd.
De oud-SDer is de eerste die de stilte verbreekt. Hij begint een betoog te houden, dat er in het publiek niet geslagen mag worden, alleen als dit bevorderlijk is voor het onderzoek. Enige patiënten die me willen troosten worden door de anderen teruggeroepen met de woorden: "Laat maar even bijkomen'. Ik hoor dat Webeling zijn tranen probeert weg te slikken. Als ik even opkijk zie ik overal hevig medelijdende gezichten. Bewaker Rolf komt naar me toe en vraagt of ik werkelijk een klap kreeg. Ik vraag waarom hij dit vraagt. 'Ja kijk Koldering wil er een rapport over maken!' Ik verzoek hem dit toch vooral niet te doen, want tenslotte ben ik straks de dupe van dit alles. Daarna komt zuster Ridders en vraagt mij hetzelfde. Ik smeek haar niets te ondernemen, en bedank haar, dat zij zich mijn lot zo aantrekt. Zij is zeer bewogen en zegt: 'Dat je dit allemaal maar goed moet vinden en nog wel in een ziekenhuis!'

Gelukkig, ook die dreigende gevaren zijn ongedaan gemaakt. Mijn houding werd geweldig vergemakkelijkt, omdat ik me uiteraard in een zeer overspannen toestand bevond en dus gemakkelijk een zenuwachtige rol kon spelen.

Inmiddels was het etenstijd. De broeder kwam zeggen dat ik maar flink moest eten, dat was het beste. Daarna kwam de dokter en vroeg me, wat er precies gebeurd was. Ik vertelde het hem en verzocht ook hem niets te ondernemen, ik zei, dat ik niet wenste, dat iemand zich voor mij gevaren op de hals zou halen, voor mij was het toch afgelopen. Daarop vroeg hij mij of ik de indruk had, dat ze mij weg zouden halen. Ik antwoordde hierop, dat alles mogelijk was en verzocht hem, als men mij weer naar de gevangenis terugbracht, of hij er moeite voor wilde doen dat ik later weer naar het ziekenhuis kon komen, om alsnog de kogel uit mijn voet te verwijderen. Hij beloofde dit en ik bedankte hem hiervoor.

Ik at een paar hapjes en gaf toen de rest terug. Patiënt Beek kon helemaal niets door z'n keel krijgen en enkele anderen ging het eten ook slecht af. Van alle kanten probeerde men mij met medelijdende gezichten moed in te spreken. Ik riep één van de bewakers en verzocht hem, als Dina mocht komen, haar niets van het voorgevallene te laten merken. Hetzelfde liet ik ook aan de andere patiënten verzoeken.

Ik had het gevoel dat de zaak er uitstekend voorstond. Het enige wat er nu nog kon gebeuren was dat één of andere SD-groep, de zaak in de war zou kunnen sturen. Iedere keer als de zaaldeur open ging kreeg ik een schok. Dan weer bleef een bewaker te lang naar mijn zin op de gang en dacht ik als die maar niet naar het Binnenhof gaat bellen! Van 13- tot 14 uur ging de tijd betrekkelijk vlug voorbij door het bezoek; ikzelf kreeg vanzelfsprekend geen bezoek. Om kwart over twee kreeg ik een wasbeurt, waarbij de badmeester me op alle manieren probeerde op te monteren. Bewaker Blok kwam ook nog eens zijn spijt betuigen dat hij niets voor me kon doen. Het was half drie. Ik begon de minuten te tellen. Ik probeerde een beetje te lezen, maar kon de draad niet volgen.

Kwart over drie kwam bewaker van Gintel binnen en achter hem liep 'de verhoorder' van 's ochtends. Hij kwam naar mij toe en zei me dat ik onmiddellijk mee moest. Als overtuigend bewijs las hij mij een bevel voor, uitgeschreven door één of andere Hauptsturmführer. Hij wees gebiedend naar zuster Bleekveld en zei op zeer autoritaire toon: ‘Zuster, wilt u onmiddellijk de kleding van deze man halen en wel onmiddellijk'.

De minuten die nu verstreken, leken oneindig lang. De chef van de groep stapte brutaal door de zaal en gebood de patiënten om zich allen met het gezicht van mij af te wenden. De bewakers sloten uiterst gedwee op zijn bevel alle ramen en hielden er oog op dat de patiënten zich aan het bevel hielden.

Webeling, die juist een wasbeurt had ondergaan, had nog een scherm om zijn bed staan. Zacht en nerveus vroeg ik hem mijn vrouw te waarschuwen en haar de groeten te doen. Hij beloofde dit met tranen in zijn ogen. In die bedrijven kwam de dokter en schreef vlug met bevende hand de beloofde brief, die hij me in gesloten couvert overhandigde en terwijl hij me moed insprak nam hij afscheid.

De tekst van deze brief luidt als volgt: 'Ondergetekende verzoekt patiënt Dankaart zodra dit mogelijk is, weer naar het ziekenhuis te brengen, voor het verwijderen van een kogel uit zijn R.voet. Door omstandigheden is dit nu nog niet gebeurd. Dr.Cirtee.'

Ondertussen had de chef van de bevrijdingsgroep nog een dispuut met Koldering (de oud-SD’er, wm) die talmde om zich om te draaien. De chef bulderde hem enige malen toe: 'Dreh dich um', onderwijl vroeg hij de zuster waar mijn kleren bleven. Eindelijk kwam de badmeester met het pakket. Ik begon me vlug aan te kleden. De spullen uit het nachtkastje had ik reeds in een doos bij elkaar gepakt. De twee immitatie SD’ers keken intussen mijn nachtkastje na, haalden de bretels van mijn broek en de veters uit mijn schoenen. Tenslotte, toen ik bijna aangekleed was, deed de tweede man mij de handboeien aan.

Ik pakte de doos onder mijn arm en schreed mank en onevenwichtig langs de bewakers, groette hen zeer bewogen, kwam langs de tafel met de drie zusters, waarvan ik er twee een hand gaf, terwijl ik de derde moest overslaan, wegens de ongeduldige houding van mijn ontvoerders. Mijn laatste blik in de zaal viel op Koldering, die me met een glimlach toe-knip-oogde. Hieruit moest ik blijkbaar opmaken: 'Hield ik me niet flink tegen die kerel?'

Ik weet niet wat ik voelde, toen ik in de gang kwam en daar de derde man van de groep zag staan. Hij had de wacht betrokken bij de telefoon. Met de chef voorop, de derde man achter ons aan en de tweede man met mij in de boeien. Zo gingen we de gangen door, de trappen af, de binnenplaats over en stapten buiten in de gereedstaande auto met draaiende motor en een vierde man achter het stuur.

Pas 48 uur na de ontvoering kwamen de Duitsers tot de ontdekking dat het toch geen echte SD’ers waren geweest. Door deze geslaagde operatie was de belangrijkste man van het Kominternnetwerk na Goulooze ontkomen. Dit had tot gevolg dat de verantwoordelijke Gestapo-instantie er belang bij had deze zaak in de doofpot te stoppen. Hierdoor kwam het ook niet meer tot een proces tegen de andere gevangenen van onze groep, zij werden over verschillende concentratiekampen verdeeld, waarin alleen Johan Jansen, kort voor de bevrijding is omgekomen.”

Co werd van een nieuwe identiteit voorzien - Cor de Wolff, kunstschilder - en dook onder. Op zijn eerste onderduikadres ging het bijna mis. De man bij wie hij onderdook had wat eigen teelt tabak op een petroleumstelletje laten fermenteren. “Op de een of andere manier hadden gordijnen en het bed vlam gevat en stond de boel in de fik. In mijn positie had ik me natuurlijk in de achterkamer moeten terugtrekken. In plaats van dit te doen schepte ik emmers water uit de badkuip om te helpen blussen. De brand was ook buiten het huis opgemerkt en in de kortst mogelijke tijd waren er omwonenden en politie in huis. Met vereende krachten was de brand spoedig geblust.

Het leek mij niet raadzaam nog langer op dit adres te blijven. Het was intussen begin oktober. Zodra het donker was stapte ik in de Blauwe Tram naar Leiden en van hier verder per trein naar het CS te Amsterdam. Jans ging zelf per tram naar huis en liet haar fiets aan mij om naar hun huis in het Betondorp onder te duiken, Zaaiersweg 63. Bij Sam en Jans (Leertouwer, wm) en hun 11-jarige dochter Toosje vond ik een uitstekend en goed beschermd adres.”

Co Dankaart wist tijdens de rest van de oorlog uit de klauwen van de bezetter te blijven. Hiermee is het relaas over ‘de bevrijding van Co Dankaart’ tot een einde gekomen, maar er zijn nog vele andere verhalen uit zijn herinneringen te putten. Wordt dus vervolgd.

Dit verhaal is gebaseerd op de herinneringen van Co Dankaart, aangevuld met de herinneringen van Dick van der Meer, die mij door Co’s zoon Daan Dankaart ter beschikking zijn gesteld. Ik heb het verhaal verkort, mogelijk verwarring veroorzakende uitweidingen eruit geknipt en hier en daar de spelling, interpunctie en volgorde aangepast.

------
De foto van het ziekenhuis komt uit de collectie van het Haags Gemeentearchief.
© 2020 Willem Minderhout
powered by CJ2