archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 12
Jaargang 21
21 maart 2024
Nummer 13 verschijnt op
4 april 2024
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Sint Pim als cultuurmarxist Willem Minderhout

1519VG CultuurmarxismeThe Post Online pretendeerde ooit onder de kreet ‘voorbij het eigen gelijk’ een breed palet aan meningen de ruimte te willen geven. Met bijdragen van mensen als Thomas von der Dunk lukte dat ook tot op zekere hoogte. Sinds geruime tijd overheerst echter de naargeestig rechtse toon het blad dermate dat ik het mijd als de pest. Er is een uitzondering: Chris Aalberts. Chris reist allerlei politieke bijeenkomsten af en doet daar via Twitter op ironische en soms kolderieke toon verslag van. Later verwerkt hij deze twitterades in leuke en leerzame artikeltjes.

Dankzij Chris weet ik daarom dat tijdens een soiree met het merkwaardige fenomeen Sid Lukkassen de grote rechtsfilosoof Paul Cliteur zijn licht liet schijnen over de recent ontdekte volksvijand nummer een ‘het cultuurmarxisme’.

‘Paul Cliteur vertelt over het cultuurmarxisme. Hij houdt een soort collegepraatje dat de marxisten zich vroeger bezighielden met economie, maar dat dat is veranderd in cultuur. Er zijn volgens de cultuurmarxisten heel veel onderdrukte groepen, weet hij. Hij begint ze op te sommen: homo’s, transgenders, vluchtelingen en ga zo maar door. Ze concurreren met elkaar om wie het meest onderdrukt is. Als je cultuurmarxisme bekritiseert word je al snel voor racist, xenofoob of islamofoob versleten, weet Cliteur inmiddels. Dan gaat Cliteur het verband leggen met Pim Fortuyn. We zijn immers in Rotterdam. Cliteur leest de boeken van Pim nog steeds, horen we. Het gaat er eigenlijk om dat Pim homoseksueel was en dat hij ‘duidelijker homoseksueel was dan de politici voor hem’. Natuurlijk was er wel Albert Mol, maar in de politiek was een homo nooit zo duidelijk aanwezig, denkt Cliteur. Pim had zich volgens de cultuurmarxistische logica eigenlijk in de slachtofferrol moeten wentelen maar deed dat juist niet. Wat wij van deze tegenstelling kunnen leren wordt niet helemaal duidelijk.’

Ik moest even grinniken. Waar hebben al die marxisten zich dan al die jaren schuilgehouden? Of is echt iedereen die voor homo-emancipatie en dergelijke is eigenlijk een ‘closet-marxist’ die met Das Kapital – en de gevangenisbrieven van Gramsci – onder zijn hoofdkussen slaapt?

En wie zijn al die cultuurmarxisten dan? De kleinkinderen van de gestaalde kaders van de CPN? Die partij had vroeger een ‘wetenschappelijk blad’ dat – veelzeggend? - Politiek & Cultuur heette. Ik heb het nooit gelezen. Wat ik wel eens probeerde te lezen in die tijd was het tijdschrift ‘Te Elfder Ure’ van de Socialistische Uitgeverij Nijmegen. Zo rond mijn twintigste dacht ik namelijk dat alles wat zich marxistisch noemde wel waar moest zijn, vooral als ik er met mijn onrijpe geest geen touw aan vast kon knopen. ‘TEU’ stond vol met slecht uit het Frans vertaalde artikelen (zo heb ik me nog jaren afgevraagd wat in vredesnaam een ‘dispositief’ zou kunnen zijn) van de school van Althusser. Athusser was een beroemd marxistisch filosoof waarvan pas nadat hij zijn vrouw vermoord had duidelijk werd dat hij altijd al volkomen mesjogge was geweest. (Ik ben ‘TEU’ overigens nog steeds dankbaar voor de aandacht die het aan Foucault en de Britse historicus E.P. Thompson schonk. Het was niet allemaal hermetische bagger.)

Ik herinner mij dat in een van de afleveringen van ‘TEU’ een ingezonden bijdrage stond van ene Pim Fortuijn. Als mijn geheugen mij niet bedriegt ging die over de klassepositie van het Centraal Planbureau.

De jonge Pim was namelijk hartstikke links. Uitgesproken marxistisch zelfs. Helaas heb ik alle boeken van de linkse Pim die ik ooit bezat naar de ramsj gebracht: een volstrekt onleesbare ‘geschiedenis van het stakingsrecht in Nederland’, die tot overmaat van ramp ook nog eens met een schrijfmachineletter was gedrukt, een bundel ‘Socialisten in no nonsensetijd’ waar ik ook geen chocola van kon maken en een door hem ingeleide en gerdedigeerde afscheidsbundel voor de marxistische hoogleraar Ger Harmsen.

Gelukkig heb ik de eerste bundel essays van Bart Tromp nog wel: ‘De samenleving als oplichterij’ uit  1977. Het enige onfortuinlijke aan dit boek is dat ik het niet meteen in 1977 heb gelezen. Het had me een hoop onzin bespaard. (Ware ik er in die tijd al rijp voor geweest om zin van onzin te onderscheiden, vanzelfsprekend.)

In het laatste essay van deze bundel – ‘Rammelen aan de ketens: marxisme in Nederland’ – beschrijft Tromp de deplorabele staat van wat zich in die tijd, toch het hoogtepunt van de linkse jaren zeventig, in ons land ‘marxist’ noemde. Na de filosofen Kwant en de al eerder genoemde Harmsen (eigenlijk een historicus ‘van de arbeidersbeweging’ die vanwege de tijdgeest tot hoogleraar ‘materialistische filosofie’ was gebombardeerd) tot op het bot gefileerd te hebben, richt Tromp zijn pijlen op een ‘marxistisch leeronderzoek’ van Groningse sociologiestudenten naar het ‘Politiek bewustzijn van academici in een loonafhankelijke situatie’. Het onderzoek probeert ‘de invloed van de veranderende positie van de academicus op zijn politieke bewustzijn’ te duiden. Een van de uitkomsten van het onderzoek is dat academici in loondienst eigenlijk tot het proletariaat behoren, voor zover ze geen manager zijn. Het ‘leeronderzoek’ leidt tot de kolderieke conclusie dat het feit dat academici zich vooral in categorale bonden organiseren juist een teken is van hun klassebewustzijn. Het streven naar nivellering van de reguliere vakbonden zou namelijk slechts ‘de bezitters van de productiemiddelen’ ten goede komen.

Tromp noemt de auteurs nergens bij naam. Daarvoor moet men het notenapparaat raadplegen. Een van de jonge marxistische onderzoekers is Pim Fortuyn, in wie Bart een vijand voor het leven gevonden had.

Wellicht moeten we bij Fortuyn een onderscheid maken tussen de marxistische ‘jonge Fortuyn’ en de populistische ‘rijpe Fortuyn’. Dan zijn we weer terug bij Althusser die een ‘epistemologische breuk’ tussen de ‘jonge Marx’ en de ‘rijpe Marx’ ontdekt meende te hebben.

Ik ben toch geneigd om continuiteit te zien tussen de ‘marxisten’ van de jaren zeventig en tachtig en de ‘anti-cultuurmarxisten’ van nu: een hoog gehalte aan warhoofderigheid.

Chris Aalberts, 'Lessen van Sid Lukkassen: Zo richt je een politieke sekte op' , The Post Online, 03 september 2018
Bart Tromp, ‘Rammelen aan de ketens: marxisme in Nederland’, in: De Samenleving als oplichterij, Synopsis 1977.

-------
Het plaatje is van Henk Klaren

* Volgende keer een (geïllustreerde) reactie van Anton van Hooff op het woord 'cultuurmarxisme'.


© 2018 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Sint Pim als cultuurmarxist Willem Minderhout
1519VG CultuurmarxismeThe Post Online pretendeerde ooit onder de kreet ‘voorbij het eigen gelijk’ een breed palet aan meningen de ruimte te willen geven. Met bijdragen van mensen als Thomas von der Dunk lukte dat ook tot op zekere hoogte. Sinds geruime tijd overheerst echter de naargeestig rechtse toon het blad dermate dat ik het mijd als de pest. Er is een uitzondering: Chris Aalberts. Chris reist allerlei politieke bijeenkomsten af en doet daar via Twitter op ironische en soms kolderieke toon verslag van. Later verwerkt hij deze twitterades in leuke en leerzame artikeltjes.

Dankzij Chris weet ik daarom dat tijdens een soiree met het merkwaardige fenomeen Sid Lukkassen de grote rechtsfilosoof Paul Cliteur zijn licht liet schijnen over de recent ontdekte volksvijand nummer een ‘het cultuurmarxisme’.

‘Paul Cliteur vertelt over het cultuurmarxisme. Hij houdt een soort collegepraatje dat de marxisten zich vroeger bezighielden met economie, maar dat dat is veranderd in cultuur. Er zijn volgens de cultuurmarxisten heel veel onderdrukte groepen, weet hij. Hij begint ze op te sommen: homo’s, transgenders, vluchtelingen en ga zo maar door. Ze concurreren met elkaar om wie het meest onderdrukt is. Als je cultuurmarxisme bekritiseert word je al snel voor racist, xenofoob of islamofoob versleten, weet Cliteur inmiddels. Dan gaat Cliteur het verband leggen met Pim Fortuyn. We zijn immers in Rotterdam. Cliteur leest de boeken van Pim nog steeds, horen we. Het gaat er eigenlijk om dat Pim homoseksueel was en dat hij ‘duidelijker homoseksueel was dan de politici voor hem’. Natuurlijk was er wel Albert Mol, maar in de politiek was een homo nooit zo duidelijk aanwezig, denkt Cliteur. Pim had zich volgens de cultuurmarxistische logica eigenlijk in de slachtofferrol moeten wentelen maar deed dat juist niet. Wat wij van deze tegenstelling kunnen leren wordt niet helemaal duidelijk.’

Ik moest even grinniken. Waar hebben al die marxisten zich dan al die jaren schuilgehouden? Of is echt iedereen die voor homo-emancipatie en dergelijke is eigenlijk een ‘closet-marxist’ die met Das Kapital – en de gevangenisbrieven van Gramsci – onder zijn hoofdkussen slaapt?

En wie zijn al die cultuurmarxisten dan? De kleinkinderen van de gestaalde kaders van de CPN? Die partij had vroeger een ‘wetenschappelijk blad’ dat – veelzeggend? - Politiek & Cultuur heette. Ik heb het nooit gelezen. Wat ik wel eens probeerde te lezen in die tijd was het tijdschrift ‘Te Elfder Ure’ van de Socialistische Uitgeverij Nijmegen. Zo rond mijn twintigste dacht ik namelijk dat alles wat zich marxistisch noemde wel waar moest zijn, vooral als ik er met mijn onrijpe geest geen touw aan vast kon knopen. ‘TEU’ stond vol met slecht uit het Frans vertaalde artikelen (zo heb ik me nog jaren afgevraagd wat in vredesnaam een ‘dispositief’ zou kunnen zijn) van de school van Althusser. Athusser was een beroemd marxistisch filosoof waarvan pas nadat hij zijn vrouw vermoord had duidelijk werd dat hij altijd al volkomen mesjogge was geweest. (Ik ben ‘TEU’ overigens nog steeds dankbaar voor de aandacht die het aan Foucault en de Britse historicus E.P. Thompson schonk. Het was niet allemaal hermetische bagger.)

Ik herinner mij dat in een van de afleveringen van ‘TEU’ een ingezonden bijdrage stond van ene Pim Fortuijn. Als mijn geheugen mij niet bedriegt ging die over de klassepositie van het Centraal Planbureau.

De jonge Pim was namelijk hartstikke links. Uitgesproken marxistisch zelfs. Helaas heb ik alle boeken van de linkse Pim die ik ooit bezat naar de ramsj gebracht: een volstrekt onleesbare ‘geschiedenis van het stakingsrecht in Nederland’, die tot overmaat van ramp ook nog eens met een schrijfmachineletter was gedrukt, een bundel ‘Socialisten in no nonsensetijd’ waar ik ook geen chocola van kon maken en een door hem ingeleide en gerdedigeerde afscheidsbundel voor de marxistische hoogleraar Ger Harmsen.

Gelukkig heb ik de eerste bundel essays van Bart Tromp nog wel: ‘De samenleving als oplichterij’ uit  1977. Het enige onfortuinlijke aan dit boek is dat ik het niet meteen in 1977 heb gelezen. Het had me een hoop onzin bespaard. (Ware ik er in die tijd al rijp voor geweest om zin van onzin te onderscheiden, vanzelfsprekend.)

In het laatste essay van deze bundel – ‘Rammelen aan de ketens: marxisme in Nederland’ – beschrijft Tromp de deplorabele staat van wat zich in die tijd, toch het hoogtepunt van de linkse jaren zeventig, in ons land ‘marxist’ noemde. Na de filosofen Kwant en de al eerder genoemde Harmsen (eigenlijk een historicus ‘van de arbeidersbeweging’ die vanwege de tijdgeest tot hoogleraar ‘materialistische filosofie’ was gebombardeerd) tot op het bot gefileerd te hebben, richt Tromp zijn pijlen op een ‘marxistisch leeronderzoek’ van Groningse sociologiestudenten naar het ‘Politiek bewustzijn van academici in een loonafhankelijke situatie’. Het onderzoek probeert ‘de invloed van de veranderende positie van de academicus op zijn politieke bewustzijn’ te duiden. Een van de uitkomsten van het onderzoek is dat academici in loondienst eigenlijk tot het proletariaat behoren, voor zover ze geen manager zijn. Het ‘leeronderzoek’ leidt tot de kolderieke conclusie dat het feit dat academici zich vooral in categorale bonden organiseren juist een teken is van hun klassebewustzijn. Het streven naar nivellering van de reguliere vakbonden zou namelijk slechts ‘de bezitters van de productiemiddelen’ ten goede komen.

Tromp noemt de auteurs nergens bij naam. Daarvoor moet men het notenapparaat raadplegen. Een van de jonge marxistische onderzoekers is Pim Fortuyn, in wie Bart een vijand voor het leven gevonden had.

Wellicht moeten we bij Fortuyn een onderscheid maken tussen de marxistische ‘jonge Fortuyn’ en de populistische ‘rijpe Fortuyn’. Dan zijn we weer terug bij Althusser die een ‘epistemologische breuk’ tussen de ‘jonge Marx’ en de ‘rijpe Marx’ ontdekt meende te hebben.

Ik ben toch geneigd om continuiteit te zien tussen de ‘marxisten’ van de jaren zeventig en tachtig en de ‘anti-cultuurmarxisten’ van nu: een hoog gehalte aan warhoofderigheid.

Chris Aalberts, 'Lessen van Sid Lukkassen: Zo richt je een politieke sekte op' , The Post Online, 03 september 2018
Bart Tromp, ‘Rammelen aan de ketens: marxisme in Nederland’, in: De Samenleving als oplichterij, Synopsis 1977.

-------
Het plaatje is van Henk Klaren

* Volgende keer een (geïllustreerde) reactie van Anton van Hooff op het woord 'cultuurmarxisme'.
© 2018 Willem Minderhout
powered by CJ2