archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 12
Jaargang 21
21 maart 2024
Nummer 13 verschijnt op
4 april 2024
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Thee en cricket (Koloniale herinneringen 16) Willem Minderhout

1514VG Tea and cricketBij een verblijf in Engeland hoort een bezoek aan Waterstone’s, de Britse variant van de Libris-boekhandel. Ik schafte de laatste keer boeken van twee mij onbekende auteurs aan en dat is altijd riskant. Het ene ‘1421’ gaat over de fascinerende periode waarin China een enorme vloot bouwde die de wereldzeeën bevoer, totdat de keizer een aantal jaren later van gedachten veranderde en de vloot liet vernietigen. De auteur, Gavin Menzies, wordt echter door historici als een enorme fantast beschouwd. Het feit dat de keizer niet alleen de vloot, maar ook de archieven liet vernietigen, blijkt de fantasie van sommige amateur-onderzoekers op hol te laten slaan. Misschien lees ik het desondanks toch. Historische fictie kan ook boeiend zijn en ik heb ook nog nooit iets van Dan Brown gelezen.

Met de tweede auteur, Shashi Tahroor, is ogenschijnlijk niets aan de hand. Hij heeft een glanzende carrière in de Verenigde Naties, is politicus voor de Indiase Congrespartij en auteur. Maar ik las dat zijn echtgenote onder verdachte omstandigheden om het leven is gekomen, waarbij sommige vingers naar hem wijzen.

Ongeacht zijn rol in dit drama is het boek dat ik van hem kocht, Inglorious Empire, over de koloniale relatie tussen Groot Brittannië en India een aanrader. Anders dan de Chinese keizer is het nooit in het hoofd van de Britse vorsten opgekomen om de maritieme avonturen in den vreemde te stoppen, zo ze al de macht hadden om de handelskapitalisten te stoppen. Zijn boek biedt een zeer overtuigende illustratie van wat men de ‘ontwikkeling van de onderontwikkeling’ noemt. Het maakt een onverbiddelijk einde aan de mythe dat het Britse kolonialisme, ondanks sommige in het oog springende ontsporingen, India uit zijn lethargie heeft wakker gekust en opgestoten in de vaart der volkeren. Het tegendeel is het geval, of in het licht van India’s recente successen, het geval geweest. Het Mughal-rijk dat de Britse East India Company in India aantrof was in alle aspecten, met uitzondering van militaire technologie, superieur aan het Verenigd Koninkrijk. In twee eeuwen tijd lukte het de Britten echter het land volledig te onttakelen, voordat het als een uitgezogen sinaasappel de onafhankelijkheid tegemoet ging.

Is Tahroor Engeland dan nergens dankbaar voor? Zeker wel! Voor thee en cricket.

De Britten haalden de tot nationale drank geworden thee in enorme hoeveelheden uit China, dat immers zelf zijn wereldomspannende vloot al in 1423 had vernietigd en de thee dus niet kon komen brengen (?!). Ondanks dat de handelsrelaties met China voor de Britten niet bepaald ongunstig waren (een understatement past wel bij dit onderwerp), konden ze dit land nooit helemaal beheersen. Er werden daarom plannen gesmeed om thee in India te gaan verbouwen. De Schotse botanist Robert Fortune jatte rond 1840 in het geniep allerlei theestruiken in China om ze in India, waar de struik en dus de drank onbekend waren, te gaan verbouwen. Helaas bleken de Chinese theesoorten in India niet te gedijen, dus deze missie leek hopeloos.

Een andere botanist, waarvan Tahroor de naam niet geeft, was fortuinlijker dan Fortune. Hij stuitte in Assam per ongeluk op een inheemse struik die veel weghad van thee. Een proef met kokend water wees uit: A great cuppa! Dit was het begin van de Indiase theeplantages, waarvan de producten strikt voor het ‘moederland’ bestemd waren. De Indiase thuismarkt werd pas bewerkt in 1930, toen door de crisis de afzetmarkt voor thee in Europa zo gekrompen was dat men noodgedwongen de thee ook aan Indiërs ging verkopen.

Ondanks zijn dankbaarheid voor deze, wellicht wat late en noodgedwongen, introductie van de thee in India, laat Tahroor de enorme ecologische schade niet ongenoemd die ontstond door de ontbossing van grote delen van India ten bate van de thee-teelt. De dorre woestenij die grote delen van India kenmerkt heeft geen natuurlijke oorzaak, maar is een gevolg van de Britse dorst.

Cricket, de enige sport met meerdere ‘tea-breaks’, is volgens Tahroor eigenlijk een Indiase sport die per ongeluk door de Britten is uitgevonden. Hij ziet een duidelijke parallel tussen cricket en het Indiase volkskarakter: de rijke complexiteit, de oneindige mogelijkheden en variaties en de vele mogelijkheden om uitgeschakeld te kunnen worden doen hem denken aan een uitvoering van de Bhagavad Gita in de vorm van een Victoriaans toneelstuk. Aangezien ik niet bepaald een expert ben op het gebied van cricket of de Bhagavad Gita geloof ik hem graag op zijn woord.

Ook dit koloniale succesverhaal heeft echter een bittere afdronk. Op het moment dat Indiase cricket-teams de Britse begonnen te verslaan introduceerde het koloniale gezag, van ouds zeer bedreven in ‘verdeel en heers’, het ‘Quadrangular Tournament’. In het vervolg moesten Indiase cricketteams zich langs etnisch-religieuze scheidslijnen organiseren: Hindoes, Moslims, Parsi’s en een ‘restgroep’.

Het is niet onwaarschijnlijk dat de manier waarop de Britten deze sport organiseerden heeft bijgedragen aan de diepe etnisch-religieuze verdeeldheid in India, waartoe indertijd ook Pakistan behoorde, die nu nog steeds een rol speelt.


© 2018 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Thee en cricket (Koloniale herinneringen 16) Willem Minderhout
1514VG Tea and cricketBij een verblijf in Engeland hoort een bezoek aan Waterstone’s, de Britse variant van de Libris-boekhandel. Ik schafte de laatste keer boeken van twee mij onbekende auteurs aan en dat is altijd riskant. Het ene ‘1421’ gaat over de fascinerende periode waarin China een enorme vloot bouwde die de wereldzeeën bevoer, totdat de keizer een aantal jaren later van gedachten veranderde en de vloot liet vernietigen. De auteur, Gavin Menzies, wordt echter door historici als een enorme fantast beschouwd. Het feit dat de keizer niet alleen de vloot, maar ook de archieven liet vernietigen, blijkt de fantasie van sommige amateur-onderzoekers op hol te laten slaan. Misschien lees ik het desondanks toch. Historische fictie kan ook boeiend zijn en ik heb ook nog nooit iets van Dan Brown gelezen.

Met de tweede auteur, Shashi Tahroor, is ogenschijnlijk niets aan de hand. Hij heeft een glanzende carrière in de Verenigde Naties, is politicus voor de Indiase Congrespartij en auteur. Maar ik las dat zijn echtgenote onder verdachte omstandigheden om het leven is gekomen, waarbij sommige vingers naar hem wijzen.

Ongeacht zijn rol in dit drama is het boek dat ik van hem kocht, Inglorious Empire, over de koloniale relatie tussen Groot Brittannië en India een aanrader. Anders dan de Chinese keizer is het nooit in het hoofd van de Britse vorsten opgekomen om de maritieme avonturen in den vreemde te stoppen, zo ze al de macht hadden om de handelskapitalisten te stoppen. Zijn boek biedt een zeer overtuigende illustratie van wat men de ‘ontwikkeling van de onderontwikkeling’ noemt. Het maakt een onverbiddelijk einde aan de mythe dat het Britse kolonialisme, ondanks sommige in het oog springende ontsporingen, India uit zijn lethargie heeft wakker gekust en opgestoten in de vaart der volkeren. Het tegendeel is het geval, of in het licht van India’s recente successen, het geval geweest. Het Mughal-rijk dat de Britse East India Company in India aantrof was in alle aspecten, met uitzondering van militaire technologie, superieur aan het Verenigd Koninkrijk. In twee eeuwen tijd lukte het de Britten echter het land volledig te onttakelen, voordat het als een uitgezogen sinaasappel de onafhankelijkheid tegemoet ging.

Is Tahroor Engeland dan nergens dankbaar voor? Zeker wel! Voor thee en cricket.

De Britten haalden de tot nationale drank geworden thee in enorme hoeveelheden uit China, dat immers zelf zijn wereldomspannende vloot al in 1423 had vernietigd en de thee dus niet kon komen brengen (?!). Ondanks dat de handelsrelaties met China voor de Britten niet bepaald ongunstig waren (een understatement past wel bij dit onderwerp), konden ze dit land nooit helemaal beheersen. Er werden daarom plannen gesmeed om thee in India te gaan verbouwen. De Schotse botanist Robert Fortune jatte rond 1840 in het geniep allerlei theestruiken in China om ze in India, waar de struik en dus de drank onbekend waren, te gaan verbouwen. Helaas bleken de Chinese theesoorten in India niet te gedijen, dus deze missie leek hopeloos.

Een andere botanist, waarvan Tahroor de naam niet geeft, was fortuinlijker dan Fortune. Hij stuitte in Assam per ongeluk op een inheemse struik die veel weghad van thee. Een proef met kokend water wees uit: A great cuppa! Dit was het begin van de Indiase theeplantages, waarvan de producten strikt voor het ‘moederland’ bestemd waren. De Indiase thuismarkt werd pas bewerkt in 1930, toen door de crisis de afzetmarkt voor thee in Europa zo gekrompen was dat men noodgedwongen de thee ook aan Indiërs ging verkopen.

Ondanks zijn dankbaarheid voor deze, wellicht wat late en noodgedwongen, introductie van de thee in India, laat Tahroor de enorme ecologische schade niet ongenoemd die ontstond door de ontbossing van grote delen van India ten bate van de thee-teelt. De dorre woestenij die grote delen van India kenmerkt heeft geen natuurlijke oorzaak, maar is een gevolg van de Britse dorst.

Cricket, de enige sport met meerdere ‘tea-breaks’, is volgens Tahroor eigenlijk een Indiase sport die per ongeluk door de Britten is uitgevonden. Hij ziet een duidelijke parallel tussen cricket en het Indiase volkskarakter: de rijke complexiteit, de oneindige mogelijkheden en variaties en de vele mogelijkheden om uitgeschakeld te kunnen worden doen hem denken aan een uitvoering van de Bhagavad Gita in de vorm van een Victoriaans toneelstuk. Aangezien ik niet bepaald een expert ben op het gebied van cricket of de Bhagavad Gita geloof ik hem graag op zijn woord.

Ook dit koloniale succesverhaal heeft echter een bittere afdronk. Op het moment dat Indiase cricket-teams de Britse begonnen te verslaan introduceerde het koloniale gezag, van ouds zeer bedreven in ‘verdeel en heers’, het ‘Quadrangular Tournament’. In het vervolg moesten Indiase cricketteams zich langs etnisch-religieuze scheidslijnen organiseren: Hindoes, Moslims, Parsi’s en een ‘restgroep’.

Het is niet onwaarschijnlijk dat de manier waarop de Britten deze sport organiseerden heeft bijgedragen aan de diepe etnisch-religieuze verdeeldheid in India, waartoe indertijd ook Pakistan behoorde, die nu nog steeds een rol speelt.
© 2018 Willem Minderhout
powered by CJ2